Kitabı oku: «Slaaf, Krijger, Koningin », sayfa 9

Yazı tipi:

“Vecht met ons!” schreeuwde hij terwijl de jonge mannen naar buiten stroomden. “Verover je vrijheid!”

Rexus rende naar de volgende wagen, en die daarna, en beukte de sloten open. Hij liet de gevangen genomen eerstgeborenen vrij en vroeg hen om mee te vechten. De meesten pakten de zwaarden van gevallen soldaten op en wierpen zich in het gevecht.

Terwijl de mist optrok, zag Rexus tot zijn verdriet meerdere van zijn mannen op de straatstenen liggen, zijn eeuwige bondgenoten, niet langer zijn vrienden. Maar tot zijn grote vreugde zag hij dat er veel meer levenloze soldaten van het Rijk lagen.

“Terugtrekken!” schreeuwde Rexus. Hij had gezien dat hij zijn missie had voltooid.

Een hoorn schalde door de mist, galmend door de straten, en zijn mensen sloegen op de vlucht. Ze verspreidden zich door zijstraten en verdwenen over hoofdwegen, hun vuisten in de lucht, hun geschreeuw van overwinning echoënd door de stad.

Hij keek naar de gezichten van de overlevenden—nu vrienden voor het leven—en hij kon een vuur in hun ogen zien branden. Het was de strijdgeest van de revolutie. En spoedig zou die flikkering in een vurig inferno veranderen dat het hele Rijk ten onder zou brengen.

Alles stond op het punt te veranderen.

HOOFDSTUK VIJFTIEN

Ceres zat op de koude stenen vloer van de kerker en keek naar de kleine jongen naast haar. Hij kronkelde van de pijn, en ze vroeg zich af of hij het zou overleven. Hij lag daar op zijn buik, zijn bleke huid wit in de schemering, zijn ogen half open, versuft door de zweepslagen die hij op de markt had gekregen. Hij wachtte zijn straf af, net als de anderen in deze kerker.

Net als zij.

Ze keek om zich heen. De cel was gevuld met mannen, vrouwen en kinderen, sommigen vastgeketend aan de muren, anderen vrij om rond te lopen. Het was donker binnen, en de geur van urine was hier nog sterker aanwezig dan in de slavenwagen, zonder een briesje om de stank mee te voeren. De stenen muren waren glad van roet en opgedroogd bloed, en het plafond hing boven hen als het gewicht van de hele wereld, nauwelijks hoog genoeg om rechtop te kunnen staan. De vloer was bedekt met uitgesmeerde uitwerpselen van mensen en muizen.

Bezorgd keek Ceres weer naar de jongen. Hij had niet bewogen sinds ze hier gisteren in was gegooid, maar zijn borstkas ging nog steeds op en neer.

Nu de zon door het kleine gebarricadeerde raam naar binnen viel, zag ze dat de wonden op zijn rug aan de stof van zijn tuniek zaten vastgeplakt. Ceres wilde iets doen—wat dan ook—om zijn pijn te verlichten, maar ze had hem al meerdere keren gevraagd of ze hem kon helpen en hij had geen antwoord gegeven. Zijn bleke blauwe ogen hadden haar niet eens aangekeken.

Ceres ging staan en kroop weg in een hoekje. Haar ogen waren gezwollen van het huilen, en haar mond en keel waren uitgedroogd. Ze had geen aristocraat in het gezicht moeten slaan, dat wist ze, maar het was slechts een reactie geweest.

Zou Thanos voor haar komen? vroeg ze zich af. Of waren zijn beloften net zo rot als alle andere aristocraten?

De zwangere vrouw die tegenover haar zat wreef zachtjes kreunend over haar dikke buik, en Ceres vroeg zich af of ze weeën had. Misschien zou de vrouw wel in dit ellendige hol moeten bevallen. Ze keek weer naar de kleine jongen en haar hart deed pijn doen ze bedacht dat het niet zo lang geleden was dat Sartes zo klein was geweest. Ze herinnerde zich hoe ze slaapliedjes voor hem had gezongen tot hij in slaap viel.

