Kitabı oku: «Soldaat, Broeder, Tovenaar », sayfa 3

Yazı tipi:

HOOFDSTUK VIER

Lucious wilde het grootste deel van de reis naar Felldust niets liever dan iemand neersteken. Nu hij dichterbij kwam, werd dat gevoel alleen maar sterker. Hij stond daar in smerige kleren terwijl de zon op zijn huid brandde, gevlucht voor een rijk dat hem zou moeten gehoorzamen.

“Kijk uit waar je loopt, jong,” zei één van de zeelieden. Hij duwde Lucious opzij zodat hij een touw kost vastbinden. Lucious had niet de moeite genomen om de naam van de man te onthouden, maar hij wilde dat hij het wel had gedaan, al was het maar omdat hij dan tegen de kapitein kon klagen over deze vetzak.

“Jong? Je weet wie ik ben en je hebt het lef om me jong te noemen?” wilde Lucious weten. “Ik zou naar Kapitein Arvan moeten gaan en je met de zweep laten geven.”

“Doe dat maar,” zei de zeeman met de verveelde toon van iemand die wist dat hem niets kon overkomen. “Zie maar wat dat uithaalt.”

Lucious balde zijn vuisten. Het ergste was nog het gevoel van futiliteit. Kapitein Arvan stond op het commandodek met het stuur van de boot in zijn hand, zijn zware gewicht wiegend op de golven. Hij had duidelijk gemaakt dat Lucious alleen belangrijk was zolang hij geld had.

Zoals al het geval was sinds hij was vertrokken, bracht zijn woede beelden van bloed en steen met zich mee. Het stenen standbeeld van zijn voorvader, besmeurd met zijn vaders bloed.

Degene waar je me mee hebt gedood.

Lucious schrok daarvan, ondanks het feit dat de stem, helder als een ochtendlucht, diep als schuld, er al was geweest sinds hij de eerste klap had uitgedeeld. Lucious geloofde niet in spoken, maar de herinnering aan zijn vaders stem was er nog, en gaf hem antwoord wanneer hij probeerde na te denken. Ja, het was slechts zijn eigen geest die spelletjes met hem speelde, maar dat maakte het er niet beter op. Het betekende alleen dat zelfs zijn eigen gedachten niet deden wat hij wilde.

Niets deed dat. De kapitein van de boot had hem met tegenzin aan boord genomen, alsof het geen eer was om Lucious mee te nemen. Zijn mannen hadden Lucious met minachting behandeld, als een doodgewone crimineel die op de vlucht was voor gerechtigheid, in plaats van de rechtmatige machthebber van het Rijk, wie op een wrede manier van zijn troon was gestoten.

Van Thanos’ troon.

“Niet Thanos’ troon,” beet Lucious de lege lucht toe. “Van mij.”

“Zei je wat?” vroeg de zeeman zonder de moeite te nemen om zich om te draaien.

Lucious liep bij hem weg en stompte geërgerd met zijn vuist tegen de mast, maar dat deed de pijn door zijn knokkels schieten. Hij had de huid ervan af geschaafd. Als het aan hem had gelegen, had hij één of twee crewleden gevild.

Toch bleef Lucious op afstand, en trok hij zich terug naar de delen van het dek waar hij mocht zijn. Alsof hij een burger was die instructies had gekregen over waar hij moest staan. Alsof hij niet elk vaartuig in het Rijk kon claimen als hij het wilde.

Maar dat was wat de kapitein van de boot had gedaan. Hij had Lucious duidelijke instructies gegeven om bij de bemanning uit de buurt te blijven terwijl ze werkten, en geen problemen te veroorzaken.

“Anders ga je overboord en kun je zwemmen naar Felldust,” had de man gezegd.

Misschien had je hem moeten vermoorden, zoals je met mij hebt gedaan.

“Ik ben niet gestoord,” zei Lucious tegen zichzelf. “Ik ben niet gestoord.”

Dat zou hij niet toestaan. Net zoals hij niet zou toestaan dat mannen hem aanspraken alsof hij niet belangrijk was. Hij herinnerde zich de kille staat van razernij waarin hij zich had bevonden toen hij zijn vader had geslagen. Hij voelde nog steeds het gewicht van de buste in zijn handen, hoe hij ermee had uitgehaald omdat het de enige manier was geweest om hetgeen dat van hem was te behouden.

