Kitabı oku: «Slaaf, Krijger, Koningin », sayfa 7
HOOFDSTUK TIEN
Schreeuwend trok Thanos aan het zwaard dat in de schedel van de wolver zat, maar hoe hard hij ook zijn best deed, het zwaard gaf geen centimeter mee. Hij hoorde de voetstappen van de krijgsheer naderen en wierp een blik achterom. Zijn vijand was slechts drie meter bij hem vandaan. Zijn leven hing van zijn zwaard af, want hij wist dat een wapenloze krijger een dode krijger was.
Bezorgd keek hij naar Ceres, maar hij wist dat er drie wapens op het veld lagen en dat ze gestraft zou worden als ze hem nog een wapen toe zou werpen.
Ze strekte haar handpalm naar hem uit, en net toen hij het suizende geluid hoorde van het zwaard van zijn tegenstander dat naar beneden kwam, schoot Thanos’ zwaard als door een mystieke kracht naar zijn hand.
Geschokt door wat er gebeurd was, maar zonder de tijd om erover na te denken, draaide Thanos zich om en rolde hij over de grond. Het zwaard van de krijgsheer miste hem op een fractie van een centimeter, en het gebrul van de menigte bereikte een hoogtepunt.
Thanos sprong snel overeind, en toen hoorde hij Lucious om hulp roepen. Hij zag dat zijn tegenstander enkele meters bij hem vandaan stond, en Thanos gunde zichzelf een snelle blik achterom. Hij zag dat Lucious van zijn wapen ontdaan was, en dat zijn wapenhouder met zijn gezicht naar beneden in het rode zand lag.
“Gooi iets naar me toe! Wat dan ook!” riep Lucious naar Ceres. Zijn stem was gevuld met woede. “Doe het nu of ik laat je levend villen!”
Toen Thanos zijn aandacht weer op zijn tegenstander vestigde, drong het vaag tot hem door dat Ceres Lucious twee dolken toe wierp. Maar zijn ergernis werd vervangen door alarm toen hij zag dat de krijgsheer een speer naar hem toe wierp.
Net toen de speer naderde, sloot Thanos zijn vuist er om heen, en voorkwam hij dat de speer zich door zijn hart boorde. Toen draaide hij de speer om en wierp hem terug naar de krijgsheer. Hij boorde zich door zijn dijbeen, precies op de plek waar hij wilde.
“Thanos! Thanos! Thanos!” schreeuwde het publiek. Ze staken hun vuisten in de lucht.
De krijgsheer viel kreunend van de pijn op de grond en hield zijn been vast. De speer stak er nog uit.
Thanos zag zijn kans schoon en rende naar de krijgsheer toe en sloeg hem met het heft van zijn zwaard tegen zijn hoofd, waardoor hij bewusteloos raakte.
Hij kreeg echter niet de kans om naar de koning te kijken voor de acceptatie van zijn overwinning. Lucious kwam dichterbij—en ineens viel Lucious’ krijgsheer Thanos aan, waardoor Thanos gedwongen was om door te vechten.
De schoft heeft zijn krijgsheer tegen me opgezet, dacht Thanos.
Het was zoals hij altijd al vermoed had: Lucious had absoluut geen eergevoel.
Terwijl hij tegen een nieuwe tegenstander vocht, zag Thanos dat Lucious naar het ijzeren hek slenterde.
“Laat me naar binnen of ik maak je af en ik zoek je familie en ik martel ze tot de dood!” schreeuwde Lucious.
Thanos hoorde het hek ratelend open gaan, en de menigte joelde naar Lucious.
“Thanos!” riep Ceres. Ze hield twee dolken omhoog.
Natuurlijk. Hij begon vermoeid te raken en had lichtere wapens nodig. Hij knikte naar haar, en ze gooide de dolken naar hem toe.
