Kitabı oku: «Veranderd », sayfa 2
Vier enorme kinderen—18 of 19, misschien—stonden boven een ander kind. Twee van hen hielden zijn armen vast, terwijl een derde hem in zijn buik sloeg, en de vierde hem in zijn gezicht raakte. Het kind, misschien 17 jaar, lang, mager en weerloos, viel op de grond. Twee jongens liepen erop af, en schopten hem in het gezicht.
Caitlin stond stil en staarde. Ze was geschokt. Ze had nog nooit zoiets gezien.
De andere twee kinderen stapten om hun slachtoffer heen, hieven hun laarzen hoog op en brachten ze naar beneden.
Caitlin was bang dat ze het kind dood zouden slaan.
“NEE!” riep ze.
Er klonk een ziekelijk gekraak toen hun voeten neerkwamen.
Maar het was niet het geluid van brekend bot—het was het geluid van krakend hout. Krakend hout. Caitlin zag dat ze een klein muziekinstrument aan het vernielen waren. Ze keek nauwkeuriger, en zag stukjes van een altviool over de stoep vliegen.
Ontzet hield ze haar hand voor haar mond.
“Jonah!?”
Zonder na te denken stak Caitlin de straat over, recht op de jongens af, die haar nu opmerkten. Ze keken naar haar en hun kwaadaardige grijnzen werden breder terwijl ze zich verdrongen.
Ze liep recht op het slachtoffer toe en zag dat et inderdaad Jonah was. Zijn gezicht bloedde en zat vol met blauwe plekken, en hij was bewusteloos.
Ze keek op naar de groep kinderen, haar woede krachtiger dan haar angst, en ging tussen hen en Jonah in staan.
“Laat hem met rust!” riep ze naar de groep.
Het kind in het midden, minstens een meter negentig, was gespierd en lachte terug.
“En anders?” vroeg hij met een erg diepe stem.
Caitlin voelde de wereld aan zich voorbij vliegen, en realiseerde zich dat ze hard van achteren was geduwd. Ze hief haar ellenbogen op toen ze het beton raakte, maar dat brak haar val nauwelijks. Vanuit haar ooghoeken zag ze haar dagboek vliegen, de losse blaadjes vlogen overal heen.
Ze hoorde gelach. En daarna voetstappen, richting haar.
Terwijl haar hart probeerde uit haar borst te springen, begon de adrenaline te komen. Vlak voor ze haar bereikten, lukte het haar om te rollen en op de been te komen. Ze sprintte een steegje in, rennend voor haar leven.
Ze volgden haar op de voet.
Op een van haar vele scholen, toen Caitlin nog dacht dat ze een lange toekomst op één plaats zou hebben, had ze atletiek gedaan, en was ze erachter gekomen dat ze er goed in was. Niet op de lange afstand, maar in de 100-metersprint. Zelfs de meeste jongens moesten het tegen haar afleggen. En nu kwam het allemaal weer terug.
Ze rende voor haar leven, en de jongens konden haar niet te pakken krijgen.
Caitlin keek achterom en zag hoe ver ze achterlagen, en dacht dat ze hen er allemaal uit zou rennen. Ze moest alleen de juiste bochten maken.
De steeg eindigde in een T-splitsing, en ze kon naar links of naar rechts. Als ze haar voorsprong wilde behouden, kon ze niet van gedachten veranderen, en ze moest snel kiezen. Ze kon niet zien wat er om elke hoek lag. Op goed geluk koos ze links.
Ze bad dat het de goede keuze was. Kom op. Alsjeblieft!
Haar hart sloeg een slag over toen ze een scherpe bocht naar links maakte en de steeg dood zag lopen.
Verkeerde kant.
De steeg liep dood. Ze rende naar de muur, en keek uit naar een uitgang. Ze zag dat er geen was, en draaide zich om naar haar naderende aanvallers.
Buiten adem zag ze hen de hoek omkomen en haar naderen. Ze kon over hun schouders heen zien dat ze thuis zou zijn als ze rechtsaf was gegaan. Natuurlijk. Zal je zien.
“Nou, kreng,” zei een van hen, “nu ga je lijden.”
