Kitabı oku: «Slaaf, Krijger, Koningin », sayfa 8
HOOFDSTUK DERTIEN
Ceres voelde een steek van angst toen ze besefte dat iemand haar volgde. Ze versnelde haar tempo over het rotsachtige witte pad, verlicht door de ochtendzon, en baande zich een weg door de groene lanen en eindeloze rijen van bloemen. Haar hoofd tolde nog van haar ontmoeting met Thanos de nacht ervoor. Ze hield halt en keek over haar schouder, luisterend naar de voetstappen waarvan ze wist dat ze ze net had gehoord.
Maar er was niemand te zien.
Ceres verstijfde en luisterde. Ze had geen tijd voor vervelende spelletjes. Ze moest met de wapens in de kruiwagen naar het trainingsveld van het paleis zien te komen voor de training begon, anders had Thanos geen wapens.
Wie kon het zijn?
Ze keek op naar de lucht terwijl er een zweetdruppeltje over haar voorhoofd rolde. De zon was nu al een gloeiend hete schijf, en ze verwelkte als de bloemen in de tuinen. De spieren in haar armen en schouders begonnen te branden, maar ze kon het zich niet veroorloven om te rusten. Ze was al laat.
Ze duwde de zware kruiwagen weer vooruit en versnelde haar tempo. Toen ze weer voetstappen hoorde draaide ze zich om. Ze zag niemand, en begon geërgerd te raken.
Eindelijk, toen ze het paviljoen naderde, werden de voetstappen luider. Toen ze weer over haar schouder keek, zag ze Stephania. Ze droeg een rode zijden jurk en een gouden krans in haar gouden haar.
Natuurlijk. De rondsnuffelende prinses.
“Hallo, wapenmeisje,” zei Stephania met een lichte frons op haar gezicht.
Ceres boog haar hoofd en draaide zich weer om, klaar om verder te gaan. Maar voor Ceres kon ontsnappen versperde Stephania haar de weg.
“Hoe wordt een meisje iets dat zo laag is als een wapenhouder, vraag ik me af?” vroeg Stephania terwijl ze haar handen op haar heupen zette.
“Thanos heeft me ingehuurd,” antwoordde Ceres. “Als je nu zo vriendelijk wilt zijn—”
“Je adresseert mij als uwe hoogheid!” beet Stephania.
Ceres schrok en wilde het verwende meisje de waarheid vertellen, maar in plaats daarvan hield ze haar hoofd naar beneden. Ze herinnerde zichzelf eraan dat ze niet hier was om haar eer te beschermen, maar om in de revolutie te vechten.
“Ja, uwe hoogheid,” zei ze.
“Het is belangrijk dat je je plaats kent, vind je ook niet?” zei Stephania.
Ze liep langzaam in een cirkel om Ceres heen, haar ogen indringend, haar handen achter haar rug. Haar chique schoenen klikten tegen de stenen terwijl ze liep.
“Ik heb je in de gaten gehouden sinds de dag dat je hier kwam. Ik zal je altijd in de gaten blijven houden. Hoor je me?” zei Stephania.
Ceres drukte haar lippen op elkaar zodat ze niet in de verleiding zou komen om iets oneerbiedigs tegen haar te zeggen, hoewel het steeds moeilijker werd om te zwijgen.
“Ik zie hoe je naar Prins Thanos kijkt, maar het zou dwaas zijn om te denken dat hij je zou beschouwen als iets anders dan—”
“Ik kan je verzekeren—” begon Ceres.
Stephania kwam zo dicht bij Ceres’ gezicht dat hun neuzen op slechts een centimeter afstand van elkaar waren. Toen fluisterde ze tussen haar tanden door, “Onderbreek je meerdere niet als ze tegen je praat!”
Ceres klemde haar vingers om de handvaten van haar kruiwagen heen. Haar onderarmen brandden nu.
“Prins Thanos mag je dan ingehuurd hebben, maar als zijn toekomstige echtgenote is het mijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij betrouwbare associaties heeft,” zei Stephania.
Ceres kon zich niet langer inhouden.
“Thanos zei tegen me dat hij niet met je wilde trouwen,” zei ze.
Stephania deinsde terug.
“Thanos is een slimme man, maar hij heeft een slechte mensenkennis. Hij heeft waarschijnlijk niet uitgezocht wat voor overtredingen je in het verleden hebt begaan voor hij je inhuurde.”