Onmiddellijk schopte Thanos de krijgsheer in zijn borst, zodat hij naar achteren vloog. Maar de krijgsheer had een feilloze balans en kwam op zijn voeten terecht. Hij viel Thanos weer aan, zijn zwaard in zijn hand. De krijgsheer dook naar voren en haalde uit, maar Thanos sprong uit de weg.
Terwijl ze zich door de arena bewogen, bemerkte Thanos dat zijn nemesis steeds vermoeider werd. Zijn borst bewoog zichtbaar op en neer met elke ademtocht, en zijn bewegingen werden slordiger. Zijn plan werkte. Hij wilde de man niet doden, nee, hij wilde hem alleen uitputten zodat hij hem bewusteloos kon slaan zoals de eerste.
Toen Thanos bij zijn schild kwam, griste hij het van de grond en zwaaide hij het in het gezicht van de krijgsheer. De krijgsheer viel bewusteloos op de grond, en voor het eerst sinds hij de arena had betreden, werden de toeschouwers stil.
Thanos keek hijgend op naar het podium, wachtend op het besluit van de koning, hopend dat hij niet het bevel zou krijgen om zijn bewusteloze tegenstander te vermoorden.
Maar gezien wat hij wist over de bloeddorstige monarch, vreesde Thanos dat Koning Claudius hem zou dingen om iets te doen wat hij wilde vermijden—doden.
De koning keek dreigend op Thanos neer, alsof hij niet wilde accepteren dat het gevecht in Thanos’ voordeel was geëindigd. De spanning tussen de twee was voelbaar, het hele Stadion doodstil. Nadat hij van zijn zitplaats was opgestaan, liep de koning naar de rand van het platform, zijn hand uitgestrekt, zijn duim opzij.
Uiteindelijk stak de koning fronsend zijn duim omhoog, en de toeschouwers begonnen luid te applaudisseren.
Thanos kon het niet geloven. Ceres en hij hadden het overleefd. Ze hadden het overleefd!
Hij keek naar Ceres en voelde de zweetdruppels van zijn haar en gezicht vallen. Hij knikte, en toen ze glimlachte, was het pas alsof de overwinning compleet was.
Hij staarde haar verbijsterd aan. Ze had zijn leven meer dan eens gered, en ze had het gedaan op een manier die hij niet begreep.
En voor het eerst sinds hij haar ontmoet had begon hij zich over haar te verwonderen.
Wie was ze?
HOOFDSTUK ELF
Er rolde een traan over Ceres’ wang terwijl haar vingers voorzichtig over de wapens gleden die op de tafels op het oefenterrein waren uitgestald. Het schemerde inmiddels, en ze hoorde gelach en muziek uit de open ramen van het paleis komen. Alle verwaande aristocraten binnen die muren vierden de grote overwinningen van vandaag. Ze voelde zich eenzamer dan ooit. Ze miste haar broers, haar vader, haar thuis, en Rexus. Ze rouwde om de moeder die ze nooit had gehad.
Ceres pauzeerde en luisterde naar de wind die tussen de bomen door zuchtte. Ze keek op en zag een paar sterren schitteren. Ze snoof de frisse lucht op, en de geur van rozen en lelies vulde haar neusgaten. De stilte was een welkome vriend na de brullende menigte in het Stadion. Zelfs als ze haar voor het feestmaal hadden uitgenodigd, dan zou ze niet zijn gegaan. Ze had geen zin om zich te begeven onder die arrogante aristocraten die elkaar feliciteerden voor een strijd die Thanos en zij hadden gewonnen.
Thanos. Haar maag kromp samen toen ze dacht aan hoe hij niet eens de moeite had genomen om haar op te zoeken na de Killings. Er was geen “dank je.” Geen “goed gedaan.” Maar ze had zijn goedkeuring of lof niet nodig, herinnerde ze zichzelf. Ze had niemand nodig.
Boos op zichzelf dat ze zo belachelijk melancholisch was, veegde ze de tranen van haar wangen. Ze pakte een speer op en liep naar het midden van het oefenterrein.