“Je hebt me ertoe gedwongen,” mompelde Lucious. “Je gaf me geen keus.”

Net zoals je slachtoffers jou geen keus gaven zeker, zei de innerlijke stem. Hoeveel heb je er nu al vermoord?

“Wat doet het ertoe?” wilde Lucious weten. Hij beende naar de reling en schreeuwde naar de golven. “Het doet er niet toe!”

“Bek houden, snotjoch, we proberen hier te werken!” riep de kapitein van het schip naar beneden.

Zelfs midden op zee kun je niet eens iets goed doen, zei de stem in hem.

“Kop dicht,” beet Lucious. “Kop dicht!”

“Je hebt het lef om zo tegen me te praten, jong?” wilde de kapitein weten. Hij stapte het hoofddek op om hem te confronteren. De man was groter dan Lucious, en normaal gesproken zou Lucious angst hebben gevoeld. Daar was nu echter geen plaats voor, want alle angst werd door zijn herinneringen verdrongen. Herinneringen aan geweld. Herinneringen aan bloed. “Ik ben de kapitein van dit vaartuig!”

“En ik ben een koning!” snauwde Lucious terug. Hij haalde uit met een stoot die bedoeld was om de andere man op zijn kaak te raken en hem achteruit te doen wankelen. Hij had nooit geloofd in eerlijk vechten.

In plaats daarvan deed de kapitein een stap achteruit; hij ontweek de stoot met gemak. Lucious gleed uit over het glibberige dek, en op dat moment sloeg de andere man hem.

Hij sloeg hem! Alsof hij een hoer was die voor haar beurt had gesproken, in plaats van een krijger die het waard was om tegen te vechten. In plaats van een prins!

Toch was de klap hard genoeg om hem op het dek te doen belanden, en Lucious gaf een kreun van woede.

Je kunt beter blijven liggen, jongen, fluisterde zijn vaders stem.

“Kop dicht!”

Hij reikte in zijn tuniek, zoekend naar het mes dat hij daar bewaarde. Dat was het moment dat Kapitein Arvan hem schopte.

De eerste keer raakte hij Lucious in zijn maag, hard genoeg om hem van zijn knieën op zijn rug te doen belanden. De tweede keer schampte hij alleen zijn hoofd, maar het was nog altijd genoeg om hem sterretjes te doen zien. Het hielp niet om zijn vader tot zwijgen te brengen.

Jij noemr jezelf een krijger? Ik weet dat je beter hebt geleerd.

Makkelijk om te zeggen voor iemand die niet werd doodgeslagen op het dek van een schip.

“Dacht je dat je me kon neersteken, jong?” wilde Kapitein Arvan weten. “Ik zou je karkas verkopen als ik dacht dat iemand ervoor zou betalen. Zoals het is, gooien we je het water in en kijken we of zelfs de haaien hun neus voor je ophalen!” Er volgde een pauze, onderbroken door nog een trap. “Jullie twee, grijp hem. We zullen eens zien hoe goed royalty blijft drijven.”

“Ik ben een koning!” klaagde Lucious terwijl hij door sterke handen werd opgetild. “Een koning!”

En spoedig ben je een ex-koning, klonk zijn vaders stem.

Lucious voelde zich gewichtloos toen de mannen hem optilden, hoog genoeg om het eindeloze water om hen heen te zien waar hij spoedig in zou verdrinken. Alleen was het niet eindeloos, of wel? Kon hij zien—

“Land ahoy!” schreeuwde hun verkenner.

Voor een seconde hield de spanning stand, en Lucious wist zeker dat hij alsnog in het water gegooid zou worden.

Toen bulderde Kapitein Arvans stem boven alles uit.

“Laat die koninklijke verspilling van adem maar! We hebben allemaal onze taken uit te voeren, en we zullen spoedig van hem af zijn.”

De zeelieden trokken hun kapitein niet in twijfel. Ze lieten Lucious op het dek vallen en gingen met de rest van de bemanning aan de slag met het aantrekken van de touwen.

Je zou dankbaar moeten zijn, fluisterde zijn vaders stem.