Wist Stephania over dat ze de slavendrijver en zijn wachters had gedood? vroeg Ceres zich af. Ze bedacht zich dat ze haar baan bij het paleis zou kunnen verliezen en gestraft zou kunnen worden als het uitkwam.
“Er zijn geen overtredingen in mijn verleden,” zei Ceres ernstig.
Stephania lachte.
“Oh, kom op. Iedereen heeft wel iets gedaan in zijn verleden waar hij zich voor schaamt,” zei ze.
Stephania pakte een zwaard uit de kruiwagen en porde ermee tegen Ceres’ been. Oh, hoe graag Ceres de verachtelijke prinses een lesje in de kunst van het zwaardvechten zou willen geven. Ze zou onthullen hoe onbekwaam haar schone, sierlijke kleine prinsessenhandjes waren. Maar ze bleef onbeweeglijk staan.
“En geloof me,” zei Stephania terwijl ze het mes naar Ceres’ gezicht bracht. “Als er zelfs maar een fractie van een overtreding in je verleden is, dan zal ik erachter komen, en dan laat ik je het paleis uit gooien, met je hoofd naar beneden.”
Stephania gooide het zwaard op de grond, en het kwam kletterend naast Ceres’ voeten op de grond terecht.
“Thanos is van mij, hoor je me?” zei Stephania. “Hij is aan me beloofd door de koning en koningin en als je ons huwelijk in de weg staat, zal ik persoonlijk je keel doorsnijden terwijl je slaapt in mijn toekomstige zomerhuis.”
Stephania gaf Ceres een duw met haar schouder terwijl ze langsliep, in de richting van de trainingsvelden.
*
Op het moment dat Ceres bij het oefenterrein arriveerde, kon ze voelen dat er iets mis was. Het was niet dat Stephania haar gadesloeg van onder de wilgen, hoewel hun conversatie nog steeds in haar hoofd zat en haar eindeloos ergerde. Het was niet dat het erop leek dat het de heetste dag van het jaar zou worden, of dat Thanos er nog niet was.
Terwijl ze de kruiwagen naar hun wapentafel duwde, zag ze Lucious in het midden van het oefenterrein. Hij hield een fles wijn in zijn ene hand, een zwaard in de ander, en zijn nieuwe wapenhouder knielde voor hem met een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht en een appel op zijn hoofd. De wapenhouder had een aantal kleine sneeën op zijn gezicht en één in zijn nek, zag Ceres.
“Blijf…heel…stil,” zei Lucious. Hij sloot zijn ogen en richtte de punt van zijn zwaard op het hoofd van de wapenhouder.
De andere koninklijke krijgers en hun wapenhouders keken toe, rollend met hun ogen, hun armen voor hun borst gevouwen.
Toen ze dichterbij kwam kon Ceres zien dat Lucious’ gezicht en armen onder de blauwe plekken zaten, en dat één oog gezwollen en rood was. Ze kon zich niet herinneren dat hij gewond was geraakt gisteren tijdens de Killings. Was er daarna iets voorgevallen?
Ze liep naar de tafel en begon de wapens klaar te leggen voor als Thanos zou arriveren. Zwaarden, dolken, een drietand, een zweep.
Vanuit haar ooghoek zag ze Lucious wankelen, waarop de andere koninklijke krijgers en een paar wapenhouders begonnen te lachen.
Lucious raakte met de tip van zijn zwaard de neus van de wapenhouder aan, en de wapenhouder kromp met gesloten ogen ineen terwijl er een druppeltje bloed zijn mond in sijpelde.
“Beweeg geen spier of je verliest je kop,” zei Lucious. “En dan heb je niemand om de schuld te geven behalve jezelf.”
Dit was gestoord, dacht Ceres. Kon niemand iets doen? Ze wierp een blik op de anderen, maar niemand zei iets, en niemand leek van plan om Lucious’ slachtoffer te helpen.
Lucious hief zijn zwaard, maar voor hij zwaaide kromp de wapenhouder ineen. De appel viel van zijn hoofd op de grond, stuiterend op de impact, en rolde een stukje over de grond.
“Ik zei dat je stil moest blijven zitten!” beet Lucious.
“Het…het spijt me,” zei de wapenhouder. Hij kroop naar achteren, doodsangst in zijn ogen.