Ze zwaaide de speer rond boven haar hoofd, tot ze een suizend geluid kon horen. Toen wierp ze de speer naar een training dummy, en raakte hem recht in het midden van de kleinste cirkel. Ze glimlachte.
Ze voelde zich alweer wat lichter en slenterde naar de tafel, waar ze een zwaard uitzocht—één die haar aan haar eigen zwaard herinnerde. Het mes was dun en lange, het heft gemaakt van brons en goud.
Ze haalde uit naar voren en beeldde zich in dat ze Lucious aanviel—de lafaard—en ze bewoog haar zwaard behendig terwijl ze haar aandacht en woede op haar denkbeeldige vijand vestigde.
Wees lichtvoetig. Ze sprong. Aanvallen en verdedigen. Ze haalde uit. Wees vloeibaar als water, sterk als een berg. Het was wat haar trainers in het paleis erin hadden geramd. En het was wat ze uren en maanden en jaren had geoefend.
“Ik had gedacht dat je na vandaag wel vroeg op bed zou liggen, diep in slaap.”
Ze draaide zich met een ruk om en zag een glimlachende Thanos onder een wilg vandaan komen.
Ceres liet haar zwaard zakken en draaide zich naar hem om, haar wangen heet van schaamte. Ze zag dat hij een loshangend linnen shirt droeg, de nek open, en zijn donkere krullen hingen om zijn gezicht. Ze probeerde hem te haten.
Maar op de één of andere manier werd haar hart warm bij zijn aanwezigheid.
“Ik kan hetzelfde tegen jou zeggen,” zei ze met geheven wenkbrauw, hopend dat hij haar op hol geslagen hart niet zou opmerken.
“Dat was ik van plan—maar toen hoorde ik iemand oefenen op het terrein onder mijn raam.”
Ze keek op naar het balkon. Zijn deur was open, en rode gordijnen dansten in de wind.
“Het spijt me dat je wakker heb gehouden, mijn heer,” zei ze terwijl ze hem aankeek.
“Thanos, alsjeblieft,” zei hij. Hij boog naar haar zonder het oogcontact te verbreken.
Hij glimlachte en deed een stap naar haar toe.
“Je hield me niet echt wakker. Ik heb het feest verlaten zodra ik kon om je te zoeken, en toen zag ik je vanaf mijn balkon,” zei hij.
“Waarom was je naar me op zoek?” vroeg ze terwijl ze de nerveuze energie die door haar heen pulseerde trachtte te negeren.
“Ik wilde je bedanken voor vandaag,” zei hij.
Ze staarde hem even wezenloos aan, in een poging vast te houden aan haar woede voor hem.
“Wat een vaardigheden heb je,” zei hij. “Je hebt een goede mentor gehad.”
Ze wilde niet onthullen dat ze zich als een jongen had verkleed om met de krijgsheren in het paleis te trainen. Hij zou haar kunnen verraden. En dat zou hij, of niet? Ze mochten dan bondgenoten zijn in de arena, maar in de echte wereld waren ze vijanden.
“Mijn vader is een wapensmid,” zei ze, hopend dat hij niet verder zou vragen over haar training.
Hij knikte.
“En waar is hij nu?” vroeg Thanos.
Ceres keek naar beneden. De gedachte aan haar vader, die honderden kilometers bij haar vandaan was, viel haar zwaar.
“Hij moest ergens anders werk aannemen,” fluisterde ze.
“Dat is vervelend om te horen, Ceres,” zei Thanos, en hij kwam nog dichterbij.
Ze wilde dat hij op afstand bleef. Want als hij zo dichtbij was, vond ze het lastiger om hem als haar vijand te beschouwen.
“En je moeder?” vroeg hij, terwijl hij aandachtig naar haar keek.
“Ze probeerde me aan een slavendrijver te verkopen,” gaf Ceres toe. Ze dacht niet dat het wat uit zou maken als ze hem de waarheid over haar moeder vertelde.
Hij knikte, en drukte zijn lippen op elkaar.
“Dat spijt me,” zei hij.