Haar spieren spanden zich toen de silhouetten van twee gevangenen zag die naar haar toe liepen.

“Waar ken je die jongen van?” vroeg een norse stem.

Ceres keek op. Eén van de mannen had een smerig, bebaard gezicht en boze blauwe ogen, de ander was een kale man, gespierd als een krijgsheer, de huid onder zijn ogen bedekt met kronkelende zwarte tattoos. Hij sloeg zijn knokkels tegen elkaar en ze kraakten, en de ketting om zijn enkel kletterde wanneer hij bewoog.

“Nergens van,” zei ze, en ze keek weg.

De man met de baard zette zijn handen tegen de muur achter haar om haar in een hoek te drijven, en zijn ranzige adem blies in haar gezicht.

“Je liegt,” zei hij. “Ik zag hoe je naar hem keek.”

“Ik lieg niet,” zei Ceres. “Maar zelfs als ik dat wel deed, dan zou het geen verschil maken, niet voor jou of de anderen die hier zitten. We zouden nog steeds vast zitten hier, wachtend op onze straf.”

“Als we je een vraag stellen, dan verwachten we een eerlijk antwoord,” zei de getatoeëerde man. Hij deed een stap naar voren en zijn ketting ratelde. “Of denk je soms dat je te goed bent voor ons?”

Ceres wist dat aardig doen of proberen de pestkoppen te vermijden er niet voor zou zorgen dat ze haar alleen zouden laten.

Zo snel als ze kon dook ze onder de armen van de man door en dartelde langs hen heen, zodat ze naar de andere kant van de ruimte kon waar hun kettingen niet bij konden. Maar ze kwam niet ver.

De getatoeëerde man tilde zijn been op, en Ceres struikelde over de ketting en belandde op haar gezicht. De man met de baard stapte op de rug van de jongen, en de kleine schreeuwde het uit van de pijn.

Ceres probeerde op te staan, maar de getatoeëerde man wikkelde zijn ketting om haar nek heen en begon te trekken.

“Laat de jongen…gaan,” bracht ze uit, nauwelijks in staat om te praten.

Het geschreeuw van de jongen ging door merg en been, en ze trok aan de ketting in een poging zichzelf te bevrijden.

De getatoeëerde man trok harder, tot ze geen lucht meer kreeg.

“Het kan je wel wat schelen, of niet? Nu, omdat je hebt gelogen, zal de jongen doodbloeden,” siste de man met de baard.

Hij gaf de jongen een snelle trap in zijn rug, en het gehuil van het kind vulde de overvolle cel. De andere gevangenen wendden hun blikken af, sommigen zachtjes huilend.

Ineens voelde Ceres haar lichaam tot leven komen. Een golf van kracht overviel haar als een storm. Zonder zelfs maar te weten wat ze deed, verstevigde ze haar grip om de ketting heen en brak hem in tweeën.

De man met de baard staarde haar verbijsterd aan, alsof hij een geest had gezien.

Bevrijd van de ketting ging Ceres staan. Ze pakte de ketting vast en begon de man met de baard ermee te slaan, keer op keer, tot hij in een hoekje kroop en om genade smeekte.

Ze stond van binnen in vuur en vlam. Ze draaide zich met een ruk om naar de getatoeëerde man, haar lichaam gevoed met de kracht die ze nodig had om de agressors tegen te houden.

“Als je hem, of mij, of één van de andere mensen hier binnen nog één keer aanraakt, maak ik je af met mijn blote handen, hoor je?” zei ze wijzend naar hem.

Maar deze gromde en besprong haar. Ze stak haar handen in de lucht en voelde de hitte branden. Zonder hem aan te raken smeet ze hem door de cel heen, waarna hij met een doffe bons tegen de muur aan klapte en bewusteloos op de grond viel.

Er viel een gespannen stilte, en Ceres voelde alle ogen in de ruimte op zich branden.

“Wat is dat voor kracht?” vroeg de zwangere vrouw.

Ceres keek naar haar, en toen naar de anderen; iedereen in de cel was stomverbaasd.

De kleine jongen ging rechtop zitten en kromp ineens van de pijn, en Ceres knielde naast hem.