“Ga uit mijn ogen, jij nutteloos stuk stront!” schreeuwde Lucious.
De jonge man stond op en haastte zich naar Lucious’ wapentafel. Op dat moment arriveerde Thanos.
“Goede morgen,” zei hij tegen Ceres, zonder gezien te hebben wat er net was gebeurd. “Ik neem aan dat je goed hebt geslapen?”
“Ja, dank je,” zei Ceres. Ze voelde zich ineens een stuk lichter door zijn aanwezigheid.
Ze ging verder met het uitstallen van de wapens op de tafel, maar toen hij verder niets zei, keek ze naar hem. Tot haar verrassing zag ze dat hij haar gezicht bestudeerde met ogen die haar leken te willen bezitten, en toen ze hem met opgetrokken wenkbrauw aankeek, speelde er een lachje om zijn lippen.
Ze voelde haar wangen warm worden.
Zonder nog een woord te zeggen begon hij haar te helpen met het ordenen van de wapens.
Het is vreemd dat hij me wil helpen, dacht Ceres. Hij is een prins. Misschien probeerde hij zijn waardering te laten blijken voor hoe ze hem had geholpen tijdens de Killings? Dat hoefde hij niet te doen, wist Ceres, maar één ding wist ze wel. Als hij zoveel vriendelijkheid toonde, werd het steeds moeilijker om de liefhebbende man die voor haar stond te verwisselen met de arrogante man die ze had gedacht dat hij was.
Ceres wierp een blik op Stephania, en de ogen van de prinses spuwden vuur. Stephania zou toch niet jaloers op haar zijn? Thanos zou toch heen interesse hebben in een arme burger, of wel?
Ceres schudde haar hoofd en lachte een beetje terwijl ze de belachelijke gedachte uit haar hoofd zette.
“Wat is er?” vroeg Thanos glimlachend.
“Niets,” zei Ceres. “Dus, wat is er eigenlijk met Lucious gebeurd?”
“Je bedoeld zijn blauwe plekken?”
“Ja.”
“De koning heeft hem laten afranselen voor hoe laf hij zich gisteren heeft gedragen,” zei Thanos.
Hoewel ook zij vond dat Lucious een imbeciel zonder ruggengraat was, had Ceres medelijden met hem. Ze had zelf ook talloze keren onder de blauwe plekken en kneuzingen gezeten, en het was niet iets dat ze een ander zou toewensen.
Ineens schreeuwde Lucious naar zijn wapenhouder, en precies toen ze opkeek zag ze Lucious de jonge man in zijn maag stompen.
“Waarom doet niemand iets?” vroeg Ceres.
Onmiddellijk beende Thanos op Lucious af, en stopte een meter bij hem vandaan.
“Wat probeer je te bewijzen?” vroeg Thanos.
Lucious snoof.
“Niets.”
Thanos deed dreigend een stap naar Lucious toe.
“Waarom zou ik iemand iets moeten bewijzen? Ik bedoel, kijk naar jezelf, alles is beter dan zo’n ratachtig, dun meisje als wapenhouder,” zei Lucious met een minachtende lach.
“Ik suggereer dat je je wapenhouder met respect behandeld, en als je dat niet doet, weet ik zeker dat de koning er niets op tegen zal hebben als je in je eentje de arena betreed,” zei Thanos.
“Is dat een dreigement?” vroeg Lucious met woeste ogen.
Op dat moment verscheen er een boodschapper die Thanos een rol perkament overhandigde. Thanos las hem, keek achterom naar Ceres en knikte naar haar alvorens naar het paleis te lopen.
Was hij door iemand geroepen? vroeg Ceres zich af. Ze was er niet al te blij mee dat ze zonder instructies werd achtergelaten.
Een soldaat van het Rijk liep het oefenterrein op en vertelde in welke volgorde de leden van de koninklijke familie met elkaar zouden sparren. Lucious was als eerst, tegen Argus.
“Eindelijk!” zei Lucious.
Hij gooide de fles wijn op de grond, waardoor die verbrijzelde, en zijn wapenhouder bood hem een zwaard aan. Hij griste het uit zijn handen waarna hij, met gekunsteld enthousiasme, dacht Ceres, het oefenterrein op liep. Argus stond al op hem te wachten.