Ze wisten dat ze geen uitweg had, en liepen langzaam op haar toe, hard ademend, grijnzend en genieten van het komende geweld.
Caitlin sloot haar ogen en ademde diep in. Ze bad dat Jonah wakker werd, de hoek om kwam en haar zou komen redden. Maar toen ze haar ogen weer opende, was hij er niet. Slechts haar belagers. Ze kwamen dichterbij.
Ze dacht aan haar moeder, aan hoe erg ze haar haatte, en aan alle plaatsen waar ze gedwongen was te wonen. Ze dacht aan haar broertje Sam. Ze dacht aan hoe haar leven na deze dag zou zijn.
Ze overdacht haar hele leven, hoe ze altijd was behandeld, hoe niemand haar ooit begreep en hoe niets ooit ging zoals zij het wilde. Er klikte iets. Op de een of andere manier had ze er genoeg van.
Ik verdien dit niet. Ik verdien dit NIET!
En toen voelde ze het plotseling.
Het was een golf, iets dat ze nog nooit had ervaren. Het was een golf van razernij, die door haar heen stroomde, en haar bloed deed koken. Het kwam vanuit haar maag en verspreidde zich. Ze voelde haar voeten op de vloer, alsof ze één was met het beton, en voelde hoe een oerkracht haar overweldigde. Hij stroomde door haar polsen, langs haar armen en in haar schouders.
Caitlin stiet een oerkreet uit, waardoor zelfs zij verbaasd en bang werd. Toen het eerste kind op haar af kwam en zijn grote hand op haar pols legde, keek ze toe hoe haar hand uit zichzelf reageerde door de pols van de belager vast te pakken en in een rechte hoek achterwaarts te klappen. Het gezicht van het kind sloeg om in ontzetting toen zijn pols, en daarna zijn arm, in tweeën braken.
Hij viel schreeuwend op zijn knieën.
De ogen van de drie andere jongens werden groot van verrassing.
De grootste van de drie rende recht op haar af.
“Jij verrek—”
Voor hij zijn zin kon afmaken, was zij de lucht in gesprongen en had ze haar voeten recht op zijn borst laten neerkomen, waardoor hij ongeveer drie meter terug werd geslingerd en in een stapel afvalcontainers terecht kwam.
Hij lag daar en bewoog zich niet.
De andere twee kinderen keken elkaar geschokt aan. En echt bang.
Caitlin stapte vooruit, en voelde de bovenmenselijke kracht door haar stromen, hoorde zichzelf grommen toen ze de andere twee oppakten (allebei twee keer zo groot als zij) en ze een meter boven de grond hield met één hand.
Terwijl ze in de lucht hingen, slingerde zij ze tegen elkaar aan, waardoor ze met enorme kracht tegen elkaar aan botsten. Ze vielen beiden op de grond.
Caitlin stond daar, ademend, schuimend van razernij.
Geen van de vier jongens bewoog zich.
Ze voelde geen opluchting. Integendeel, ze wilde meer. Meer kinderen om tegen te vechten. Meer lichamen om mee te smijten.
En ze wilde iets anders.
Plotseling had ze een kristalhelder zicht, en kon ze hun nekken ontbloot zien. Ze kon het tot op een millimeter zien, en ze kon de aderen zien pulseren bij allemaal. Ze wilde hen bijten. Ze wilde zich voeden.
Niet begrijpend wat er met haar gebeurde, sloeg ze haar hoofd achterover en slaakte een onaardse gil, die een echo creëerde vanaf de muren en de straten. Het was een oerkreet van overwinning, en van onvervulde razernij.
Het was de roep van een beest dat nog meer wilde.
Hoofdstuk Twee
Caitlin staarde voor zich uit terwijl ze voor de deur van haar nieuwe appartement stond, en bedacht zich plotseling waar ze was. Ze had geen idee hoe ze daar was gekomen. Het laatste dat ze zich herinnerde, was dat ze in de steeg was. Op de een of andere manier was ze thuis gekomen.