Het ergerde haar dat hij zich daarvoor verontschuldigde. Een prins. Het was deels zijn fout dat haar vader niet genoeg betaald had gekregen bij het paleis en elders aan het werk moest.
“Hoe gaat het met je wonden?” vroeg ze. Ze liep naar de tafel en legde het zwaard neer, hopend dat ze de conversatie een andere kant op kon sturen.
“Die genezen wel,” zei hij terwijl hij achter haar aanliep.
Hij stond naast haar, zijn armen gevouwen, en bestudeerde haar gezicht.
“Hoe deed je dat?” vroeg hij.
“Wat?” zei Ceres.
“In de arena vandaag. Eerst gooide je een schild naar me. Ik had nog nooit gehoord van een wolver, laat staan een dier dat vlammen kan spuwen.”
Ze haalde haar schouder op.
“Mijn vader heeft me over wolvers verteld,” loog ze.
“Toen, mijn zwaard…het zat vast in de schedel van de wolver,” zei hij met samengeknepen ogen. “Jij deed je hand omhoog en het kwam met zoveel kracht in mijn hand terecht—”
“Dat heb ik niet gedaan!” onderbrak Ceres hem. Ze ging achteruit, bang dat hij haar doorhad.
Hij keek haar met vriendelijke ogen aan en hield zijn hoofd schuin.
“Zeg je dat ik het me heb ingebeeld?” vroeg hij.
Ze twijfelde. Probeerde hij haar in de val te lokken? Ze moest haar woorden zorgvuldig uitkiezen, of ze kon in de gevangenis gegooid worden voor het impliceren dat hij een leugenaar was.
“Ik zeg dat ik niet weet waar je het over hebt,” zei ze.
Zijn wenkbrauwen fronsten zich en hij deed zijn mond open alsof hij iets wilde zeggen, maar in plaats daarvan liep hij naar haar toe, legde een hand op haar schouder, en liet hem langs haar arm naar beneden glijden.
Er ging een verrukkelijke huivering door haar heen, en ze haatte het dat haar lichaam haar op deze manier verraadde.
“Maakt niet uit,” zei hij. “Hoe dan ook, bedankt. Je selectie van wapens heeft het verschil gemaakt.”
“Ja, als ik dat schild niet had aangeboden was je mooie haar misschien wel verschroeid,” zei ze met een grijns. Ze probeerde iets luchtigs van de situatie te maken.
“Vind je dat ik mooi haar heb?” vroeg hij.
Haar adem stokte in haar keel, en ze kon niet begrijpen hoe ze zo’n lichtzinnige opmerking uit haar mond had laten komen.
“Nee,” zei de scherp, en ze vouwde haar armen voor haar borst.
Zijn lippen trilden.
“Nou, dan vind ik dat jij geen mooie ogen hebt,” zei hij.
“Dat staat dan vast.”
Hij knikte en Ceres liep naar een wilg.
“Het wordt laat,” zei ze.
“Mag ik je misschien naar huis brengen?” zei hij, en hij volgde haar weer.
Ceres sloeg haar ogen neer en schudde haar hoofd.
“Of heb je misschien een plek nodig om te verblijven?” vroeg hij, zijn stem nauwelijks meer dan een fluistering.
Moest ze hem de waarheid vertellen? Als ze het niet deed, dan zou ze elke nacht buiten moeten slapen.
“Ja,” zei ze.
“Er is geen ruimte voor je binnen de kasteelmuren, maar als je dat pad naast de bron af loopt kom je bij een verlaten zomerhuisje, en je bent welkom om daar te verblijven.”
Hij wees naar een klein huisje, omgeven door bomen, bedekt met klimplanten.
“Ik zou heel dankbaar zijn,” zei ze.
Hij nam haar arm en stond op het punt om haar erheen te brengen, maar toen verscheen er een meisje uit de struiken. Ze was prachtig, dacht Ceres, met blond haar en bruine ogen, haar huid zo glad als zijde, haar lippen bloedrood. Ze droeg een witte zijden jurk, en toen er een briesje langs Ceres’ gezicht streek, bemerkte ze dat het meisje naar rozen rook.