De soldaat van het Rijk gaf het signaal voor het begin van de wedstrijd, en de aristocraten begonnen te sparren. Lucious’ eerste aanval eindigde met zijn zwaard dat op de grond viel. Een aantal toeschouwers grinnikten, anderen rolden met hun ogen. Lucious gebruikte zijn energie verkeerd, zag Ceres. Zijn stoten en uitvallen waren slordig, en kostten hem veel te veel inspanning.
De deelnemers namen hun plaatsen weer in, mes tegen mes, maar binnen enkele seconden nadat ze opnieuw waren begonnen, had Argus Lucious’ zwaard uit zijn handen geslagen en de punt van zijn zwaard op Lucious’ borst gericht.
Zodra de soldaat van het Rijk Argus tot de winnaar had uitgeroepen, liet Argus zijn zwaard zakken en draafde hij het oefenterrein af.
“Kom op, neef. Geef me nog één kans!” riep Lucious hem na. “Ik deed niet eens mijn best!”
Toen Lucious zag dat Argus geen aandacht aan hem besteedde, wendde hij zich tot zijn eigen wapenhouder.
“Xavier, spar met me,” zei Lucious.
“H…heer?” stotterde Xavier nerveus. “Ik zou wel willen, mijn heer, maar ik heb geen vaardigheden.”
Woedend stormde Lucious naar zijn wapentafel, pakte een dolk op, en stak Xavier in zijn buik.
Ceres’ hand schoot naar haar mond, en ze snakte naar adem terwijl de wapenhouder het uitschreeuwde. Hij viel op de grond, zijn armen om zijn buik geslagen.
“Haal dat onderkruipsel hier weg!” schreeuwde Lucious.
Binnen enkele seconden hadden soldaten van het Rijk de kreunende wapenhouder op een stretcher gelegd en hem weggedragen.
“Wat ik niet begrijp,” zei Lucious, terwijl hij naar Georgio’s tafel liep, “is waarom ik altijd met incompetente wapenhouders wordt opgescheept. Georgio, vriend, leen me je jongen.”
Georgio ging tussen zijn wapenhouder en Lucious in staan.
“Lucious, je weet dat ik veel respect voor je heb. Maar dit is waanzin. Ga naar huis,” zei Georgio grinnikend, terwijl hij zijn hand op Lucious’ schouder legde.
“Blijf met je mooie-jongenshanden van me af!” schreeuwde Lucious terwijl hij Giorgio’s arm wegsloeg.
Vloekend liep Lucious naar een andere wapenhouder en eiste dat hij met hem zou sparren, maar ook zijn meester weigerde.
“Wil niemand dan met me vechten?” schreeuwde Lucious. Hij draaide zich langzaam om terwijl hij zijn blik over de toeschouwers liet glijden. “Zijn jullie dan niets dan kippenstront?”
Met vijandige, koude ogen bleef hij de toeschouwers aankijken, maar de meesten keken hem niet aan.
Toen zag hij Ceres.
Ze kreeg een knoop in haar maag terwijl hij wijzend op haar af stampte.
“Jij!” schreeuwde hij. “Jij vecht met me!”
Ceres wist dat ze van hem zou winnen, maar ze wilde niet accepteren. Ze vreesde dat ze hem pijn zou doen, of hem in het bijzijn van zijn leeftijdsgenoten als een incompetente krijger zou doen overkomen. En ze vermoedde dat Lucious er dan voor zou zorgen dat ze haar baan bij het paleis zou verliezen.
“Ik wil niet onbeleefd zijn, maar ik kan niet met u vechten,” zei ze.
“Dat zal je wel!” zei Lucious. “Sterker nog, ik beveel je om met mij te sparren.
Ze wierp een blik op de anderen. Sommigen schudden hun hoofd, anderen keken weg, en Stephania grijnsde gemeen. Kon ze weigeren? En wat zou er gebeuren als ze dat deed? Zou Lucious haar ontslaan? Waarschijnlijk wel.
“Dan moet ik uw bevel accepteren,” zei ze, denkend dat het beter was om te accepteren dan te weigeren.
Lucious’ gezicht klaarde op.
“Maar mag ik eerst mijn zwaard uit het huis van de wapensmid halen?” vroeg Ceres, denkend aan haar vaders zwaard.
“Opschieten, kleine rat,” zei Lucious.
Zijn opmerking ergerde haar, maar ze zou zich niet laten beïnvloeden door de beledigingen van een dronken lafaard.