Maar Lucious was allesbehalve dankbaar. In plaats daarvan zette hij in zijn hoofd dit schip en zijn bemanning op de lijst van mensen die zouden boeten zodra hij zijn troon terug had. Hij zou erop toezien dat ze zouden branden.

Hij zou ze allemaal laten branden.

HOOFDSTUK VIJF

Thanos zat in zijn kooi en wachtte op de dood. Hij kronkelde en draaide in de hete zon en zijn huid kleurde langzaam rood terwijl de wachters, aan de andere kant van de binnenplaats, de galg bouwden waar hij gedood zou worden. Thanos had zich nog nooit zo hulpeloos gevoeld.

Of zo dorstig. Ze negeerden hem daar en gaven hem niets te eten of te drinken. Ze besteedden alleen aandacht aan hem wanneer ze hun zwaarden langs de tralies van zijn kooi lieten ratelen om hem te treiteren.

Bedienden haastten zich heen en weer over het binnenplein. De urgentie waarmee ze hun taken uitvoerden suggereerde dat er iets aan de hand was in het kasteel waar Thanos niets over wist. Of misschien was dit simpelweg de manier waarop de dingen gingen in de nasleep van de dood van een koning. Misschien was al die activiteit gewoon Koning Athena die Delos eindelijk kon leiden op de manier die ze wilde.

Thanos kon zich dat wel voorstellen. Een ander was verloren geraakt in haar verdriet, nauwelijks in staat om te functioneren. Maar Thanos kon zich wel indenken dat Koningin Athena de dood van haar echtgenoot als een kans zag.

Thanos’ vingers klemden zich rond de tralies van de kooi. Het was heel goed mogelijk dat hij de enige was die echt om zijn vader rouwde. De bedienden en de mensen in Delos hadden alle reden om hun koning te haten. Athena was waarschijnlijk te druk bezig met haar plannetjes om er iets om te geven. En wat betreft Lucious…

“Ik zal je vinden,” beloofde Thanos. “Er komt gerechtigheid. Voor alles.”

“Oh, er zal zeker gerechtigheid komen,” zei één van de soldaten. “Zodra we je van je ingewanden ontdoen voor wat je hebt gedaan.”

Hij haalde uit naar de tralies en raakte Thanos’ vingers op een manier die hem ineen deden krimpen van de pijn. Thanos probeerde hem te grijpen, maar de wachter danste lachend naar achteren, waarna hij samen met de anderen weer verder ging met de bouw van het podium waar Thanos uiteindelijk gedood zou worden.

Het was een podium. Dit was allemaal een show. In één gewelddadige seconde zou Athena de macht over het Rijk verkrijgen. Ze zou de grootste bedreiging voor haar macht verwijderen en tegelijkertijd laten zien dat zij de leiding had, ondanks haar zoon die eigenlijk het recht had op de kroon.

Misschien geloofde ze zelfs dat het zo zou gaan. Als dat het geval was, dan wenste Thanos haar veel geluk. Athena was kwaadaardig en hebzuchtig, maar haar zoon was een krankzinnige zonder grenzen. Hij had zijn vader al gedood, en als zijn moeder dacht dat ze hem onder controle kon houden dan kon ze alle hulp gebruiken die ze kon krijgen.

Dat gold voor iedereen in Delos, van de laagste boer tot aan Stephania, overgeleverd aan de genade van de royalty die geen genade kende.

De gedachte aan zijn echtgenote deed Thanos huiveren. Hij was hierheen gekomen om haar te redden, en kijk wat er van hem terecht was gekomen. Als hij hier niet was geweest was de situatie misschien anders geweest. Misschien hadden de wachters dan beseft dat Lucious degene was die de koning had vermoord. Misschien zouden ze dan wel gehandeld hebben in plaats van te proberen het allemaal onder het tapijt te schuiven.

“Of misschien zouden ze het verzet de schuld hebben gegeven,” zei Thanos, “en had Lucious alsnog een excuus gehad.”

Ook dat kon hij zich wel voorstellen. Hoe erg de situatie ook uit de hand liep, Lucious vond altijd een manier om de schuld bij een ander te leggen. En als Thanos er niet was geweest, had hij nooit kunnen horen hoe zijn vader hem had erkend. Dan zou hij nu niet hebben geweten dat er bewijs lag in Felldust.