“Je hebt rust nodig,” zei ze.

Nu de stof van zijn rug was gescheurd, zag ze ook pus tussen het bloed zitten. Als zijn wonden niet werden schoongemaakt, zou hij sterven aan de infectie, wist ze.

“Hoe deed je dat?” vroeg de jongen.

Iedereen staarde nog steeds naar haar. Ze wilden allemaal het antwoord op die vraag weten.

Zij zelf ook.

“Ik…weet het niet,” zei ze. “Het… kwam gewoon over me heen toen ik zag wat hij met je deed.”

De jongen zweeg, en toen hij met vermoeide ogen weer ging liggen, zei hij, “Dank je.”

“Ceres,” werd er ineens gefluisterd in de duisternis. “Ceres!”

Ceres draaide zich om en keek door de tralies van de cel. Ze zag iemand staan, gekleed in een cape met een kap. De fakkels in de gang verlichtten het zwarte materiaal. Was het een dienstjongen die door Thanos was gestuurd? vroeg ze zich af.

Voorzichtig om niet op vingers of tenen te stappen, baande Ceres zich een weg naar de vreemdeling. Hij deed zijn kap af, en tot haar grote verbijstering en vreugde zag ze dat het Sartes was.

“Hoe heb je me gevonden? Wat doe je hier?” vroeg ze. Haar vingers klemden zich om de tralies en haar borst zwol van vreugde—en ongerustheid.

“De wapensmid zei dat je hier zat, en ik moest je zien,” fluisterde hij met tranen in zijn ogen. “Ik maakte me zo’n zorgen.”

Ze stak haar hand door de tralies en legde hem tegen zijn wang.

“Lieve Sartes, het gaat goed met me.”

“Dit is niet goed,” zei hij, zijn gezicht ernstig.

“Het is goed genoeg. Ze hebben in ieder geval niets gezegd over…”

Ze hield zichzelf tegen om het onuitspreekbare te zeggen. Ze wilde niet dat Sartes zich zorgen maakte.

“Als ze je doden, Ceres, zal ik…zal ik…”

“Shh, nu. Dat doen ze niet.” Toen fluisterde ze, “Hoe gaat het met het verzet?”

“Er was een gevecht in het noorden van Delos gisteren, een hele grote. We hebben gewonnen.”

Ze glimlachte.

“Dus het is begonnen,” zei ze.

“Nesos is nu aan het vechten. Hij was gisteren gewond geraakt, maar niet erg genoeg om hem in bed te houden.”

Ceres glimlachte een beetje.

“Altijd een harde. En Rexus?” vroeg ze.

“Met hem gaat het ook goed. Hij mist je.”

Sartes dat horen zeggen bracht tranen in haar ogen. Oh, zij miste Rexus ook.

Sartes leunde tegen de tralies, zijn cape over zijn arm, en toen ze naar beneden keek voelde ze een scherp, koud object tegen haar hand—een dolk. Zonder een woord te zeggen, met alleen een stilzwijgend begrip tussen hen, nam ze de dolk van hem aan en propte hem in haar broek, waarna ze hem met haar shirt bedekte.

“Ik moet gaan voordat iemand me ziet,” zei Sartes.

Ze knikte, en raakte zijn armen even aan door de tralies.

“Ik hou van je, Sartes. Vergeet dat niet.”

“Ik hou ook van jou. Het ga je goed.”

Net toen hij in de gang was verdwenen, zag ze de bewaker naderen. Ze kroop weg in het hoekje naast de jongen en streelde zijn haren. De bewaker ontgrendelde de deur en stapte de cel in.

“Luister, criminelen. Dit zijn de namen van degenen die de dag na morgen bij zonsopkomst geëxecuteerd zullen worden: Apollo.”

De jongen snakte naar adem, en Ceres voelde hoe hij onder haar handen begon te trillen.

“…Trinity…” vervolgde de bewaker.

De zwangere vrouw kromp ineen en sloeg haar armen om haar dikke buik heen.

“…Ceres…”

Ceres werd overspoeld door een plotseling gevoel van paniek.

“…en Ichabod.”

