Kitabı oku: «Soldaat, Broeder, Tovenaar », sayfa 2
HOOFDSTUK TWEE
Ceres werd op de schouders van de menigte het Stadion uit gedragen, het zonlicht in. Haar hart zwol. Ze keek uit over de nasleep van het gevecht en werd overspoeld door een golf van emoties.
Er was natuurlijk de vreugde van de overwinning. Ze hoorde de mensen al juichend het Stadion uit stromen. De rebellen van Haylon en de krijgsheren, de resterende troepen van Heer West, en de inwoners van de stad.
Ze voelde opluchting om het feit dat haar wanhopige poging om de krijgsheren van Lucious’ laatste Killing te bevrijden was geslaagd, en dat het eindelijk voorbij was.
Er was nog meer opluchting. Ceres liet haar blik over de menigte glijden tot ze haar broertje en haar vader zag, arm in arm met een paar rebellen. Ze wilde naar hen toe rennen en zien of ze in orde waren, maar de menigte was vastberaden om haar de stad door te dragen. Ze moest maar genoegen nemen met het feit dat ze ongedeerd leken te zijn en met de anderen meejuichten. Ze voelde verbazing dat ze nog fut hadden om te juichen. Zo veel van deze mensen hadden hun leven op het spel gezet om de tirannie van het Rijk te stoppen. Zo veel.
Die gedachte bracht nog een emotie met zich mee: verdriet. Verdriet om het feit dat dit nodig was geweest, en dat er zoveel mensen hadden moeten sterven. Ze zag lichamen in de straten waar er confrontaties tussen rebellen en soldaten hadden plaatsgevonden. De meeste lichamen droegen de rode kleuren van het Rijk, maar dat was een schrale troost. Er waren ook veel gewone burgers bij, mensen die tegen hun wil waren gerekruteerd, of mannen die zich bij het leger hadden aangesloten omdat ze dachten dat het beter was dan een leven van armoede en onderdrukking. En nu lagen ze dood op straat, starend naar de lucht met ogen die nooit meer iets zouden zien.
Ceres voelde de warmte van het bloed op haar huid, dat al begon op te drogen in de hitte van de zon. Hoeveel mannen had ze vandaag wel niet gedood? Ze was de tel kwijtgeraakt, ergens in die eindeloze strijd. Er was alleen maar de drang geweest om door te gaan, om te blijven vechten, want stoppen betekende sterven. Ze was verloren geraakt in de stroom van het gevecht, meegesleurd door de energie, door haar eigen energie.
“Allemaal,” zei Ceres.
Ze had ze allemaal gedood, zelfs degenen die ze niet eigenhandig had afgemaakt. Zij was degene geweest die de mensen op de tribunes had overtuigd om geen genoegen te nemen met wat het Rijk als vrede beschouwde. Zij was degene geweest die de mannen van Heer West had overtuigd om de stad binnen te vallen. Ze keek naar de doden, vastberaden om hun herinnering in leven te houden, en niet te vergeten wat hun overwinning had gekost.
In de hele stad waren de littekens van het geweld zichtbaar: kapotte deuropeningen, de restanten van de barricades. Maar er waren ook tekenen van vreugde: mensen kwamen naar buiten en voegden zich bij de menigte die door de straten stroomde.
Ze kon niet veel horen behalve het gejuich, maar in de verte dacht Ceres dat ze de strijd verder hoorde gaan. Het liefst wilde ze naar voren rennen en zelf met ze afrekenen, en ze wist dat ze het moest eindigen voor het uit de hand liep. Maar op dat moment was ze veel te uitgeput. Het was alsof ze een eeuwigheid had gevochten. Als de menigte haar niet had gedragen, was Ceres waarschijnlijk ingestort.
Toen ze haar uiteindelijk op het grote plein neerzetten, ging Ceres op zoek naar haar broertje en haar vader. Ze baande zich een weg naar hen toe, en wist hen te bereiken dankzij de mensen die respectvol plaats voor haar maakten.
Ceres knuffelde hen.