Opgewonden dat ze eindelijk haar zwaard in een echt één-op-één gevecht kon gebruiken, rende Ceres naar het huis van de wapensmid, en haalde haar zwaard van de zolder waar ze het had achtergelaten. Ze sprintte terug naar het oefenterrein en nam haar plaats tegenover Lucious in, die klaar stond met zijn eigen zwaard.
Lucious wierp één blik op Ceres’ zwaard, en zijn mond viel open.
“Waar haalt ongedierte zoals jij een wapen als dat vandaan?” vroeg hij met gretige ogen.
“Mijn vader heeft het me gegeven.”
“Nou, die moet een behoorlijke dwaas zijn geweest,” zei Lucious.
“En hoezo dan?” vroeg Ceres.
“Vandaag zal ik van je winnen, en dan is je wapen van mij.”
Lucious dook op Ceres af en hun zwaarden kletterden tegen elkaar. Hoewel Lucious niet erg gespierd was, slungelig zelfs, was hij wel sterk. Na een paar aanvallen geblokkeerd te hebben begon ze te twijfelen of ze wel van hem kon winnen.
Hij haalde weer uit maar ze verzette zich, en met hun zwaarden tegen elkaar aan gedrukt liepen ze om elkaar heen, elkaar in de ogen starend. Ze kon zijn haat voor haar zien in die hazelbruine irissen, en ze vroeg zich af wat ze had gedaan om zoveel haat te verdienen.
Hij gaf haar een harde duw zodat ze een paar stappen achteruit moest om niet te vallen, en toen hakte hij van boven op haar in terwijl zij van onderen blokkeerde.
Er rees een opgewonden geroezemoes op bij de toeschouwers.
Ze haalde uit en sloeg, maar hij trok zich terug. Hij wankelde even, zijn wenkbrauwen vochtig van het zweet, zijn schouders gespannen.
Maar toen werden Lucious’ ogen donker, en hij haalde onbezonnen naar haar uit. Ze sprong over zijn zwaard heen, en toen ze landde schopte ze hem in zijn buik, zodat hij op zijn rug viel.
Hij bewoog even niet, en Ceres vroeg zich af of hij bewusteloos was. Maar toen ontsnapte er een gilletje uit zijn mond, en ging hij rechtop zitten. Leunend op zijn zwaard krabbelde hij overeind, terwijl hij iets mompelde.
“Je bent beter dan ik dacht, dat moet ik je nageven,” zei Lucious. “Maar ik heb me ingehouden. Nu ben ik klaar met spelletjes spelen, en jij, kleine rat, moet dood.”
Het zweet prikte in haar ogen, en ze hief haar zwaard terwijl ze een aantal diepe ademhalingen nam. Ze voelde Stephania’s ogen in haar achterhoofd branden, en daardoor wilde ze alleen maar meer winnen.
Lucious kwam op haar af en viel met al zijn macht aan. Ze deed of ze recht op hem af wilde komen, maar ging op het laatste moment om hem heen en schopte haar been tussen de zijne. Hij viel op zijn buik.
Zijn zwaard kletterde een stukje verderop op de grond, en toen was er doodse stilte.
Lucious rolde op zijn rug. Ceres stond boven hem en hield de punt van haar zwaard tegen zijn veel, wachtend tot de soldaat van het Rijk de winnaar zou verkondigen.
Maar de soldaat zweeg.
Ze keek op, en de soldaat van het Rijk zei nog steeds niets, een onbewogen uitdrukking op zijn gezicht.
Met een dreigende blik in zijn ogen krabbelde Lucious overeind, en spoog op de grond naast Ceres’ voeten.
“Ik weiger de overwinning van een meisje te erkennen,” zei hij.
Ceres deed een stap naar voren.
“Ik heb eerlijk gewonnen,” zei ze.
Lucious hief zijn hand en sloeg haar in haar gezicht. De ontmoedigende aanval deed meerdere toeschouwers naar adem snakken. Zonder erover na te denken, handelend op niets dan woede en impuls, sloeg Ceres hem terug.
Op het moment dat haar hand zijn gezicht raakte, wist ze dat ze een enorme fout had gegaan; maar er was niets dat ze kon doen om het terug te nemen. Iedereen had het gezien, en hoewel ze niet zeker wist wat de straf was voor het slaan van een aristocraat, wist ze dat het ernstig zou zijn.