Een man die aan de andere kant van de cel zat vastgeketend begroef zijn gezicht in zijn handen en begon zachtjes te snikken.

De bewaker draaide zich op zijn hielen om en verliet de cel. Hij deed de deur achter zich op slot, en toen was er niets meer behalve het geluid van zijn zware voetstappen die weg marcheerden.

En met die woorden kwam haar dood dichterbij.

HOOFDSTUK ZESTIEN

Thanos stormde de troonzaal in, met in zijn hand de rol die getekend was door de koning—het verwerpelijke document met het bevel tot Ceres’ executie. Zijn hart sloeg tegen zijn ribben aan terwijl zijn voeten over de witte marmeren vloer renden. Hij was van top tot teen bevangen door een kolkende woede.

Thanos had altijd al gedacht dat de grootte van deze ruimte alle rede te boven ging, de gewelfde plafonds belachelijk hoog, de afstand vanaf de massieve bronzen deur tot de twee tronen aan het einde niets dan verspilde ruimte. Of bezoedelde ruimte. De troonzaal was de plek waar alle wetten werden gesmeed, en voor Thanos was dit de oorsprong van alle ongelijkheid.

Adviseurs en hoogwaardigheidsbekleders zaten tussen rode marmeren pilaren op nauwkeurig uitgesneden houten banken aan weerszijden van de ruimte, draaiend met hun gouden ringen, gekleed in hun mooie gewaden met kleurrijke sjerpen, die het belang van hun rang aangaven.

De zon scheen door de glas-in-lood ramen naar buiten en verblindde hem elke paar stappen, maar dat weerhield hem er niet van om dreigend naar de koning te kijken, die aan het einde van de ruimte op zijn gouden troon zat. Al snel stond Thanos onderaan de trap naar de tronen. Hij smeet het bevel van executie naar de voeten van de koning en koningin, die in gesprek waren met de minister van handel.

“Ik eis dat u dit bevel van executie onmiddellijk ongeldig verklaard!” zei Thanos.

De koning keek met vermoeide ogen op.

“Je moet je beurt afwachten, neef.”

“Er is geen tijd. Ceres wordt morgenochtend geëxecuteerd!” zei Thanos.

De koning snoof en stuurde de minister weg. Zodra de minister was vertrokken, richtte de koning zich op Thanos.

“Ceres, die mijn wapenhouder is als u dat was vergeten, is door Lucious gevangen genomen, en nu wordt ze veroordeeld tot de doodstraf?” zei Thanos.

“Ja, ze heeft een aristocraat geslagen, en dat wordt door de wet bestraft met publieke executie,” zei de koning.

“Wist u dat Lucious haar eerst heeft geslagen? En allemaal omdat ze won in een zwaardgevecht waar hij haar toe dwong?”

“Hoe weet dit meisje hoe ze met een zwaard moet vechten?” vroeg de koningin. “Het is bij de wetten van het land verboden voor vrouwen om dat te doen.”

De koning knikte, en de adviseurs knikten instemmend.

“Haar vader werkte hier in het paleis als zwaardsmid,” zei Thanos.

“Als hij haar heeft geleerd hoe ze het zwaard moet anderen, zouden ze allebei ter plekke geëxecuteerd moeten worden,” zei de koningin.

“Hoe kun je een goede zwaardsmid zijn tenzij je weet hoe je met een zwaard moet omgaan?” drong Thanos aan. “Het is vrouwen niet verboden om een zwaardsmid te zijn.”

“Dit gaat niet om het zijn van een zwaardsmid of zwaardvechter, Thanos. Dit gaat om een gewone burger die een lid van de koninklijke familie heeft aangevallen, op koninklijk terrein,” zei de koning.

De koning legde een hand over die van de koning heen.

“Als ik niet wist dat Thanos aan Stephania was beloofd, zou ik zeggen dat hij interesse heeft in dit meisje,” zei ze.

“Ik heb geen interesse in haar behalve dat ze de beste wapenhouder is die ik ooit heb gehad,” loog Thanos.

“Stephania zei dat ze je bij het oefenterrein had gezien met… wat was de naam van het meisje?” vroeg de koningin.