Ze zeiden niets. Hun zwijgen, het gevoel van hun omhelzing, zei alles. Ze hadden het overleefd, als gezin, al was de afwezigheid van haar dode broer nog diep voelbaar.
Ceres wenste dat het voor altijd zo kon blijven. Dat ze gewoon veilig bij haar broertje en haar vader kon blijven, en dat ze de hele revolutie gewoon op zijn beloop kon laten. Maar terwijl ze daar stond, vergezeld door de twee mensen waar ze het meest om gaf, werd ze zich van iets anders bewust.
Mensen staarden naar haar.
Ceres vond dat niet zo vreemd na alles dat er gebeurd was. Zij had in het middelpunt van het gevecht gestaan, en nu, onder het bloed en het vuil, volledig uitgeput, zag ze er waarschijnlijk uit als een monster uit een legende. Toch leek dat niet de reden dat iedereen staarde.
Nee, ze keken alsof ze wachtten tot iemand hen vertelde wat ze nu moesten doen.
Ceres zag een aantal figuren zich door de menigte banen. Ze herkende één van hen als Akila, de slanke, gespierde man die de laatste golf van rebellen had geleid. Anderen droegen de kleuren van de mannen van Heer West. Er was minstens één krijgsheer bij, een grote man met een paar pikhouwelen, die zijn verwondingen leek te negeren.
“Ceres,” zei Akila, “de resterende imperiale soldaten hebben zich teruggetrokken naar het kasteel of zoeken naar wegen om de stad te verlaten. Mijn mannen zijn er zoveel mogelijk gevolgd, maar ze kennen deze stad niet zo goed, en… nou, er is een risico dat mensen het verkeerd opvatten.”
Ceres begreep het. Als Akila’s mannen op jacht waren naar vluchtende soldaten, zouden ze als indringers gezien kunnen worden. En zelfs als dat niet het geval was, dan zouden ze in een hinderlaag gelokt kunnen worden.
Toch voelde het vreemd dat er zoveel mensen naar haar keken voor antwoorden. Ze keek om zich heen, zoekend naar hulp, want er moest wel iemand zijn die beter gekwalificeerd was om de leiding te nemen. Ceres wilde er niet vanuit gaan dat ze zomaar de leiding kon nemen, alleen omdat haar bloed haar verbond met de Ouden.
“Wie heeft er nu de leiding over de rebellen?” riep Ceres. “Zijn er leiders die het overleefd hebben?”
Om zich heen zag ze mensen hun hoofd schudden. Ze wisten het niet. Natuurlijk wisten ze het niet. Ze hadden niet meer gezien dan Ceres. Ceres wist was Anka dood was, vermoord door Lucious’ beulen. Waarschijnlijk waren de meeste andere leiders ook dood. Dat, of ze hadden zich verborgen.
“En de neef van Heer West, Nyel?” vroeg Ceres.
“Heer Nyel heeft ons niet vergezeld bij de aanval,” zei één van de mannen van Heer West.
“Nee,” zei Ceres, “dat was ook niet te verwachten.”
Misschien was het maar goed ook dat hij hier niet was. De rebellen en de inwoners van Delos zouden een man van adel zoals Heer West al niet vertrouwd hebben, gezien alles waar hij voor had gestaan, en hij was een moedige en eervolle man geweest. Zijn neef was dat niet.
Ze vroeg niet of de krijgsheren een leider hadden. Dat was niet het soort mannen dat ze waren. Ceres had hen leren kennen tijdens de trainingen voor de Killings, en ze wist dat hoewel elk van hen de kracht van tien mannen had, ze niet in staat waren om iets als dit te leiden.
Ze keek naar Akila. Hij was overduidelijk een leider, en zijn mannen deden wat hij zei. Toch leek hij te wachten tot zij bevelen gaf.
Ceres voelde haar vaders hand op haar schouder.
“Je vraagt je af waarom ze naar jou zouden luisteren,” raadde hij, en hij zat veel te dichtbij.
“Ze zouden me niet mogen volgen alleen omdat ik toevallig het bloed van de Ouden heb,” antwoordde Ceres zachtjes. “Wie ben ik nu echt? Hoe kan ik hen ooit leiden?”