Hij zou geen kans hebben gehad om afscheid te nemen, of om zijn vader vast te houden terwijl hij stief.

Hij had nu vooral spijt van het feit dat hij Stephania niet kon zien voor ze hem zouden executeren, en dat hij zichzelf er niet van kon verzekeren dat ze in orde was. Ondanks alles dat ze had gedaan had hij haar nooit in de steek moeten laten op die kade. Het was een zelfzuchtige daad geweest. Hij had alleen maar aan zijn eigen woede en afkeer gedacht. Het had hem zijn echtgenote gekost, en het leven van zijn kind.

Het was een daad die Thanos waarschijnlijk zijn eigen leven zou kosten, gezien het feit dat hij hier alleen zat omdat Stephania vast zat. Als hij haar met zich mee had genomen en haar veilig op Haylon had achtergelaten, zou dit allemaal niet gebeurd zijn.

Thanos wist dat hij nog één ding moest doen voor ze hem zouden executeren. Hij kon niet ontsnappen, hij kon niet hopen om aan zijn lot te ontkomen, maar hij kon wel proberen om dit goed te maken.

Hij wachtte tot de volgende bediende bij hem in de buurt kwam. De eerste waar hij naar gebaarde liep door.

“Alsjeblieft,” riep hij naar de tweede, die over zijn schouder keek alvorens zijn hoofd te schudden en zijn weg te vervolgen.

De derde, een jonge vrouw, stopte.

“We mogen niet met u praten,” zei ze. “Het is ons verboden u voedsel of water te brengen. De koningin wil dat u lijdt voor het feit dat u de koning heeft vermoord.”

“Ik heb hem niet vermoord,” zei Thanos. Hij strekte zijn hand naar haar uit toen ze zich omdraaide. “Ik verwacht niet van je dat je dat gelooft, en ik vraag niet om water. Zou je me houtskool en papier kunnen brengen? Dat kan de koningin niet verboden hebben.”

“Wilt u een boodschap naar het verzet schrijven?” vroeg de vrouw.

Thanos schudde zijn hoofd. “Dat is het niet. Je mag lezen wat ik schrijf als je wil.”

“Ik… ik zal het proberen.” Ze zag eruit alsof ze meer had willen zeggen, maar Thanos zag één van de wachters hun kant op kijken, en het dienstmeisje haastte zich weg.

Wachten was moeilijk. Hoe moest hij nu toekijken hoe de wachters de galg bouwden waaraan hij verhangen zou worden tot hij bijna dood was, of het grote wiel waar ze zijn lichaam na afloop zouden breken? Het was een kleine wreedheid die aangaf dat zelfs als Koningin Athena erin zou slagen om grip op haar zoon te krijgen, het Rijk verre van perfect zou zijn.

Hij dacht nog steeds aan de wreedheden die Lucious en zijn moeder het land zouden kunnen toebrengen toen de dienstmeid terugkwam. Ze had iets onder haar arm. Het was slechts een vel perkament en een klein stukje houtskool, maar ze overhandigde het hem alsof het de sleutel tot zijn vrijheid was.

Thanos pakte het voorzichtig aan. Hij twijfelde er niet aan dat de wachters het hem af zouden nemen, al was het maar om de kans om hem nog meer pijn te doen. Zelfs als er wachter bij waren die niet compleet gecorrumpeerd waren door de wreedheid van het Rijk, ze geloofden nog altijd dat hij een verrader was die alles kreeg wat hij verdiende.

Hij boog zich over het stuk perkament en fluisterde de woorden terwijl hij probeerde te schrijven. Hij probeerde zo nauwkeurig te zijn als hij kon. Hij schreef in piepkleine letters, wetend dat er veel was dat hij moest opschrijven:

Aan mijn liefste echtgenote, Stephania. Tegen de tijd dat je dit leest ben ik al geëxecuteerd. Misschien vind je dat ik het verdiend heb, na de manier waarop ik je heb achtergelaten. Misschien voel je iets van de pijn die ik voel, wetend dat je tot dingen bent gedwongen die je niet wilde.