Lucious greep naar zijn wang en keek naar met grote, verraste ogen aan. Voor een paar seconden leek het alsof de tijd stil stond.
“Arresteer haar!” riep hij wijzend.
Ceres wankelde een paar stappen achteruit, en ze voelde zich alsof ze zich in een nachtmerrie bevond. Maar haar hersenen leken niet te willen functioneren, en voor ze zelfs maar kon bedenken wat ze moest doen of wat ze moest zeggen, hadden twee soldaten van het Rijk haar bij haar armen gegrepen.
Een moment later sleepten ze haar weg, ver hier vandaan, ver van het leven dat ze bijna had gehad.
HOOFDSTUK VEERTIEN
“Rexus!”
Rexus draaide zich om en zag een wanhopige Nesos op zich af komen rennen, en zijn hart werd overspoeld door angst. Nesos was op een belangrijk missie gestuurd, dus dat hij nu hier was kon nooit veel goeds betekenen, wist Rexus.
Nesos kwam vlak voor Rexus tot een stop. Het stof dwarrelde door de lucht, en hij rustte hijgend met zijn handen op zijn knieën.
“Ik kom net… uit het noorden van Delos en… de soldaten van het Rijk zijn overal… zeggen dat er nieuwe wetten zijn ingevoerd, ze slepen alle… eerstgeboren mannen… afgeslacht… iedereen die weigert,” zei Nesos nog steeds buiten adem. Het zweet liep over zijn gezicht.
Rexus’ bloed begon te koken. Hij sprong overeind en rende richting de hoofdingang van het kasteel. Hij moest de anderen waarschuwen.
“Hierna zullen ze het oosten van Delos aanvallen, daarna het westen… en uiteindelijk het zuiden,” zei Nesos, die achter hem aan rende.
Rexus kreeg een idee.
“Neem een paar mannen met je mee en stuur elke duif die we hebben om onze aanhangers te waarschuwen,” zei hij. “Vraag hen om ons zo snel mogelijk onder het Noordplein te treffen, en met zoveel wapens als ze kunnen dragen. We zullen deze eerstgeborenen bevrijden zodat zij zich bij het verzet kunnen aansluiten. Ik zal de aanhangers hier bijeen roepen en meteen vertrekken.”
“Onmiddellijk,” zei Nesos.
Hier begint het, dacht Rexus terwijl hij richting de anderen rende. Vandaag zouden ze in opstand komen en doden in de naam van vrijheid.
Binnen enkele momenten had Rexus meer dan honderdvijftig mannen en vrouwen bij de waterval verzameld, allemaal te paard, bewapend en wel. Terwijl hij het plan aan de revolutionairen uitlegde, zag hij angst in hun ogen. Een bange krijger zou geen gevecht winnen, wist hij. En dus ging hij voor hen staan om hen toe te spreken.
“Ik zie de angst voor de dood in jullie ogen,” zei Rexus.
“Vrees jij de dood niet?” riep een man uit de menigte.
“Jawel. Ik wens niet te sterven. Maar mijn diepste angst, nog groter dan mijn angst voor de dood, is dat ik de rest van mijn leven op mijn knieën moet zitten,” zei Rexus. “De angst dat ik nooit vrijheid zal kennen. En deze eerstgeboren mannen kunnen ons helpen dat te bereiken.”
“Maar wij hebben kinderen!” riep een vrouw. “Zij zullen voor ons verzet gestraft worden!”
“Ik heb zelf geen kinderen, maar ik weet hoe het is om bang te zijn dat je een geliefde verliest. Als we winnen, zullen je kinderen en de kinderen van je kinderen nooit de onderdrukking kennen waar wij nu onder gebukt gaan. En zou je niet liever zien dat je kinderen een voorbeeld nemen aan moed in plaats van angst?” zei hij.
De milities werden stil, en er was niets te horen behalve het gebrul van de waterval en het sporadische gehinnik van een paard.
“Denk niet dat het Rijk jullie vrijheid zal geven,” zei Rexus.
“Ik, zoals vele anderen hier, sta aan jouw kant, vriend,” riep een man. “Maar denk je dat we een kans maken om deze oorlog te winnen?”
“Er zal vandaag geen oorlog gewonnen worden,” vervolgde Rexus. “En morgen ook niet. Maar uiteindelijk zullen we winnen. Een volk dat vrijheid eist zal het uiteindelijk claimen.”