Ze zag haar vader glimlachen.
“Ze willen je niet volgen vanwege je voorouders. Als het daarom ging hadden ze Lucious wel gevolgd.”
Haar vader spoog in het stof, alsof hij wilde benadrukken wat hij daarover dacht.
Sartes knikte.
“Vader heeft gelijk, Ceres,” zei hij. “Ze willen je volgen vanwege alles dat je hebt gedaan. Vanwege wie je bent.”
Ze dacht daarover na.
“Jij kunt ze verenigen,” voegde haar vader toe. “Je moet het nu doen.”
Ceres wist dat ze gelijk hadden, maar het was nog altijd lastig om te midden van zoveel mensen te staan en te weten dat ze op haar wachtten om een beslissing te nemen. Wat zou er gebeuren als ze dat niet deed? Wat zou er gebeuren als ze iemand anders forceerde om de leiding te nemen?
Ceres kon het antwoord wel raden. Ze kon de energie van de menigte voelen, nu in bedwang, als gloeiende kolen die klaar waren om in een wildvuur te veranderen. Zonder leider zou de stad geplunderd worden. Er zou meer dood en verwoesting komen, en misschien zelfs een nederlaag als de facties daar overrompeld werden.
Nee, dat kon ze niet toestaan. Zelfs niet als ze niet zeker wist dat ze het aankon.
“Broeders en zusters!” riep ze uit, en tot haar verbazing viel de menigte om haar heen stil.
De aandacht op haar voelde nu volledig.
“We hebben een grote overwinning gerealiseerd, wij allemaal! Jullie allemaal! Jullie zijn de confrontatie met het Rijk aangegaan, en jullie hebben de overwinning uit de kaken van de dood gesleurd!”
De menigte juichte. Ceres keek om zich heen en gaf de mensen een moment om het te laten bezinken.
“Maar het is niet genoeg,” vervolgde ze. “Ja, we zouden nu allemaal naar huis kunnen gaan. We zouden veel bereikt hebben. Misschien zouden we zelfs een tijdje veilig zijn. Maar uiteindelijk zullen de heersers van het Rijk ons komen halen, ons en onze kinderen. Het zou weer worden zoals het was, of erger. We moeten dit afmaken, voor eens en altijd!”
“En hoe moeten we dat doen?” riep een stem uit de menigte.
“We bezetten het kasteel,” antwoordde Ceres. “We bezetten Delos. En we maken de stad weer van ons. We nemen de koninklijke familie gevangen, en we maken een eind aan hun wrede bewind. Akila, jullie zijn hier per schip gekomen?”
“Dat klopt,” zei de leider van de rebellen.
“Ga met je mannen naar de haven en zorg dat we de controle daar hebben. Ik wil niet dat de imperialen ontsnappen en een leger ophalen, of een vloot die ons kan overvallen.”
Ze zag Akila knikken.
“Dat doen we,” verzekerde hij haar.
Het tweede deel was moeilijker.
“De rest gaat met mij mee naar het kasteel.”
Ze wees naar de vesting die boven de stad uittorende.
“Het is al veel te lang een symbool van de macht die zij over jullie hebben. Vandaag eisen we die macht terug.”
Ze keek om zich heen om te zien hoe ze reageerden.
“Als je geen wapen hebt, haal je er heen. Als je te ernstig gewond bent, of dit niet wil doen, schaam je dan niet om hier te blijven. Maar als je mee komt, kun je later zeggen dat je erbij was op de dag dat Delos bevrijd werd!”
Ze pauzeerde.
“Mensen van Delos!” schreeuwde ze. “Staan jullie aan mijn kant?!”
Het antwoord van de menigte was oorverdovend.
HOOFDSTUK DRIE
Stephania klampte zich vast aan de reling van hun boot, haar knokkels zo wit als het schuim op de oceaan. Ze genoot niet van de zeereis. Alleen de gedachte aan de wraak waar het toe zou leiden maakte het dragelijk.