Ze herinnerde zich wél elke seconde van wat er in die steeg was gebeurd. Ze probeerde het uit haar gedachten te wissen, maar het lukte haar niet. Ze keek omlaag naar haar armen en handen, en verwachtte dat ze er anders uit zouden zien—maar ze waren nog gewoon hetzelfde. Precies zoals ze altijd al waren geweest. De razernij had door haar gewoed, haar getransformeerd, en was toen even snel weer verdwenen.
Maar de naweeën bleven: ten eerste voelde ze zich uitgehold. Verdoofd. En ze voelde iets anders. Iets dat ze niet helemaal kon begrijpen. Er bleven beelden door haar hoofd flitsen, beelden van de ontblote nekken van die bullebakken. Van hun pulserende hartslag. En ze had een hongergevoel. Een drang.
Caitlin wilde eigenlijk niet terug naar huis. Ze wilde niet bij haar moeder zijn, vooral vandaag niet, en wilde niet in het nieuwe huis zijn, wilde niet uitpakken. Als Sam daar niet binnen was, had ze zich misschien omgedraaid en was ze weggelopen. Ze had geen idee waar ze heen zou gaan—maar ze zou in ieder geval weglopen.
Ze ademde diep in en reikte naar de deurklink. De klink was warm, of haar hand was ijskoud.
Caitlin liep het veel te lichte appartement binnen. Ze kon eten op het fornuis ruiken—of, waarschijnlijker, in de magnetron. Sam. Hij was altijd vroeg thuis en bereidde dan het avondeten. Haar moeder zou nog uren niet thuis zijn.
“Dat ziet er niet goed uit voor een eerste dag.”
Caitlin draaide zich om, geschrokken door de stem van haar moeder. Daar zat ze, op de bank, met een sigaret in haar mond, en ze keek Caitlin afkeurend aan.
“Wat, nu al je trui kapot?”
Caitlin keek omlaag en zag de smerige vlekken voor het eerst; waarschijnlijk van het vallen op het beton.
“Waarom ben je zo vroeg thuis?” vroeg Caitlin.
“Eerste dag, ook voor mij hoor,” snauwde ze. “Jij bent niet de enige. Weinig werk te doen. De baas stuurde me vroeg naar huis.”
Caitlin kon niet tegen die smerige toon van haar moeder. Niet vandaag. Ze was altijd al minachtend naar haar geweest, en vanavond had Caitlin er genoeg van. Ze besloot haar een koekje van eigen deeg te geven.
“Geweldig,” snauwde Caitlin terug. “Betekent dat dat we wéér gaan verhuizen?”
Haar moeder sprong plotseling op. “Let op die woorden van je!” schreeuwde ze.
Caitlin wist dat haar moeder gewoon een excuus had afgewacht om tegen haar te schreeuwen. Ze dacht dat het beste zou zijn om haar dat excuus te geven, en er vanaf te zijn.
“Je moet niet roken in de buurt van Sam,” antwoordde Caitlin koel, en ze liep haar kleine slaapkamer in, gooide de deur achter zich dicht en deed hem op slot.
Haar moeder klopte meteen hard aan.
“Kom naar buiten, kleine etter! Zo praat je toch zeker niet tegen je moeder!? Wie zorgt ervoor dat je kunt eten…”
Omdat ze die avond zo afgeleid was, was Caitlin in staat de stem van haar moeder buiten te sluiten. Ze overdacht de gebeurtenissen van die dag in haar hoofd. Het geluid van het gelach van die kinderen. Het geluid van haar eigen hart in haar oren. Het geluid van haar eigen gebrul.
Wat was er precies gebeurd? Hoe had ze zoveel kracht gekregen? Was het gewoon een adrenalinestoot? Een deel van haar wilde dat het inderdaad zo was. Maar een ander deel wist dat het niet zo was. Wat was ze?
Het geklop op haar deur hield aan, maar Caitlin hoorde het nauwelijks. Haar telefoon lag op haar bureau, hard trillend, en oplichtend door chatberichten, sms’jes, e-mails, Facebook—maar ook dat hoorde ze nauwelijks.