Ceres voelde zich een beetje ongemakkelijk en trok haar arm weg bij die van Thanos.
“Hallo, Stephania,” zei Thanos, en Ceres kon een lichte irritatie in zijn stem horen.
Stephania glimlachte naar Thanos, maar toen haar ogen Ceres bereikten, fronste het meisje.
“Wie hebben we hier?” vroeg Stephania.
“Dit is Ceres, mijn wapenhouder,” zei Thanos.
“Waar ga je heen met je wapenhouder?” vroeg Stephania.
“Dat gaat je niets aan,” antwoordde Thanos.
“Ik weet zeker dat Koning Claudius dolgraag zou willen weten dat je ’s avonds laat afspreekt met je vrouwelijke wapenhouder, en haar naar onbekende bestemmingen escorteert,” zei Stephania.
“Ik weet zeker dat de koning net zo graag zou willen weten dat jij ’s avonds laat over het terrein wandelt, zonder je dienstmeisjes,” beet Thanos.
Stephania trok haar neus op, draaide zich op haar hielen om, en verdween over het pad, terug het paleis in.
“Let maar niet op haar,” zei Thanos. “Ze is gewoon kwaad dat ik weigerde om met haar te trouwen.”
“Was zij het?” vroeg Ceres.
Hij gaf geen antwoord op haar vraag, hij bood haar alleen zijn elleboog weer aan.
“Misschien had ze gelijk. Misschien is dit niet gepast,” zei Ceres.
“Nonsens,” zei hij, en toe pauzeerde hij, waarna hij grijnsde en zei, “Tenzij je van plan was om het ongepast te maken?”
“Natuurlijk niet,” zei Ceres, wiens wangen heet werden.
Toen ze haar arm door de zijne stak om haar punt te bewijzen, ergerde ze zich aan zichzelf om het feit dat ze het fijn vond. Onmiddellijk nam ze zich voor om de charmante prins niet in de buurt van haar hart te laten.
HOOFDSTUK TWAALF
Boven op een heuvel, uitkijkend op Cumorla, de hoofdstad van Haylon, een afgelegen eiland in de Mazeronische Zee, stond Commandant Akila. Zijn hart zwol van vreugde terwijl hij toekeek hoe het standbeeld van Koning Claudius naar beneden kwam. Hij snoof de lucht op, en de zoete sensatie van gerechtigheid vulde zijn neusgaten terwijl de rook uit het kasteel van de koning de azuurblauwe hemel boven de stad in rees.
Gerechtigheid, dacht Akila. Vandaag zou er dan eindelijk gerechtigheid zijn. Elk koninklijk familielid van de koning zat opgesloten in die weerzinwekkende zeventorige structuur, die nu tot de grond toe was afgebrand.
De wind rukte aan zijn wapenrusting terwijl hij de duizenden mannen op de heuvelrug aanschouwde, hun rode vlaggen wapperend in de wind, allemaal voor de revolutie. Voor de schemering zou hij hen naar de strijd leiden die hen eindelijk van eeuwen van onderdrukking zou bevrijden. Hij zwol van trots.
De mensen van Haylon hadden al lang genoeg onder het heerschap van tirannieke koningen geleefd. Ze hadden onredelijke belastingen betaald, hun beste krijgers naar Delos gestuurd, en geknield voor de tienduizend soldaten van het Rijk die dag en nacht de straten terroriseerden. Zijn hele leven lang had Akila vrouwen en dochters verkracht zien worden, kinderen zweepslagen zien krijgen en gearresteerd zien worden. De jongeren werden gedwongen om lange dagen in de velden van de koning te werken, en keerden altijd terug met striemen en verslagen ogen. Hij wist dat het hoog tijd was dat ze hun vrijheid en hun levens terugnamen.
Er naderde een boodschapper.