Ze behoorde tot de hoogste adel van het Rijk. Tijdens de lange reizen die ze eerder had ondernomen had ze haar tijd doorgebracht in de hutten van grote galeien, of in de met kussens beklede rijtuigen die omgeven waren door goed bewaakte konvooien. Ze had nog nooit haar ruimte moeten delen op een boot die veel te klein leek voor de uitgestrekte oceaan.
Het was echter niet alleen het gebrek aan comfort dat haar reis zo moeilijk maakte. Stephania was er altijd trots op geweest dat ze harder was dan mensen dachten. Ze klaagde niet om het feit dat deze lekke tobbe bij elke golf heen en weer bewoog, of vanwege het schijnbaar eindeloze dieet van vis en zout vlees. Ze klaagde zelfs niet over de stank. Onder normale omstandigheden zou Stephania haar meest geloofwaardige glimlach tevoorschijn getoverd hebben en het gewoon hebben geaccepteerd.
Haar zwangerschap maakte dat lastig. Stephania kon het kind nu in zich voelen groeien. Thanos’ kind. Haar perfecte wapen. Van haar. Het was iets dat bijna onwerkelijk had geleken. Maar nu haar zwangerschap elk gevoel van misselijkheid versterkte en haar voedsel nog afschuwelijks deed smaken, voelde het echter dan ooit.
Stephania zag Felene voorin de boot werken, samen met Stephania’s dienstmeisje, Elethe. De twee hadden niet meer van elkaar kunnen verschillen. De zeevrouw, dievegge en wat ze ook nog meer was droeg haar ruwe kniebroek en tuniek, en haar haren vielen in een vlecht langs haar rug. Haar dienstmeisje was gekleed in zijde en een mantel. Haar korte haar viel langs haar donkere features met een elegantie die de andere vrouw nooit zou bezitten.
Felene leek zich uitstekend te vermaken. Ze zong een zeemanslied dat zo vulgair was dat Stephania zeker wist dat ze het zong om haar te treiteren. Of misschien was dit gewoon Felene’s manier om iemand het hof te maken. Ze had gezien hoe de dievegge naar haar dienstmeisje keek.
Ze keek ook zo naar haar, maar het was in elk geval beter dan de argwanende blikken die ze kreeg. In het begin had het wel meegevallen, maar ze kwamen steeds frequenter, en Stephania kon wel raden waarom. Ze had gezegd dat ze Lucious’ elixer had genomen. Op dat moment had dat de beste manier geleken om Thanos pijn te doen, maar nu betekende het dat ze de symptomen van haar zwangerschap moest verbergen. Zelfs zonder de vrijwel aanhoudende misselijkheid kon Stephania zichzelf als een walvis voelen opzwellen. Haar jurken leken met de dag strakker te worden.
Ze kon het niet verborgen blijven houden, wat betekende dat ze Thanos’ geliefde zeemeisje op een gegeven moment zou moeten doden. Misschien kon ze het nu doen. Gewoon naar haar toe lopen en haar over de reling van de boot heen duwen. Of ze kon haar een waterhuid aanbieden. Ondanks de haast waarin ze was vertrokken had Stephania nog altijd voldoende vergif bij zich om met een heel legioen van potentiele vijanden af te rekenen.
Ze kon het zelfs aan haar dienstmeisje overlaten. Elethe was goed met messen, hoewel misschien niet goed genoeg. Ze was ten slotte de gevangene van de zeevrouw geweest toen Stephania hen in de haven had aangetroffen.
Die onzekerheid was genoeg om Stephania te doen twijfelen. Ze kon het zich niet veroorloven om een fout te maken. Ze had slechts één kans om dit te doen. Nu ze zo ver van haar andere middelen verwijderd was, zou falen geen stille retraite betekenen. Het zou haar dood kunnen worden.
Ze waren hoe dan ook nog altijd te ver uit de buurt van land. Stephania kon de boot niet sturen, en hoewel haar dienstmeisje in Felldust waarschijnlijk een bruikbare gids zou zijn, zou ze hen er waarschijnlijk niet zonder hulp heen kunnen krijgen. Ze hadden de vaardigheden van de zeevrouw nodig, zowel om weer veilig aan land te komen als om het juiste land te vinden. Er waren dingen die Stephania moest vinden, en dat zou nooit lukken als ze het land dat al generaties de bondgenoot van het Rijk was niet kon vinden.