Thanos probeerde alles dat hij voelde in woorden om te zetten. Het was lastig om het allemaal op papier te krijgen, en de verwarrende chaos van gevoelens die door hem heen joegen te begrijpen:

Ik… hield echt van je, en ik kwam terug naar Delos om je te redden. Het spijt me dat me dat niet is gelukt, ook al weet ik niet zeker of we ooit weer samen hadden kunnen zijn. Ik… weet hoe blij je was toen je erachter kwam dat we een kind zouden krijgen, en ook ik was gevuld met vreugde. Zelfs nu is mijn grootste spijt dat we nooit de zoon of dochter kunnen zien die had kunnen zijn.

Alleen de gedachte al bracht meer pijn met zich mee dan alle klappen van de wachters bij elkaar. Hij had eerder terug moeten komen om Stephania te bevrijden. Hij had haar nooit achter moeten laten.

“Het spijt me,” fluisterde hij, wetend dat er niet genoeg ruimte zou zijn om alles op te schrijven dat hij wilde zeggen. Hij kon zeker niet zijn gevoelens kwijt in een brief die hij door een vreemde zou moeten laten bezorgen. Hij hoopte maar dat het genoeg zou zijn.

Hij had zo veel meer kunnen schrijven, maar dit was waar het om ging. Zijn verdriet over dat alles zo verkeerd was gelopen. Het feit dat er wel degelijk liefde was geweest. Hij hoopte dat het genoeg zou zijn.

Thanos wachtte tot het dienstmeisje weer in de buurt was, en strekte zijn arm naar haar uit.

“Kun je dit naar Vrouwe Stephania brengen?” vroeg hij.

Het dienstmeisje schudde haar hoofd. “Het spijt me, dat kan ik niet.”

“Ik weet dat het veel gevraagd is,” zei Thanos. Hij begreep dat het een groot risico was voor haar. “Maar als iemand dit naar haar toe kan brengen nu ze opgesloten zit—”

“Dat is het niet,” zei het dienstmeisje. “Vrouwe Stephania is hier niet. Ze is vertrokken.”

“Vertrokken?” herhaalde Thanos. “Wanneer?”

Het dienstmeisje spreidde haar handen. “Ik weet het niet. Ik hoorde één van haar dienstmeisjes erover praten. Ze ging de stad in, en ze is niet meer teruggekomen.”

Was ze ontsnapt? Was ze er zonder zijn hulp in geslaagd om weg te komen? Haar dienstmeisje had gezegd dat het onmogelijk was, maar had Stephania misschien toch een manier gevonden? Hij kon in elk geval hopen dat het mogelijk was, of niet?

Thanos dacht daar nog steeds over na toen het tot hem doordrong dat de activiteiten rond de galg waren gestaakt. Toen hij ernaar keek zag hij waarom. Hij was af. De wachters stonden ernaast en bewonderden hun constructie. Er hing een strop, die donker afstak tegen de lucht. Vlakbij stonden een draaiwiel en brander. Een enorm rad torende boven alles uit. Er lagen kettingen in, en er lag een enorme hamer naast op de grond.

Hij zag de mensen zich verzamelen nu. Er stonden wachters in een ring langs de rand van de binnenplaats. Ze zagen eruit alsof ze er waren om de orde te bewaren en tegelijkertijd omdat ze Thanos’ dood met eigen ogen wilden zien.

Achter de ramen hoog boven hem zag Thanos bedienden en aristocraten. Sommigen keken met wat eruitzag als medelijden naar beneden, anderen staarden uitdrukkingsloos of met haat in hun ogen met naar beneden. Thanos zag zelfs een paar mensen op het dak zitten om te kijken, duidelijk omdat ze geen andere plek hadden kunnen vinden.

Ze deden alsof dit het sociale evenement van het seizoen was in plaats van een executie, en Thanos voelde woede in zich opwellen.

“Verrader!”

“Moordenaar!”

Het boegeroep kwam naar beneden, de beledigingen gevolgd door fruit dat uit de ramen werd gegooid, en dat was nog het moeilijkste. Thanos had altijd gedacht dat deze mensen respect voor hem hadden, dat ze wel zouden weten dat hij nooit zou doen waar hij van beschuldigd was. Maar ze jouwden hem uit alsof hij de ergste van alle criminelen was. Ze beledigden hem niet allemaal, maar er waren er genoeg die het wel deden. Thanos vroeg zichzelf af of ze hem echt zo erg haatten, of dat ze alleen de nieuwe koning en zijn moeder wilden laten zien aan welke kant ze stonden.