“Ceres,” zei Thanos.

“Ja, Ceres. En Stephania zei dat jullie arm in arm liepen.”

“Het meisje heeft geen thuis meer, dus ik had haar aangeboden om zolang in het zuidelijke zomerhuis te verblijven,” zei Thanos.

“En wie heeft je daar toestemming voor gegeven?” vroeg de koningin.

“U weet net zo goed als ik dat het vroeger het huis van mijn ouders was, en dat het niet gebruikt is sinds ze zijn overleden,” zei Thanos.

“Stephania is een slimme jonge meid met waardigheid en integriteit, en zij zegt dat ze dit vreemde meisje niet vertrouwt. Heeft Ceres wel referenties? Officiële papieren? Ze zou wel een huurling kunnen zijn die voor het verzet werkt,” zei de koningin opgewonden.

“Nou, schat, laten we niet te hard van stapel lopen. Denk je nu echt dat het verzet een vrouwelijke huurling zou sturen?” zei de koning.

“Misschien niet,” antwoordde de koningin. “Of misschien juist wel. Misschien dachten ze dat een goedgelovige jonge prins als Thanos wel zou vallen voor een vurige krijgersvrouw die met hem tegen zijn familie samenspant.”

“Het maakt niet uit. De straf van het meisje is bepaald, en om Lucious’ eer te beschermen zal hij uitgevoerd worden,” zei de koning.

“U heeft er niet aan gedacht om hem te beschermen toen u hem in de Killings liet vechten!” zei Thanos.

De koning schoof naar het puntje van zijn stoel en richtte zijn wijsvinger op Thanos, zijn ogen donker van woede.

“Jongen, je woont in ons paleis en je bent overgeleverd aan de genade en vrijgevigheid van de koningin en mij. Wil je ons bevel echt weer negeren?” vroeg hij.

Thanos wees naar de banner van het Rijk, die rechts van de koning hing.

“Vrijheid en gerechtigheid voor elke burger!” bulderde hij. Zijn stem galmde door de ruimte. “Het is de verantwoordelijkheid van de leiders van het land om de vrijheid van de mensen te beschermen en om rechtvaardig te regeren. Dit is niet rechtvaardig.”

“Hou op met die nonsens,” zei de koning. “Mijn besluit staat vast, en geen gesmeek of zinloos geredeneer van jou zal dat veranderen.”

“Dan moet u ook Lucious ter dood veroordelen voor wat hij heeft gedaan,” zei Thanos.

“Hoewel ik niet voor één solitaire seconde om het verlies van Lucious zou rouwen, zal ik me aan de wetten van dit land houden,” zei de koning. “En als je op wat voor manier dan ook mijn besluit tracht tegen te houden, dan wordt je verbannen uit het hof. Laat ons nu alleen, zodat ik mijn tijd aan belangrijke zaken kan besteden.”

Ziedend van woede draaide Thanos zich om en stormde de troonzaal uit, zijn hartslag in zijn oren.

Nadat hij terug was gelopen naar het oefenterrein, pakte hij een lang zwaard op. Hij ging lang en hard op een dummy tekeer, tot er niets meer van over was behalve de houten balk, en toen begon hij ook daar op in te hakken.

Hij stond een tijd lang met het zwaard in zijn handen, verstijfd, hijgend. Toen smeet hij het wapen zo ver als hij kon de paleistuinen in.

Hoe kon de koning nu zeggen dat hij het recht diende? vroeg hij zich af. Gerechtigheid betekende dat elke persoon dezelfde rechten, privileges en straffen had, en Thanos wist dat dit bij lange na niet het geval was.

Hij liep naar het paviljoen en ging op een bankje zitten, zijn slapen rustend tegen zijn handen.