Er werd geknikt en een paar mensen staken hun wapens in de lucht.
“Wij zijn in de minderheid. Zij zijn met veel,” zei een andere man.
“Wij, de onderdrukten, zijn met honderd tegen één in de meerderheid, en zodra we genoeg aanhangers hebben, zullen we overwinnen!” zei Rexus.
“Ze zullen ons nooit toestaan om de troon over te nemen,” zei een vrouw.
“Toestaan?” zei Rexus. “Je hebt geen toestemming nodig van een koning, koningin of aristocraat om jezelf van de onderdrukking te bevrijden. Vanaf vandaag geven wij onszelf toestemming en vechten we om onze vrijheid terug te nemen!”
Eén voor één staken de rebellen hun wapens in de lucht, en al snel steeg hun gejuich boven het geluid van de waterval uit.
Rexus wist dat de tijd gekomen was.
*
Terwijl hij met zijn mannen richting Delos reed, het geluid van de galopperende paardenhoeven in zijn oren, dwaalden Rexus’ gedachten af naar Ceres. Ze had er zo mager en kwetsbaar uitgezien toen hij haar voor het laatst had gezien, en zijn hart was bijna geëxplodeerd van emotie. Net zoals elke andere keer was hij een dwaas geweest—hij had haar alleen een vluchtige kus gegeven, terwijl hij haar in zijn armen had willen nemen en haar voorgoed dat willen vasthouden.
Vanaf de rug van zijn paard zag hij in de verte het paleis liggen, en hij werd geteisterd door de gedachte dat ze daar alleen was, ten midden van een zee van corruptie, ten midden van de wolven waar ze tegen vochten, haar leven in gevaar. Hij wilde rijden als de wind en Ceres redden.
Al zolang als hij zich kon herinneren had hij met Ceres willen trouwen; inderdaad, een groot deel van zijn motivatie om zich bij het verzet aan te sluiten was dat hun toekomstige kinderen in vrijheid zouden kunnen leven. Maar elke keer dat hij haar zag lag zijn tong in de knoop, en hij was nooit in staat geweest om haar te vertellen wat hij voor haar voelde. Hij was een idioot.
Terwijl hij zijn onzekere lot tegemoet reed, besefte hij ineens dat het niet waar was wat hij een paar minuten geleden tegen de rebellen had gezegd. Zijn diepste angst was niet dat hij de rest van zijn leven op zijn knieën moest doorbrengen. Zijn diepste angst was dat Ceres dat zou moeten doen, en dat ze misschien nooit de kans zouden krijgen om bij elkaar te zijn.
*
Rexus arriveerde met zijn troepen bij het Noordplein. Ze waren omgeven door een dikke mist, en Delos ademde als een spookstad. De tocht was nog afschuwelijker geweest dan hij zich ooit had kunnen voorstellen—lichamen die met hun gezichten naar beneden op de grond lagen, verwrongen in onnatuurlijke houdingen, moeders die jammerend hun dode kinderen vasthielden, geplunderde huizen, bloed dat over de geplaveide straten stroomde.
En dit, wist hij, was nog maar het begin.
De verkenner die hij erop uit had gestuurd rapporteerde dat er meer dan duizend soldaten van het Rijk op het plein waren—hoewel het weer het lastig maakte om iets te zien. Op het moment bereidden de soldaten zich voor om te gaan eten, dus het was een perfect moment om aan te vallen.
Rexus wierp een blik achterom, naar de nobele gezichten en geliefde vrienden. Geen van hen had een degelijke wapenrusting zoals de soldaten van het Rijk hadden, hoewel de meesten wel goed getraind waren. Ze maakten met hun kleine leger van ruwweg tweehonderd man geen schijn van kans tegen meer dan duizend soldaten van het Rijk. Had hij deze moedige mannen en vrouwen tot een zelfmoord-missie aangezet? vroeg hij zich af.
Als de duiven op hun bestemmingen aankwamen, dan zouden er nog een aantal meer mannen en vrouwen onderweg zijn wist hij, misschien nog honderd, maar dat was bij lange na niet genoeg om duizend man te verslaan.
“Maar er zitten honderden jonge mannen—eerstgeborenen—opgesloten in de wagens in het midden van het plein,” vertelde de verkenner aan Rexus.