Hij vocht toen ze hem kwamen halen en hem uit zijn kooi sleurden. Hij sloeg en schopte en probeerde zichzelf los te trekken, maar het was zinloos. De wachters grepen zijn armen vast, draaiden ze achter zijn rug en bonden zijn polsen vast. Toen stopte Thanos met vechten, al was het maar omdat hij nog iets van zijn waardigheid wilde behouden.

Stapje voor stapje leidden ze hem naar de galg die ze hadden gebouwd. Thanos klom op de kruk die ze onder de strop hadden neergezet. Als hij geluk had, zou de val misschien zijn nek breken en zou de rest van hun wrede plannen hem onthouden worden.

Terwijl ze de strop om zijn nek deden, dacht hij aan Ceres. Aan alles dat anders had kunnen zijn. Hij had de situatie willen veranderen. Hij had de dingen beter willen maken, en bij haar zijn. Hij wenste…

Maar er was geen tijd voor wensen, want Thanos voelde de wachters de kruk wegtrappen, en de strop rond zijn nek straktrekken.

HOOFDSTUK ZES

Het kon Ceres niet schelen dat het kasteel de laatste, ondoordringbare vesting van het Rijk moest zijn. Het kon haar niet schelen dat het muren als kliffen had, en muren die bestand waren tegen belegeringswapens. Hier zou het eindigen.

“Voorwaarts!” schreeuwde ze naar haar volgelingen, en zij stroomden achter haar aan. Een andere bevelhebber zou wellicht vanaf de achterhoede geleid hebben, zodat hij zorgvuldig kon plannen en anderen de risico’s kon laten nemen. Ceres kon dat niet doen. Zij wilde wat er nog over was van de macht van het Rijk zelf verscheuren, en ze vermoedde dat dat één van de belangrijkste redenen was dat zoveel mensen haar nu volgden.

Er waren er nu zelfs nog meer dan in het Stadion. De mensen uit de stad waren de straten op gekomen, en het verzet had zich verspreid als smeulende resten waar nieuwe brandstof op gegoten werd. Er waren mensen in de kleren van havenarbeiders en slagers, paardenknechten en kooplieden. Er waren nu zelfs een aantal wachters bij, die hun imperiale kleuren haastig losscheurden toen ze de vloedgolf van mensen zagen naderen.

“Ze zullen klaar zijn voor ons,” zei één van de krijgsheren naast Ceres terwijl ze richting het kasteel marcheerden.

Ceres schudde haar hoofd. “Ze zullen ons zien aankomen. Dat is niet hetzelfde als klaar zijn.”

Niemand kon hier klaar voor zijn. Het kon Ceres niet schelen hoeveel mannen het Rijk nu had, of hoe sterk hun muren waren. Zij had een hele stad achter zich. Zij en de krijgsheren stormden door de straten en toen over de brede promenade die naar de poorten van het kasteel leidde. Ze waren de kop van de speer, op de voet gevolgd door de mensen van Delos en wat er nog over was van de mannen van Heer West, die achter hen aan gingen op een tij van hoop en volkswoede.

Ceres hoorde geschreeuw voor zich toen ze het kasteel naderden, en het geluid van hoorns terwijl soldaten trachtten iets van een verdediging te organiseren.

“Het is te laat,” zei Ceres. “Ze kunnen ons nu niet tegenhouden.”

Maar er waren nog genoeg dingen die ze nu konden doen, wist ze. Er werden pijlen afgevuurd vanachter de muren, niet in de aantallen die een dodelijke regen voor de troepen van Heer West hadden gevormd, maar nog altijd gevaarlijk genoeg voor degenen zonder wapenrusting. Ceres zag dat een man naast haar in zijn borst werd geraakt. Een stukje achter hen ging een vrouw schreeuwend tegen de grond.

“Degenen met schilden of bescherming gaan met mij mee,” riep Ceres. “De rest, zorg dat je klaar bent om aan te vallen.”