Ceres—wat was het toch met haar? Waarom had hij haar nodig op de manier waarop hij lucht nodig had? Ze was als een frisse wind zijn leven in geblazen. Haar groene ogen sprankelden met verwondering, haar bleekroze lippen spraken woorden die hij nooit zat zou worden, en ze had een stille kracht in haar slanke lichaam, doorweven met kwetsbaarheid. Ze was niet zoals de andere meisjes in het hof die eindeloos kletsten over stompzinnige onderwerpen en alleen maar over anderen roddelden om er zelf beter van te worden. Ceres had diepgang, en alles aan haar was oprecht. Er was geen greintje pretentie te vinden bij haar. En het was alsof ze zag wat hij nodig had, nog voor hij het zelf wist—een zesde zintuig misschien?

Hij stond op en liep een aantal minuten heen en weer door het paviljoen terwijl hij zich afvroeg wat hij moest doen.

Toen ze onder het Stadion hadden gestaan, in afwachting van de Killings, had hij haar gevraagd of hij haar met zijn leven kon vertrouwen. Ze had ja gezegd. En hoewel haar stem had gehaperd bij haar antwoord, wist hij dat ze zichzelf, als het er ooit op aan zou komen, voor hem zou opofferen.

Als hij haar zou redden, zou hij het paleis uit getrapt worden. Als hij haar aan haar lot overliet, zou hij niet met zichzelf kunnen leven.

Hij trok zijn schouders naar achteren en haalde diep adem.

Hij wist wat hij moest doen.

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

Hoewel haar ogen en ledematen zwaar voelden had Ceres, ondanks haar uitputting, de hele nacht geen oog dichtgedaan. Ze zag de hemel langzaam lichter kleuren door het kleine gebarricadeerde raam, en ze wenste dat het donker bleef. Met de ochtend kwamen haar laatste momenten, en in minder dan een uur, wist ze, zou ze dood zijn.

“Ben je bang?” vroeg Apollo. Zijn hoofd rustte in haar schoot terwijl ze zijn blonde haar streelde.

Ze keek hem aan en overwoog om te liegen. Maar dat kon ze niet.

“Ja. Jij?” zei Ceres.

Hij knikte, een traan in zijn ogen.

Ze voelde hem beven onder haar aanraking. Of was het haar hand die zo trilde?

De zwangere vrouw keek Ceres gealarmeerd aan toen ze het vage geluid van naderende voetstappen hoorden. Het geluid kwam steeds dichterbij, tot ze alleen maar marcherende mannen hoorde. Voor ze het wist stond de bewaker voor de cel en maakte hij het slot open.

“Apollo, Trinity, Ceres, en Ichabod, kom met mij mee,” zei hij. Enkele andere soldaten van het Rijk stonden achter hem te wachten.

Met handen die nauwelijks wilden bewegen, hielp Ceres Apollo overeind. Toen hij stond kwam de jongen maar net boven haar middel uit, zag Ceres, en ze bedacht dat het ongelofelijk jammer was dat hij nooit de kans zou krijgen om uit te groeien tot de man die hij anders geworden zou zijn.

Toen ze hem los liet, zakten zijn benen onder hem vandaan en viel hij op de grond.

“Sorry,” zei Apollo met droevige ogen.

Terwijl de tranen in haar ogen prikten wierp Ceres de bewaker een lelijke blik toe, en hielp ze Apollo weer overeind. Voorzichtig om de wonden op zijn rug niet aan te raken, hielp ze hem de schemerige, met fakkels verlichte gang in, de twee andere gevangenen achter hen.

De bewaker trok Apollo naar voren, en hij werd aan beide armen vastgehouden door soldaten zodat hij niet weer zou instorten. Ceres, die haar trillende benen probeerde te kalmeren, kwam achter hem, en achter haar volgden Trinity en de oude Ichabod. De kettingen ratelden toen de soldaten van het Rijk de enkels en polsen van Ceres en de anderen vastketenden. Ze werden elk begeleid door twee soldaten.

Trinity wiegde van voor naar achter, haar handen op haar buik, en toen hoorde Ceres dat ze een oud slaapliedje begon te zingen—dezelfde die Ceres vroeger voor Sartes had gezongen om hem in slaap te laten vallen.

Ceres kon haar tranen niet langer bedwingen. Ze dacht aan haar broers, aan Rexus, en het was alsof haar hart in tweeën brak. Ze zou hen nooit meer zien, ze zou nooit meer lol met hen maken, brood met hen breken, met hen sparren. Ondanks het feit dat haar herinneringen bezoedeld waren door haar moeders wreedheid, waren het zulke gelukkige tijden geweest. Ze hield van hen, en ze vroeg zich af of ze dat wisten.