Ze liep naar haar kleine raam en keek omlaag naar de hoek van Amsterdam Avenue, en er kwam een nieuw geluid op in haar hoofd. Het was de stem van Jonahs stem. Het beeld van zijn glimlach. Een lage, diepe en kalmerende stem. Ze herinnerde zich hoe gevoelig hij was, hoe breekbaar hij leek. Toen zag ze hem op de grond liggen, bebloed en zijn geliefde instrument aan stukken. Een nieuwe golf van woede kwam op.
Haar woede veranderde in bezorgdheid—over of het goed met hem ging, of hij weg was gelopen, of hij thuis was gekomen. Ze beeldde zich in dat hij naar haar riep. Caitlin. Caitlin.
“Caitlin?”
Een nieuwe stem klonk van buiten de deur. Een jongensstem.
Verward kwam ze weer tot zichzelf.
“Sam hier. Laat me binnen.”
Ze liep naar haar deur en leunde haar hoofd ertegenaan.
“Mama is weg,” zei de stem aan de andere kant. “Sigaretten halen. Kom op, laat me binnen.”
Ze opende de deur.
Daar stond Sam, terug starend, met bezorgdheid op zijn gezicht gebeiteld. Hij zag er ouder uit dan zijn 15 jaar. Hij was vroeg gegroeid, tot bijna een meter tachtig, maar was nog niet helemaal volgroeid, en zag er dus onhandig en slungelig uit. Hij had zwart haar en bruine ogen, en leek daarmee op haar. Het was duidelijk dat zij familie waren. Ze kon de zorgen op zijn gezicht zien. Hij hield meer van haar dan van wat ook.
Ze liet hem binnen, en sloot de deur snel achter hem.
“Sorry,” zei ze. “Ik kan haar vanavond echt niet aan.”
“Wat is er gebeurd met jullie twee?”
“Het gebruikelijke. Ze zat me achter de vodden aan zodra ik binnenliep.”
“Volgens mij heeft ze een slechte dag gehad vandaag,” zei Sam, in een poging om vrede tussen hen te stichten, zoals hij altijd deed. “Ik hoop dat ze haar niet weer ontslaan.”
“Wat zou het? New York, Arizona, Texas…Wat maakt het uit waar we hierna heen gaan? Het verhuizen houdt toch nooit op.”
Sam fronste terwijl hij op haar bureaustoel zat, en ze voelde zich meteen slecht. Soms had ze een grote mond, sprak ze zonder te denken, en ze wilde dat ze het terug kon nemen.
“Hoe was je eerste dag?” vroeg ze in een poging om het onderwerp te veranderen.
Hij haalde zijn schouders op. “Wel goed, denk ik.” Hij streek zijn tenen langs de stoel.
Hij keek op. “En die van jou?”
Ze haalde haar schouders op. Er moest iets in haar gezichtsuitdrukking hebben gelegen, want hij keek niet weg. Hij bleef naar haar kijken.
“Wat is er gebeurd?”
“Niets,” zei ze defensief, en draaide zich toen om en liep naar het raam.
Ze voelde dat hij naar haar keek.
“Je lijkt…anders.”
Ze wachtte af, vroeg zich af of hij het wist, of haar uiterlijk veranderingen toonde. Ze slikte.
“Hoe?”
Stilte.
“Ik weet het niet,” antwoordde hij uiteindelijk.
Ze staarde naar buiten, en keek doelloos hoe een man op de hoek van het wijnhuis een klant stiekem een zakje wiet toeschoof.
“Ik haat deze nieuwe stad,” zei hij.
Ze draaide zich om en keek hem aan.
“Ik ook.”
“Ik dacht ook even aan…” hij liet zijn hoofd zakken, “…vertrekken.”
“Wat bedoel je?”
Hij haalde zijn schouders op.
Ze keek hem aan. Hij leek heel erg verdrietig.
“Waarheen?” vroeg ze.
“Misschien… naar vader zoeken.”
“Hoe? We hebben geen idee waar hij is.”
“Ik zou het kunnen proberen. Ik zou hem kunnen vinden.”
“Hoe?”
“Weet ik niet… Maar ik kan het proberen.”
“Sam. Wie weet is hij al dood.”