Maar de poorten van het kasteel sloten zich al. Ceres had een visioen van haar volgelingen die braken op de poorten alsof ze de boeg van een enorm schip waren, maar ze vertraagde niet. Golven konden schepen ook verzwelgen. Zelfs toen de grote poorten met een geluid als donderslag dichtsloegen, stopte ze niet. Ze wist alleen dat het nu meer inspanning zou kosten om het kwaadaardige Rijk te verslaan.

“Klimmen!” schreeuwde ze naar de krijgsheren. Ze stopte haar twee zwaarden in de schedes, zodat ze haar handen vrij had om de muur te beklimmen. Het ruwe gesteente had voldoende handgrepen voor zij die moedig genoeg waren om het te proberen, en de krijgsheren waren meer dan moedig. Ze volgden haar en trokken hun gespierde lichamen omhoog alsof het een trainingsoefening was.

Ceres hoorde de mensen achter zich om ladders roepen, en ze wist dat de andere rebellen haar spoedig zouden volgen. Voor nu concentreerde ze zich op het ruwe gevoel van de stenen onder haar handen, de inspanning die ze nodig had om zichzelf van de ene naar de andere handgreep te hijsen.

Er suisde een speer langs haar heen, duidelijk door iemand van boven naar beneden geworpen. Ceres drukte zich plat tegen de muur om de speer voorbij te laten gaan, en klom toen weer verder. Zolang ze zich op de muur bevond was ze een doelwit, en het enige dat ze kon doen was door blijven gaan. Ceres was dankbaar voor het feit dat ze niet genoeg tijd hadden om kokende olie of brandend zand te halen om zichzelf te beschermen.

Ze bereikte de top van de muur, en er stond meteen een wachter om te verdedigen. Ceres was blij dat ze als eerste boven was, want alleen haar snelheid redde haar. Ze greep haar tegenstander en trok hem van de borstweringen af. Hij viel met een schreeuw in de ziedende massa van haar volgelingen.

Ceres sprong de muur op en trok haar zwaarden. Er kwam een tweede man op haar af, en ze pareerde terwijl ze stak. Ze voelde het zwaard zijn doel raken. Er kwam een speer van de zijkant, die haar gedeeltelijke wapenrusting schampte. Ceres haalde met brute kracht uit. Binnen enkele seconden had ze een open ruimte op de muur gecreëerd, en de krijgsheren stroomden over de muur om die te vullen.

Een aantal van de wachters probeerden terug te vechten. Een man haalde naar Ceres uit met een bijl. Ze dook omlaag, hoorde de klap toen de bijl de stenen achter haar raakte, en boorde één van haar zwaarden door zijn buik. Ze stapte om hem heen en schopte hem naar beneden, de binnenplaats op. Ze ving een zwaardslag tussen haar zwaarden op en duwde een andere man naar achteren.

Er waren niet genoeg wachters om de muur te houden. Sommigen vluchtten. Degenen die het gevecht aangingen stierven. Eén van hen rende met een speer op Ceres af, en ze voelde hem haar been bekrassen terwijl ze zonder ruimte probeerde te ontwijken. Ze sneed laag om haar aanvaller te blesseren, en bracht toen haar zwaarden op keelhoogte bij elkaar.

Haar korte bruggenhoofd op de muur breidde zich al snel uit naar iets dat op een golffront begon te lijken. Ceres vond een trap die naar beneden leidde, en ze nam vier treden tegelijk. Ze pauzeerde alleen om een aanval van een wachtende wachter te pareren en om hem een trap te geven.

Terwijl de krijgsheer achter haar de wachter besprong, vestigde Ceres haar aandacht op de poorten.

Er stond een groot wiel naast, duidelijk bedoeld om de enorme dingen op te krijgen. Er stonden zo’n tien wachters in een cirkel omheen, in een poging het wiel te beschermen en de horde mensen buiten te houden. Er stonden nog meer wachters bewapend met pijl en boog, klaar om te vuren op iedereen die probeerde de poorten te openen.

Ceres stormde zonder te vertragen op het wiel af.