Stephania liep naar de anderen. Even overwoog ze om Felene alsnog van boord te duwen, simpelweg om het feit dat ze zo verrassend loyaal was aan Thanos. Het was niet een eigenschap die Stephania van een zelfverklaarde dievegge had verwacht, en het betekende dat omkoperij waarschijnlijk geen optie was. En dan bleven er alleen de meer gewelddadige middelen over.
Toch wist Stephania een glimlach te forceren toen Felene zich naar haar omdraaide.
“Hoe ver moeten we nog?” vroeg ze.
Felene hief haar handen als een koopman die weegschalen balanceerde. “Een dag of twee, misschien. Het hangt van de wind af. Bent u mijn gezelschap nu al zat, prinses?”
“Nou,” zei Stephania, “je bent grofgebekt, neerbuigend, hooghartig, en bijna vrolijk over het feit dat je een crimineel bent.”
“En dat zijn alleen nog mijn goede eigenschappen,” zei Felene met een lach. “Desondanks kan ik u gemakkelijk naar Felldust brengen. Heeft u nagedacht over wat u gaat doen als we arriveren? Vrienden in het hof, wellicht, die u kunnen helpen om die tovenaar van u te vinden? Weet u waar u hem moet zoeken?”
“Waar de ondergaande zon de schedels van de versteenden ontmoet,” zei Stephania, denkend aan de beschrijving die Oude Hara de heks haar gegeven had. Stephania had voor die beschrijving betaald met het leven van één van haar andere dienstmeisjes. Het leek nauwelijks voldoende.
“Het is altijd zoiets,” zei Felene met een zucht. “Geloof me, ik heb behoorlijk wat indrukwekkende dingen gestolen in mijn leven, maar ik heb nog nooit duidelijke instructies gekregen. Ze geven je nooit een straatnaam, of zeggen dat je de derde deur aan de linkerkant moet nemen. Tovenaars, heksen, zij zijn het ergst van allemaal. Het verbaast me dat een adellijke vrouwe als u zich met dergelijke mensen inlaat.”
Dat was omdat de zeevrouw niets van Stephania afwist. Ze wist niets over wat ze had gedaan om meer te zijn dan slechts een gezicht op de achtergrond bij koninklijke gelegenheden. En ze wist al helemaal niet hoe ver ze bereid was om te gaan als het om wraak ging.
“Ik doe wat ik moet doen,” zei Stephania. “De vraag is of ik je kan vertrouwen.”
Felene wierp haar een glimlach toe. “Zolang u mij voornamelijk dingen vraagt die te maken hebben met drinken, vechten en incidenteel stelen.” Haar uitdrukking werd serieuzer. “Ik ben Thanos veel schuldig, en ik heb hem beloofd dat ik u zou beschermen. Ik verbreek mijn belofte niet.”
Was dat niet het geval geweest, dan was ze perfect geweest voor Stephania’s plannen. Oh, stond ze nu maar net zo open voor omkoperij als de rest van haar soort. Of zelfs voor verleiding. Stephania zou haar Elethe net zo makkelijk hebben gegeven als dat ze de oude heks haar laatste dienstmeisje had overhandigd.
“En als we in Felldust komen?” vroeg Felene. “Hoe vinden we die ‘plek waar de zon de schedels van de versteenden ontmoet’?”
“De schedels van de versteenden, daar heb ik wel over gehoord,” viel Elethe bij. “Die zijn in de bergen.”
Stephania zou hier liever privé over gepraat hebben, maar er was geen privacy op hun kleine boot. Ze moesten erover praten, en dat betekende dat Felene erbij moest zijn.
“Dat betekent dat we de bergen in moeten,” zei Stephania. “Kun jij dat regelen?”
Elethe knikte. “Een vriend van mijn familie leidt karavaans de bergen door. Dat moet niet al te lastig zijn.”
“Zonder te veel aandacht te trekken?” vroeg Stephania.