Terwijl Ceres door de gang liep voelden haar voeten als blokken steen. Haar kettingen sleepten over de grond, en het mooie liedje van de zwangere vrouw leidde haar stappen. Ze beklommen de trap die de kerker uit leidde, en Ceres zag dat het nog een beetje donker was buiten. Een paar sterren schitteren nog aan de hemel, alsof ze weigerden hun licht in de vroege ochtend op te geven. Er stond een open wagen met paarden op het binnenplein, en Ceres werd samen met de andere gevangen naar binnen geduwd. De zweepslagen van de soldaten deden haar ineens krimpen, en ze haatte het Rijk meer dan ooit.

Toen Apollo niet in staat bleek om zelf in de wagen te klimmen, pakte een soldaat van het Rijk de jongen op en gooide hem in de wagen. Zijn hoofd werd met een krakend geluid tegen de zijkant van de wagen aangeslagen, en er ontsnapte een piepend geluid uit Apollo’s lippen.

“Hoe kun je zo wreed zijn?” schreeuwde Ceres naar de soldaat. Toen richtte ze haar aandacht op Apollo.

Ze kroop naar de jongen toe en staarde hulpeloos naar de onnatuurlijke kromming in zijn nek. Heel voorzichtig legde ze zijn bloedende hoofd in haar schoot.

“Apollo?” bracht ze uit. Ze werd overspoeld door angst toen ze voelde hoe levenloos zijn lichaam ineens was geworden.

“Ik kan niets zien…” fluisterde Apollo met een schorre stem. De tranen stonden in zijn ogen. “Ik…kan niet…ik voel mijn benen niet meer.”

Ze leunde naar voren en kuste zijn voorhoofd. Ze zag dat hij moeite had met ademhalen, en ze wilde hem helpen. Maar het enige dat ze kon doen was zijn kleine, koude hand in de hare nemen.

“Ik ben hier,” zei Ceres. De woorden bleven bijna in haar keel steken, en haar tranen druppelden op zijn smerige, gescheurde tuniek.

“Beloof dat je mijn hand vasthoud…tot ik…dood ben,” stamelde Apollo.

Ceres, niet in staat om iets te zeggen, knikte alleen. Ze kneep in zijn hand en streek zachtjes zijn blonde haar van zijn bezwete voorhoofd.

Zijn ogen knipperden even voor ze dichtgingen, en toen zag ze dat zijn borstkas stopte met bewegen en terwijl zijn gezicht zich overgaf aan het masker van de dood.

Ze snikte en bracht zijn hand naar haar lippen voor ze hem voorzichtig op zijn borst legde. Hij zou nu tenminste niet onthoofd worden, dacht ze. Hij was vrij.

Terwijl ze door de menigte reden, kon ze haar ogen niet van de arme jongen afhouden. Zijn kleine lippen, zijn wimpers, de sproeten op zijn neus. Ze wilde dat hij wist dat ze bij hem was en dat ze hem niet alleen zou laten in de wagen, overgeleverd aan de genade van de soldaten die hem zijn vrijheid en zijn leven hadden ontnomen. Misschien had zij hem ook nodig, om haar eraan te herinneren dat er niet alleen maar wrede mensen op de wereld waren, en dat onschuld en genegenheid mooier waren dan wat dan ook.

De wagen hobbelde langs een waas van hatelijke woorden en kwade gezichten, maar ze hield haar ogen op Apollo’s vredige gezicht gericht. Zelfs toen een rotte tomaat Ceres tegen haar wang raakte, wendde ze haar blik niet van hem af.

De wagen kwam bij het houten schavot tot stilstand, en de gevangenen kregen het bevel om de wagen te verlaten. Maar Ceres weigerde Apollo te verlaten en klampte zich aan hem vast.

Een soldaat van het Rijk, degene die hem in de wagen had gegooid, greep Apollo bij zijn benen en trok hem uit Ceres’ armen.