“Westelijk Cumorla is bezet, heer,” zei hij.
“De soldaten van het Rijk?” vroeg Akila.
“Op de vlucht geslagen richting het oosten.”
“Hoeveel burgerlijke slachtoffers?”
“Driehonderd, tot dusver.”
Akila balde zijn vuisten. Het was minder dan verwacht, maar elk verloren leven woog hem zwaar. Er was weer een zoon of dochter dood, een moeder, broer, zus, of vader afgeslacht terwijl hij vocht voor de vrijheid van zijn land.
Hij excuseerde de boodschapper en gebaarde naar zijn luitenant om de laatste golf van milities te waarschuwen. Ze zouden de indringers bij de westelijke ingang in de val lokken en hen behandelen met dezelfde hoffelijkheid als zij hadden gekregen. Er zou daarna niet veel meer van hen over zijn, en dat bracht Akila veel vreugde.
Akila spoorde zijn paard aan en leidde de luitenant en zijn mannen de strijd tegemoet. Hij reed van de heuvel af en galoppeerde door de noordelijke stadspoorten, langs doorgangen met balkons, gesloten herbergen en met hangsloten geketende werkschuren. Hij passeerde ineengedoken families, kinderen die met hun gezicht naar beneden op de stenen straten lagen, en paarden zonder berijders. De milities volgden Akila en verscholen zich in de loopgraven, wachtend op de duizenden soldaten van het Rijk die spoedig door de poorten zouden vluchten in een poging de haven te bereiken.
Niet één mag er ontsnappen, had Akila zijn mannen die ochtend gezegd. Hij had honderden mannen het bevel gegeven om hun posities bij de haven in te nemen. Want zelfs één voortvluchtige betekende dat het nieuws in Delos zou geraken—en dan zou de koning tienduizenden soldaten van het Rijk naar Haylon sturen.
Er gingen minuten voorbij, en nog meer minuten, tot ze al bijna een uur lagen te wachten. De schemering viel.
Toen, ineens, reed de eerste soldaat van het Rijk voorbij. Hij had het insigne van het Rijk bij zich, zag Akila.
“Lang leve Koning Claudius!” schreeuwde de soldaat.
Drie vlammende pijlen raakten hem in zijn borst.
Hij viel van zijn paard, het kanaal onder de brug in.
Er volgden nog drie soldaten van het Rijk, die eveneens werden neergehaald toen ze door de poorten reden.
De ene na de andere soldaat druppelde de stadspoorten uit, en er ontstond een meedogenloze strijd.
De nacht viel, en Akila ging met een woeste strijdkreet het gevecht aan. Overal om hem heen verloren mannen hun leven voor de vrijheid, een vrijheid die zij zelf nooit zouden meemaken, maar hun kinderen misschien wel.
Akila verzamelde zijn meest meedogenloze krijgers om met hem de stad in te rijden, het gedonder van de paardenhoeven in zijn oren. Hij leidde de groep van driehonderd door de zuidelijke poort, waarna ze zich in vier groepen van vijftig splitsten en elk een andere richting op reden om soldaten van het Rijk op te jagen.
Bewapend met fakkels en zwaarden leidde Akila zijn mannen door de kronkelende straten. Ze stopten bij elk huis en zochten hoog en laag, maar er was geen vijand te bekennen. Bijna aan het einde van hun zoektocht kwamen ze bij een stal, achter het landhuis van de hoge priester, en Akila dacht dat het eruit zag als een uitstekende verstopplek voor soldaten van het Rijk.
Net toen hij op het punt stond zijn mannen het bevel te geven om de stallen te doorzoeken, kwam de hoge priester uit zijn huis.
“Heeft u soldaten van het Rijk gezien?” vroeg Akila terwijl hij afsteeg.
“Nee,” zei de priester. Hij had zijn handen eerbiedig voor zijn lichaam gevouwen.
Maar er was iets in de ogen van de priester dat Akila het idee gaf dat hij loog.
