Kitabı oku: «Veranderd », sayfa 3

Yazı tipi:

Hoofdstuk Drie

Caitlin rende. De pestkoppen waren terug, en ze zaten achter haar aan door de steeg. Een doodlopend stuk lag voor haar, een massieve muur, maar toch rende ze ernaartoe. Terwijl ze rende versnelde ze tot onmogelijke snelheid, en de gebouwen vlogen voorbij. Ze voelde de wind door haar haren heen razen.

Toen ze dichterbij was, sprong ze en ze bevond zich meteen bovenop de muur van tien meter hoog. Nog een sprong van tien meter en ze landde op beton zonder haar evenwicht te verliezen, en ze bleef rennen. Ze voelde zich krachtig, onoverwinnelijk. Haar snelheid werd nóg groter, en het voelde alsof ze kon vliegen.

Ze keek omlaag en voor haar ogen veranderde het beton in gras—hoog, groen gras dat waaide in de wind. Ze rende over de prairie, de zon hoog aan de hemel, en ze herkende het als haar woonplaats uit haar vroege jeugd.

Ze voelde dat haar vader in de verte aan de horizon stond. Terwijl ze rende, voelde ze zichzelf dichter bij hem komen. Nu zag ze hem ook. Hij stond daar, met een grote glimlach en zijn armen opgeheven.

Ze smachtte ernaar hem weer te zien. Ze rende zo hard ze kon. Maar terwijl zij dichterbij kwam, ging hij verder weg.

Plotseling viel ze.

Een enorme, middeleeuwse deur opende, en ze bevond zich in een kerk. Ze liep door een schemerige gang, met brandende toortsen aan beide kanten. Een man knielde met zijn rug naar haar toe voor een preekstoel. Toen ze dichterbij kwam, stond hij op en draaide zich om.

Het was een priester. Hij keek naar haar, en zijn gezicht verschoot van angst. Ze voelde het bloed door haar aderen stromen, en ze bekeek zichzelf terwijl ze op hem af liep. Ze kon zichzelf niet tegenhouden. Hij hief een kruis naar haar gezicht, in doodsangst.

Ze sprong op hem af. Ze voelde hoe haar tanden langer werden – te lang – en keek hoe ze in de nek van de priester verzonken.

Hij gilde, maar dat deed haar niets. Ze voelde zijn bloed tussen haar tanden lopen, en het was het heerlijkste gevoel dat ze ooit had gehad.

Caitlin zat rechtop in bed en ademde zwaar. Ze keek verward om zich heen. De felle ochtendzon stroomde haar kamer binnen.

Eindelijk besefte ze dat ze gedroomd had. Ze veegde het koele zweet van haar slapen en ging op de rand van haar bed zitten.

Stilte. Te zien aan het licht, moesten Sam en haar moeder al weg zijn. ze keek naar de klok, en zag dat het inderdaad al laat was: kwart over acht. Ze zou te laat zijn op haar tweede schooldag.

Geweldig.

Ze was verrast dat Sam haar niet had gewekt. In al die jaren had hij haar zich nooit laten verslapen – hij had haar altijd wakker gemaakt als hij als eerste wegging.

Hij zal nog wel boos zijn vanwege gisteravond.

Ze keek naar haar telefoon: leeg. Ze was vergeten hem op te laten. Misschien maar goed ook. Ze wilde helemaal met niemand praten.

Ze deed wat kleren aan en haalde haar hand door het haar. Normaal gesproken zou ze weg zijn gegaan zonder ontbijt, maar deze ochtend had ze dorst. Ongebruikelijk veel dorst. Ze liep naar de koelkast en pakte een pak met anderhalve liter grapefruitsap. In een plotseling opkomende drift rukte ze de dop eraf en goot ze het recht uit het pak in haar mond. Ze bleef maar klokken tot ze het hele pak leeg had.

Ze keek naar het lege pak. Had zij dit allemaal opgedronken? In haar hele leven had ze nooit meer dan een half glas tegelijk gedronken. Ze keek toe hoe haar hand het kartonnen pak verfrommelde in een kleine bal. Ze kon maar niet begrijpen wat die nieuwe kracht in haar lichaam was. Het was geweldig. En eng.

Ze had nog steeds dorst. En ook honger. Maar ze wilde geen eten. Haar aderen schreeuwden om meer, maar ze wist niet wat.

*

Het was vreemd om de hallen van haar school zo leeg te zien; het was het omgekeerde van de dag daarvoor. Vanwege de lessen die bezig waren, was er geen levende ziel te bekennen. Ze keek naar haar horloge: 8:40 uur. Nog een kwartier tot haar derde lesuur die dag. Ze vroeg zich af of het wel zinnig was om nog te gaan, maar ze wist ook niet waar ze anders heen zou moeten. Ze volgde de lokaalnummers richting haar les.