“Zeg dat nou niet!” schreeuwde hij, en zijn gezicht werd roodgloeiend.
“Sorry,” zei ze.
Hij kalmeerde weer.
“Maar heb je nooit overwogen dat hij ons niet eens wil zien, zelfs áls we hem vinden? Hij is immers zelf weggegaan. En hij heeft nooit geprobeerd om contact te houden.”
“Misschien wil mama dat niet.”
“Of misschien vindt hij ons gewoon niet leuk.”
Sams frons werd nog dieper, en hij veegde weer over de vloer met zijn voeten. “Ik heb hem op Facebook opgezocht.”
Caitlins ogen werden groot van verrassing.
“Je hebt hem gevonden?”
“Ik weet het niet zeker. Er waren 4 mensen met zijn naam. 2 Van hen waren privé en hadden geen foto. Ik hem hen beiden een bericht gestuurd.”
“En?”
Sam schudde zijn hoofd.
“Ik heb niets van ze gehoord.”
“Papa zou geen Facebook hebben.”
“Dat weet je niet,” antwoordde hij, opnieuw defensief.
Caitlin zuchtte, liep naar haar bed en ging liggen. Ze staarde omhoog naar het vergeelde plafond, met afgebladderde verf, en vroeg zich af hoe ze allemaal dit punt hadden bereikt. Er waren een aantal stadjes geweest waar ze gelukkig waren geweest, waar zelfs hun moeder bijna gelukkig leek. Bijvoorbeeld toen ze die vriend had. In ieder geval gelukkig genoeg om Caitlin met rust te laten.
Er waren plaatsen, zoals de vorige, waar zij en Sam allebei een paar goede vrienden hadden gemaakt, en waar het waarschijnlijk was dat ze er zouden blijven—in ieder geval lang genoeg om op één plaats hun school af te maken. Maar toen ging alles heel erg snel. Opnieuw inpakken. Vaarwel zeggen. Was een normale jeugd écht zoveel gevraagd?
“Ik zou terug kunnen gaan naar Oakville,” zei Sam plotseling, waardoor hij haar gedachten onderbrak. Hun laatste woonplaats. Het was onvoorstelbaar hoe hij altijd precies leek te weten waar zij aan dacht. “Ik zou bij vrienden kunnen wonen.”
Deze dag werd haar teveel. Ze kon het gewoon niet meer aan. Ze dacht niet helder na, en in haar frustratie hoorde ze dat Sam zich klaarmaakte om haar te verlaten, en dat hij niets meer om haar gaf.
“Nou, ga dan maar!” snauwde ze plotseling, zonder dat te willen. Het was alsof iemand anders het gezegd had. Ze hoorde de hardheid in haar eigen stem, en had er onmiddellijk spijt van.
Waarom moest ze zulke dingen zomaar roepen? Waarom kon ze zichzelf niet in de hand houden?
Als ze in een betere stemming was geweest, als ze kalmer was geweest en als er niet zoveel tegelijk op haar afgekomen was, had ze het niet gezegd. En ze zou aardiger zijn geweest. Ze zou iets hebben gezegd als Ik weet dat je probeert te zeggen dat je deze plaats nooit zou verlaten, hoe erg het ook zou worden, omdat je me niet alleen met deze dingen wilt achterlaten. En daarom houd ik van je. Ik zou jou ook nooit in de steek laten. In deze verschrikkelijke jeugd hebben we in ieder geval elkaar. Maar haar gemoed had de overhand gekregen. In de plaats daarvan had ze zich egoïstisch gedragen, en ze was gebarsten.
Ze ging zitten, en zag de pijn op zijn gezicht. Ze wilde het terugnemen, zeggen dat het haar speet, maar ze was te overweldigd. Om een of andere reden kon ze haar mond niet openen.
Sam stond in de stilte op van haar bureaustoel, liep de kamer uit en sloot de deur zachtjes achter zich.
Idioot, dacht ze. Je bent écht een idioot. Waarom behandel je hem op dezelfde manier dat mama jou behandelt?