“Doorzoek de stallen,” zei Akila tegen zijn soldaten, en ze gingen onmiddellijk het gebouw binnen.
Ineens ontstond er opschudding, en toen Akila zich omdraaide rende de priester er vandoor. Akila rende achter hem aan, maar toen hij bij de straat kwam zag hij dat de priester te paard in de richting van de zuidelijke stadspoort galoppeerde.
Akila floot, en toen zijn paard aan zijn zijde stond, sprong hij op zijn rug en reed hij achter de voortvluchtige aan. De priester reed de stadspoorten door met Akila op zijn hielen, maar Akila kon hem niet inhalen.
Terwijl ze naar het oosten reden spoorde Akila zijn paard onophoudelijk aan, zijn ogen op de voortvluchtige gericht. Hij passeerde palmbomen en sprong over hekken, reed door grazige velden en zandduinen. Toen hij de priester over een steile helling naar beneden volgde, zag hij een provisorische steiger, verborgen onder een koepel van bomen. Geen van zijn mannen had het bevel gekregen om deze steiger in de gaten te houden, omdat niemand van het bestaan af wist.
Tot zijn schrik zag hij de priester in een kleine zeilboot stappen, en de wind sloeg onmiddellijk in het rode zeil.
Akila was er bijna en vroeg zich af of zijn paard de sprong van de steiger naar de boot zou halen. De afstand werd steeds groter. De spieren van het paard spanden zich onder hem, maar Akila dreef het dier voorwaarts.
Het paard sprong van de steiger af, het vaartuig in, glibberend op het gladde dek, en wierp Akika tijdens de val van zijn rug.
Licht versuft van de ruwe landing stond Akila op en trok zijn zwaard.
De priester viel meteen aan, zijn zwaard hoog geheven, en hij dook en stak met de woestheid van een man die wist dat zijn leven op het spel stond.
Akila stormde naar voren en haalde uit naar de verrader. Hij sneed hem in zijn gezicht. De man gromde, liet zijn zwaard vallen en trok een dolk tevoorschijn, waarmee hij uithaalde naar Akila. Maar Akila had het al zien aankomen en blokkeerde de dolk met zijn zwaard.
De priester draaide om zijn as en smeet een mand naar Akila, toen een houten krat. Akila sloeg ze weg. Toen greep de priester een net en gooide hem zo dat Akila’s zwaard er in verstrikt raakte. Toen trok hij aan het net, waardoor Akila naar voren struikelde.
De priester pakte zijn zwaard op en kwam op Akila af. Hij mikte op zijn borst, maar Akila droeg een zware wapenrusting en het mes van de man gleed als boter van het metaal af, waardoor de priester naar voren struikelde.
Akila maakte van de gelegenheid gebruik en schudde het net van zijn arm af, waarna hij de priester neerstak.
Hij zakte op het dek in elkaar, dood.
Akila trok zijn mes uit het levenloze lichaam van de priester en maakte het schoon aan het net, voor hij het terug deed in de schede.
Hij verspilde geen seconde. Hij keek naar de stadsmuren en zag dat de zwarte lucht donkerblauw kleurde. Hij besefte dat hij terug moest naar zijn mannen, en snel. Hij zeilde de boot terug naar de steiger, stak hem in brand en reed met alles dat hij had naar de oostelijke stadspoort.
Net toen hij arriveerde kleurde de lucht roze. De overwinning werd uitgeroepen, en er werd een nieuwe banner aan de buitenmuren van Cumorla gehangen.
Terwijl de klokken van vrijheid door de stad galmden, reed Akila met zijn milities door de straten. Mannen, vrouwen en kinderen juichten hen toe.
Hij keek naar het noorden en dacht aan zijn familieleden in Delos, die nog steeds in slavernij leefden, en hij wist in zijn hart dat de vrijheid ook voor hen kwam.
Want hier stond hij, voor het eerst in de geschiedenis, op het eerste vrije stuk land van het Rijk.
De revolutie was begonnen.