“Moordenaar!” schreeuwde ze terwijl de tranen over haar wangen stroomden.

De soldaat gooide Apollo op een stapel hooibalen, en kwam toen op Ceres af. Maar zij dook in een hoek van de wagen en weigerde eruit te komen.

De soldaat stapte de wagen in. Ze zou hem niet laten wegkomen met het vermoorden van een onschuldige jongen. Nu de andere soldaten druk waren om de andere gevangenen de trap naar het schavot op te dwingen, zag ze een kans om hem te wreken. Ze zou misschien sterven terwijl ze het probeerde—maar ze was toch al ter dood veroordeeld.

Toen de soldaat naar voren leunde om haar de wagen uit te sleuren, haakte Ceres de ketting tussen de boeien om haar pols om zijn nek en begon met alle macht te trekken.

De soldaat lag op zijn rug en maaide met zijn armen en benen. Zijn smerige vingers klauwden naar de ketting, en zijn gezicht liep rood aan.

Maar Ceres weigerde de moordenaar te laten gaan en trok tot zijn gezicht paars kleurde.

In wat leek op een laatste poging om zijn eigen leven te redden, strekte de soldaat zijn handen uit naar Ceres’ hals. Ze blokkeerde hem met haar ellebogen, en net toen ze de andere soldaten van het Rijk weer richting de wagen hoorde lopen, werd de man in haar armen slap.

Zelfs nadat ze wist dat hij dood was, hield ze de ketting strak zolang ze kon, tot twee soldaten van het Rijk haar uit de wagen sleurden en haar naar de trap trokken die naar het schavot leidde.

Eén van de soldaten trok een dolk tevoorschijn en zette de punt tegen haar rug. Het mes boorde zich een stukje door haar huid. Ze deed een stap. En toen nog één.

Met een gedesoriënteerde mars beklom Ceres de trap, het geschreeuw van de menigte als een storm in de verte. Toen ze boven was, deden ze haar boeien af.

Haar hart sloeg tegen haar ribben, merkte ze vaag op. Haar keel was droog en haar ogen waren nat. Was de menigte stil geworden? vroeg ze zich af. Ze kon het niet horen, het gebrul van haar angst was te luid.

Een soldaat van het Rijk trok haar handen achter haar rug en bond ze vast. Ze verzette zich niet. Er was nu niets meer waar ze zich tegen kon verzetten, wist ze. Ze kon de dood haar net zo goed laten nemen.

De soldaat duwde haar in de richting van een man met een witte mantel en kap en een bijl in zijn handen—haar beul.

Ze kreeg het bevel om voor een houten blok te knielen, maar toen ze niet onmiddellijk reageerde duwde de soldaat haar op haar knieën. Haar hoofd viel naar voren. Met een wazig zicht keek ze op naar de menigte. Haar hele lichaam trilde en ze voelde zich misselijk.

“Heb je nog laatste woorden?” vroeg de beul.

Ze bleef verstijf zitten en probeerde te bevatten dat dit echt het einde was. Was haar leven echt voorbij? Nee. Dat kon niet. Het was zo snel gegaan, te snel, en ineens was er geen tijd meer.

“Nou, heb je nog iets te zeggen, meisje?” drong de beul aan.

Ze had wel iets te zeggen, maar ze kon de woorden er niet uit krijgen.

De menigte werd stil, en alle ogen waren op haar gericht. Toen werd ze geblinddoekt.

Op haar knieën reikte ze naar voren en voelde het gladde houten blok onder haar vingertoppen. Ze legde zich erbij neer, leunde naar voren en liet haar kin op de houten rand rusten.

Vader, dacht ze. Sartes. Nesos.

Rexus.

Toen, tot haar grote verbazing, zag ze Thanos voor zich. Eindelijk besefte ze dat hoewel ze van Rexus hield, ze ook voor Thanos was gevallen.

En ze haatte zichzelf daarvoor. Ze was blij dat hij er nooit achter zou komen.

Ze slikte haar tranen door, haalde diep adem, en de menigte werd stil terwijl ze wachtte tot het allemaal voorbij zou zijn.