Ze ging weer liggen en staarde naar het plafond. Ze realiseerde zich dat er een andere reden was dat ze zo uitbarstte. Hij had haar gedachten onderbroken, en dat had hij gedaan op het moment dat ze negatiever werden. Een donkere gedachte was in haar opgekomen, en hij had haar onderbroken voor zij die af had kunnen maken.
De ex-vriend van haar moeder. Drie woonplaatsen geleden. Het was de enige keer geweest dat haar moeder echt gelukkig leek. Frank. 50 Jaar oud. Klein, gezet en kalend. Niet al te snugger. Hij rook naar goedkope aftershave. Zij was toen 16.
Ze stond in de kleine waskamer, toen Frank in de deuropening was verschenen. Hij was een engerd, en staarde altijd naar haar. Hij reikte zijn hand naar beneden en greep een onderbroek van haar, en zij voelde haar wangen rood worden van schaamte en woede. Hij hield ze omhoog en grijnsde.
“Deze heb je laten vallen,” zei hij grinnikend. Ze had de onderbroek uit zijn handen gegrist.
“Wat wil je?” snauwde ze terug.
“Praat je zo tegen je nieuwe stiefvader?”
Hij kwam een halve stap dichterbij.
“Je bent niet mijn stiefvader.”
“Maar dat word ik wel—en snel.”
Ze probeerde zich weer te richten op het vouwen van haar kleren, maar hij zette nog een stap dichterbij. Te dichtbij. Haar hart bonsde in haar keel.
“Ik denk dat het tijd is dat we elkaar een beetje beter leren kennen,” zei hij terwijl hij zijn riem losmaakte. “Vind je niet?”
Verschrikt probeerde ze zich langs hem heen te wurmen, om door de deur de kleine kamer uit te komen, maar toen ze dat deed, blokkeerde hij de weg, en greep hij haar ruw vast en duwde haar hard tegen de muur.
Toen was het gebeurd.
Razernij stroomde door haar heen. Een razernij zoals ze die nog nooit had ervaren. Ze voelde hoe haar lichaam heter werd, als vuur, van top tot teen. Terwijl hij op haar af kwam, sprong zij op en trapte hem met beide voeten op zijn borst.
Ondanks dat zij ongeveer drie keer zo klein was als hij, viel hij achterover door de deur, die krakend van zijn scharnieren viel, en vloog nog drie meter de volgende kamer in. Het leek alsof een kanon hem door het huis had afgeschoten.
Caitlin had daar trillend gestaan. Ze was nooit een gewelddadig persoon geweest, en had nog nooit iemand geslagen. En ze was ook helemaal niet groot of sterk. Hoe wist ze hoe ze hem moest schoppen? Hoe had ze zelfs maar de kracht gehad? Ze had nog nooit iemand—laat staan een volwassen man—door de licht zien vliegen, of een deur laten versplinteren. Waar was die kracht vandaan gekomen?
Ze liep op hem af, en stond boven hem.
Hij was bewusteloos, en lag plat op zijn rug. Ze vroeg zich af of ze hem gedood had. Maar op dat moment raasde de razernij door haar heen, en het deed haar niets. Ze maakte zich meer zorgen over zichzelf, over wie—of wat—ze eigenlijk was.
Ze zag Frank nooit meer. Hij verliet haar moeder de volgende dag, en kwam nooit meer terug. Haar moeder had vermoed dat er iets tussen hen was gebeurd, maar ze zei er nooit wat over. Wel gaf ze Caitlin de schuld voor het einde van de relatie, voor het verpesten van de ene gelukkige tijd in haar leven. En dat was ze sindsdien blijven doen.
Caitlin keek weer naar haar afbladderende plafond, haar hart klopte opnieuw in haar keel. Ze dacht aan de razernij van vandaag, en vroeg zich af of deze twee gebeurtenissen met elkaar verbonden waren. Ze had altijd aangenomen dat de gebeurtenis met Frank gewoon een raar, eenmalig incident was geweest, waarbij zij een vreemde kracht had gehad. Maar nu vroeg ze zich af of er niet meer was. Lag er een of andere kracht in haar binnenste? Was ze een of andere rariteit?
Wie was zij?