Ze stond stil voor de deur van het klaslokaal, en ze hoorde de stem van de lerares. Ze aarzelde. Ze haatte het om de les te onderbreken, om zo in het middelpunt van de aandacht te staan. Maar ze wist geen andere optie.

Ze ademde diep in en greep naar de metalen klink.

Ze ging naar binnen, en de hele klas keek op naar haar. Ook de lerares.

Stilte.

“Mevrouw….” De lerares, waarvan ze de naam kwijt was, liep naar haar bureau, pakte een stuk papier en keek ernaar. “….Paine. Het nieuwe meisje. Je bent 25 minuten te laat.”

De strenge, oude vrouw keek omlaag naar Caitlin.

“Wat heb je hierover te zeggen?”

Caitlin aarzelde.

“Sorry?”

“Dat is niet goed genoeg. Misschien mag je te laat komen waar jij vandaan komt, maar hier is dat zeker niet acceptabel.”

“Onacceptabel,” verbeterde Caitlin, en ze had onmiddellijk spijt.

Een nerveuze stilte daalde neer over het lokaal.

“Excuseer mij?” zei de lerares langzaam.

“U zei ‘niet acceptabel’. Het had ‘onacceptabel’ moeten zijn.”

“OH—DIE ZIT!” riep een luidruchtige jongen vanuit de andere kant van het lokaal, en het hele lokaal barstte in lachen uit.

Het gezicht van de lerares werd vuurrood.

“Jij kleine etter. Meld je onmiddellijk naar de directeur!”

De lerares marcheerde naar de deur en hield hem open voor Caitlin. Ze stond maar een paar centimeter van haar verwijderd, zodat Caitlin haar goedkope parfum kon ruiken. “Uit mijn lokaal jij!”

Normaal gesproken zou Caitlin stilletjes het lokaal hebben verlaten – sterker nog, ze zou nooit een leraar hebben gecorrigeerd. Maar er was iets veranderd in haar, iets dat ze niet helemaal begreep, en ze voelde een opstandigheid groeien. Ze had het idee dat ze niemand meer respect hoefde te betonen. En ze was niet langer bang.

In plaats daarvan bleef Caitlin staan waar ze stond, negeerde de lerares en keek het lokaal rond, op zoek naar Jonah. Het lokaal zat bomvol, en ze bekeek elke rij. Hij was nergens te bekennen.

“Mevrouw Paine! Hoorde je niet wat ik zei!?”

Caitlin keek uitdagend terug. Ze draaide zich om en liep langzaam het lokaal uit.

Ze kon voelen hoe de deur achter haar dichtsloeg, hoorde toen een gedempt rumoer in de klas, gevolgd door: “Stilte in de klas!”

Caitlin doolde door de lege hal, en wist niet helemaal zeker waar ze heen ging.

Ze hoorde voetstappen. In de verte naderde een beveiliger. Hij liep recht op haar af.

“Pasje!” blafte hij naar haar, terwijl hij nog ruim zes meter van haar verwijderd was.

“Wat?” antwoordde ze.

Hij kwam dichterbij.

“Waar is je gangpas? Dat moet je altijd zichtbaar bij je hebben.”

“Wat voor pasje?”

Hij stond stil en bekeek haar. Hij was een lelijke, gemeen uitziende man met een enorme moedervlek op zijn voorhoofd.

“Je mag niet in de gang lopen zonder getekende pas. Dat weet je. Waar is het?”

“Ik wist niet—”

Hij pakte zijn portofoon en zei erin: “Gangpasovertreding in vleugel 14. Ik breng haar nu naar het straflokaal.”

“Straflokaal?” vroeg Caitlin verward. “Waar hebt u—”

Hij greep haar ruw bij de arm en trok haar mee door de gang.

“Geen woord meer!” snauwde hij.

Caitlin vond het geen prettig gevoel dat zijn vingers zich in haar arm boorden, terwijl hij haar leidde alsof ze een klein kind was. Ze voelde de hitte stijgen in haar lichaam. Ze voelde de razernij komen. Ze wist niet hoe, of waarom, maar ze wist het. En ze wist dat ze op bepaalde momenten niet in staat zou zijn om haar woede in te tomen – of haar geweldsdrang.

Ze moest het afstoppen voor het te laat was. Ze gebruikte elk beetje wilskracht om het op te laten houden. Maar zolang zijn vinger op haar lagen, ging de razernij niet weg.

Ze zwaaide snel met haar arm, voordat de volledige kracht over haar kwam, en keek toe hoe zijn hand van haar afvloog, terwijl hij een meter of wat achteruit viel.