“Een karavaan meester die te veel aandacht trekt wordt beroofd,” verzekerde Elethe haar. “En we zullen meer te weten komen zodra we de stad bereiken. Felldust is mijn thuis, mijn vrouwe.”
“Ik weet zeker dat je ons goed van pas zal komen,” zei Stephania, op een manier die haar dankbaar deed lijken. Eerder zouden die woorden haar dienstmeisje hebben doen struikelen van vreugde, maar nu glimlachte ze alleen maar. Dat had waarschijnlijk iets te maken met alle aandacht die ze van Felene kreeg.
Het deed een kleine golf woede in Stephania opwellen. Het was geen jaloezie in de conventionele zin, want ze gaf niet op die manier om het meisje. Of om wie dan ook, nu Thanos uit haar leven was. Nee, die woede was er simpelweg omdat haar dienstmeisje van haar was. Ooit zou het meisje zichzelf van het leven hebben beroofd als Stephania haar dat had gevraagd. Nu wist Stephania niet zeker of ze dat nog zou doen, en dat stak. Ze zou een manier moeten vinden om haar loyaliteit te testen.
Ze had veel te doen in Felldust. Ze moest die tovenaar vinden, en zelfs als haar dienstmeisje één van de aanwijzingen over zijn locatie begreep, zou dat nog de nodige tijd en inspanning kosten. Ze zou moeten zoeken in een onbekend land waar de politiek en de mensen anders waren dan thuis, ondanks het feit dat hun zwakheden doorgaans overal hetzelfde waren.
En zelfs als ze de tovenaar kon vinden, dan zou ze nog een manier moeten bedenken om erachter te komen wat hij wist, of hem overhalen om haar te helpen. Misschien zou het alleen geld kosten, of een beetje charme, maar Stephania betwijfelde dat. Elke tovenaar met de kracht om één van de Ouden tegen te houden was in staat om gewoon te nemen wat hij wilde.
Nee, Stephania moest creatiever zijn, maar ze zou hoe dan ook een manier vinden. Iedereen wilde wel iets, of het nu macht, roem, kennis of simpelweg veiligheid was. Stephania had altijd al het talent gehad om erachter te komen wat mensen wilden; het was meer dan eens de hefboom die ervoor zorgde dat ze deden wat Stephania wilde.
“Vertel eens, Elethe,” zei ze impulsief. “Wat is het dat jij wil?”
“U dienen, mijn vrouwe,” zei het meisje onmiddellijk. Het was natuurlijk het juiste antwoord, maar er zat ook een oprechtheid in haar stem die Stephania wel beviel. Ze zou het ware antwoord spoedig achterhalen.
“En jij, Felene?” vroeg Stephania.
Ze zag de dievegge haar schouders ophalen. “Wat de wereld dan ook te bieden heeft. Bij voorkeur met voldoende schatten, alcohol, metgezellen en vreugde. Niet per se in die volgorde.”
Stephania lachte zachtjes en deed alsof ze haar leugen niet doorhad. “Natuurlijk. Wat anders zou iemand nog kunnen wensen?”
“Waarom vertelt u mij dat niet?” vroeg Felene. “Wat is het dat u wilt, prinses? Waarom doet u hier zo veel moeite voor?”
“Ik wil veilig zijn,” zei Stephania. “En ik wil wraak op degenen die Thanos van me hebben afgenomen.”
“Wraak op het Rijk?” zei Felene. “Ik denk dat ik me daar wel bij aan kan sluiten. Ze hebben me tenslotte op dat eiland gegooid.”
Als ze wilde geloven dat wraak op het Rijk het enige was dat Stephania wilde, des te beter. De objecten van Stephania’s woede waren veel makkelijker te definiëren: Ceres, dan Thanos, en iedereen die hen hielp.
Stilletjes herhaalde Stephania de belofte die ze in Delos had gemaakt. Ze zou haar kind opvoeden tot het perfecte wapen tegen zijn vader. Ze zou het kind opvoeden met liefde; ze was toch zeker geen monster. Maar het zou ook een doel hebben. Het kind zou weten wat zijn vader had gedaan. En dat sommige dingen onvergeeflijk waren.