Ze stak dwars door de wapenrusting van een wachter heen, trok haar zwaard uit zijn lichaam, en dook onder de aanval van een tweede wachter door. Ze haalde haar zwaard langs zijn dijbeen, spring overeind en haalde een derde neer. Ze hoorde een pijl van de stenen kletteren en wierp één zwaard. Ze hoorde een schreeuw toen die zich in zijn doelwit boorde. Ze griste het zwaard van een stervende wachter van de grond en wierp zich weer in de strijd. Binnen een seconde waren de anderen bij haar.

In de momenten die volgden was het chaos, want de wachters leken te begrijpen dat dit hun laatste kans was om de rebellen buiten te houden. Eén wachter kwam met twee zwaarden op Ceres af, en ze weerde hem aanval voor aanval af. Ze voelde de impact terwijl ze elke stoot pareerde, waarschijnlijk sneller dan de meeste anderen konden volgen. Toen stak ze tussen zijn aanvallen door en boorde haar zwaard door de keel van de wachter. Nog voordat hij in elkaar was gezakt, was ze alweer verder gegaan, en pareerde ze een aanval met een bijl die op een krijgsheer was gericht.

Ze kon hen niet allemaal redden. Terwijl Ceres om zich heen keek zag ze oneindig geweld. Ze zag één van de krijgsheren die het Stadion had overleefd neerkijken op een zwaard dat uit zijn borst stak. Hij trok zijn aanvaller naar zich toe terwijl hij viel, en raakte hem één laatste keer met zijn eigen zwaard. Ceres zag een andere man tegen drie wachters vechten. Hij doodde er één, maar terwijl hij dat deed kreeg hij zijn zwaard niet meteen los, waardoor een andere wachter van de gelegenheid gebruik maakte om hem in zijn zij te steken.

Ceres rende naar voren en schakelde de twee overgebleven wachters uit. Om haar heen woedde de strijd om het wiel voort tot zijn onvermijdelijke einde. Het was onvermijdelijk, want met de krijgsheren waren de wachters als rijpe mais, wachtend om neergehaald te worden. Dat maakte het geweld, of de dreiging, echter niet minder echt. Ceres kon nog net op tijd een zwaard ontwijken, en duwde de eigenaar terug naar de anderen. Zodra ze de ruimte had, sloot Ceres haar vingers om het wiel en duwde met alles dat haar krachten haar gaven. Ze hoorde het gekraak van katrollen, en het langzame gekreun van de deuren terwijl ze uiteengingen.

De mensen stroomden naar binnen, het kasteel in. Haar vader en broertje waren bij de eersten die door de poort kwamen, en renden naar haar toe. Ceres gebaarde met haar zwaard.

“Verspreiden!” riep ze. “Bezet het kasteel. Dood alleen degenen die je moet doden. Dit is een tijd voor vrijheid, niet voor een slachtpartij. Het Rijk valt vandaag!”

Ceres leidde de golf van mensen naar de troonzaal. In tijden van crisis was dit de plek waar mensen heen gingen om uit te vinden wat er gaande was, en Ceres vermoedde dat degenen die de leiding hadden in het kasteel daar zo lang mogelijk zouden blijven, in een poging de controle te behouden.

Om zich heen zag ze geweld uitbreken. Het was onmogelijk te bedwingen, onmogelijk om te vertragen. Ze zag een jonge aristocraat voor hen lopen, en de menigte viel op hem en sloeg hem met de wapens die ze konden vinden. Er liep een dienstmeid in hun weg, en Ceres zag dat ze tegen de muur werd geduwd en werd neergestoken.

“Nee!” schreeuwde Ceres toen ze zag dat een aantal burgers tapijten begonnen te verzamelen of achter aristocraten aangingen. “We zijn hier om er een eind aan te maken, niet om te plunderen!”

Maar het was al te laat. Ceres zag één van de bedienden achtervolgd worden door rebellen, terwijl anderen de gouden ornamenten die het kasteel versierden begonnen te verzamelen. Ze had een vloedgolf het kasteel in gebracht, en ze kon het nu niet meer terugdraaien.

Er stond een eskader koninklijke lijfwachten voor de deuren die naar de grote zaal leidden. Ze zagen er formidabel uit in hun vergulde wapenrustingen, geëtst met valse musculatuur en afbeeldingen die ontworpen waren om te intimideren.

Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.