“Honderden, zeg je?” vroeg Rexus. Hij kreeg weer hoop.
De verkenner knikte.
Rexus noemde dertig mannen, inclusief hijzelf, wiens belangrijkste doel zou zijn om de sloten van de wagens open te breken en de eerstgeborenen uit te nodigen om met hen mee te vechten. Dat zou de aantallen van het verzet doen toenemen. De andere mannen en vrouwen zouden de soldaten van het Rijk op afstand houden en hen afleiden terwijl hun nieuwe rekruten werden bevrijd.
Tegen de tijd dat Rexus het plan op een rijtje had, waren er meer dan honderd extra revolutionairen bij gekomen, klaar om met hen mee te vechten.
Rexus beval Nesos, de verkenner en de helft van de milities om vanuit het noorden aan te vallen. Toen wachtte hij met nerveus geduld tot de verkenner terugkwam en hem vertelde dat de rebellen veilig aan de andere kant van het Noordplein waren gearriveerd.
Dit was een significant moment, dacht hij. De onderdrukking lag al eeuwenlang als een vloek over het land, een ketting rond de halzen van honderdduizenden mensen.
Trillend maar vastberaden hief Rexus zijn zwaard.
“Voor vrijheid!” riep hij terwijl hij de rebellen de strijd in leidde.
Terwijl ze richting het plein reden en de paardenhoeven over de stenen denderden, voelde hij de angst, maar ook de hoop van de rebellen.
Ik moet sterk zijn voor hen, dacht hij, ondanks de zwakte die mijn hart vervuild.
En dus dreef hij zijn paard voorwaarts, ondanks het feit dat hij vreesde dat de dood hem zou nemen als hij niet stopte.
Rexus reed zijn paard zo ver als hij kon het slagveld op, richting de wagens die gevuld waren met eerstgeborenen, tot de ophoping van vechters hem ervan weerhield om verder te rijden. Hij gaf een luide strijdkreet terwijl hij zichzelf in het gevecht wierp.
Rexus hief zijn zwaard en stak een soldaat door het hart, sneed een ander de keel door, en dreef zijn zwaard door de buik van een derde. Het geschreeuw van gewonde mannen rees op.
Een soldaat van het Rijk sleurde Rexus van zijn paard en kwam met zijn zwaard op hem af, maar Rexus dook en trapte de soldaat tegen zijn knie. Hij hoorde het misselijkmakende geluid van brekende botten.
De volgende soldaat—een monster van een man—sloeg Rexus’ zwaard uit zijn hand. Wapenloos wierp Rexus zichzelf op de soldaat en begroef zijn duimen in de ogen van de man.
De reus krijste het uit en stompte Rexus in zijn maag, zodat hij op de grond viel. Er kwam nog een soldaat op Rexus af, en nog één.
Al snel was hij omsingeld, drie tegen één.
Hij zag zijn zwaard slechts een stukje bij zich vandaan liggen en kroop er op handen en knieën naar toe, maar een soldaat versperde hem de weg. Rexus greep zijn dolk uit zijn laars en stak de soldaat in zijn nek voordat hij zijn zwaard van de grond griste en overeind sprong.
De reus, die nu een speer te pakken had, viel Rexus aan. Rexus sprong naar achteren, hakte de speer tegen de grond en ging erop staan, zodat hij brak. Met al zijn kracht trapte hij de bruut in zijn maag. Er gebeurde niets. Rexus stak zijn tegenstander in zijn voet, maar werd gestraft met een vuist tegen de zijkant van zijn hoofd, en hij klapte tegen de grond. Zijn oor bonkte.
Hij krabbelde overeind. Alles begon te draaien, en ineens voelde hij een scherpe pijn in zijn arm. Warm bloed gutste uit de verse wond. Hij schreeuwde het uit.
Na een seconde kon hij weer scherp zien, en dreef hij zijn zwaard in de onderbuik van de reus. De soldaat van het Rijk viel op zijn knieën, en Rexus stapte opzij toen de soldaat voorover viel, met zijn gezicht tegen de grond.
Geschreeuw trok zijn aandacht, en toen hij opkeek zag hij dat de wagens waarin de eerstgeboren mannen zaten op slechts zes meter afstand stonden. Hij rende er naar toe terwijl hij onderweg meer soldaten uitschakelde, en hakte het slot van de eerste deur.