Hij staarde terug naar haar, verbaasd dat een meisje van haar formaat hem zo ver door de hal had kunnen slingeren met een kleine armbeweging. Hij schipperde tussen woede en angst. Ze kon hem zien denken of hij haar moest aanvallen, of moest vluchten. Hij greep naar zijn riem, waaraan een grote fles pepperspray hing.

“Raak me nog eens aan, jongedame,” zei hij in ijskoude woede, “en ik sla je tot moes.”

“Dan moet u mij ook niet aanraken,” antwoordde ze uitdagend. Ze schrok van het geluid van haar eigen stem. Dat was veranderd. Haar stem was dieper, woester.

Hij haalde langzaam zijn hand weg van de pepperspray. Hij gaf zich gewonnen.

“Loop voor me uit,” zei hij. “De gang door en die trap op.”

*

De beveiliger liet haar achter bij de drukke ingang van het kantoor van de directeur, en terwijl hij wegliep, rende hij op een portofoonmelding af. Maar eerst draaide hij zich om naar haar.

“Laat me je niet weer in deze gangen zien,” snauwde hij.

Caitlin draaide zich om, en zag vijftien kinderen van alle leeftijden, die blijkbaar allemaal naar de directeur waren gestuurd. Ze leken haar allemaal buitenbeentjes. Een voor een werden ze naar binnen gelaten. Een beveiliger stond op wacht, maar hij was laks, en hij stond wat te knikkebollen.

Caitlin wilde niet de halve dag wachten, en ze wilde zich zeker niet melden bij de directeur. Ze had niet te laat moeten komen, dat was waar, maar dit verdiende ze niet. Ze had er genoeg van.

De gangdeur opende en een beveiliger sleurde drie kinderen mee, vechtend en duwend. Er ontstond chaos in de kleine wachtruimte, die nu propvol stond. Toen de bel ging, kon ze de gang door de glazen deuren zien vollopen. Nu was er zowel binnen als buiten chaos.

Caitlin zag haar kans. Toen de deur opnieuw openging, dook ze langs een ander kind heen, en glipte ze de gang in.

Ze keek snel over haar schouder, maar zag niemand die haar opmerkte. Snel sneed ze door de drukte van kinderen heen, naar de andere kant, en toen de hoek om. Ze keek opnieuw: er kwam nog steeds niemand.

Ze was veilig. Zelfs als de beveiligers hadden gemerkt dat ze weg was – wat ze betwijfelde, aangezien ze haar naam niet eens hadden gevraagd –, was ze toch al te ver weg. Ze haastte zich nog sneller door de gang, om nog meer afstand tussen haar en de beveiligers te scheppen, en ging toen naar de kantine. Ze moest Jonah vinden. Ze moest weten of alles goed met hem was.

De kantine was overvol, en ze liep snel tussen de tafels door, op zoek naar hem. Niets. Ze liep een tweede keer rond, keek langzaam naar elk tafeltje, maar kon hem nog steeds niet vinden.

Ze had spijt dat ze niet naar hem terug was gegaan, niet had gekeken naar zijn wonden, en dat ze geen ambulance had gebeld. Ze vroeg zich af of hij echt gewond was. Misschien lag hij in het ziekenhuis. Misschien zou hij nooit meer terugkomen naar school.

Verdrietig haalde ze wat te eten en vond ze een tafel met uitzicht op de deur. Daar zat ze, ze at nauwelijks en bekeek elk kind dat binnenkwam, in de hoop een teken van hem op te vangen – elke keer als de deur openging.

Maar hij kwam nooit.

De bel ging, en de kantine liep leeg. Nog steeds zat ze daar te wachten.

Niets.

*

De schoolbel kondigde het einde van de dag aan, en Caitlin stond voor haar kluisje. Ze keek naar de getallencombinatie op een stuk papier in haar hand, draaide aan de knop, en trok. De code werkte niet. Ze keek weer op het papier, en probeerde de combinatie opnieuw. Nu opende het kluisje wel.

Ze staarde naar de lege, metalen kluis. De binnenkant zat vol graffiti. Verder was hij helemaal leeg. Deprimerend. Ze dacht aan al haar andere scholen, hoe ze altijd haastig haar kluisje zocht, het opende, de code onthield en de binnenkant versierde met foto’s van jongens uit tijdschriften. Het was haar manier om wat controle te krijgen, om zichzelf thuis te voelen, om haar eigen plekje in de school te vinden, om iets bekends te maken.

Maar ergens, een paar scholen geleden, was ze steeds minder enthousiast geworden. Ze begon zich af te vragen wat het voor zin had, want het was slechts een kwestie van tijd voor ze weer moest verhuizen. Ze ging haar kluis steeds langzamer versieren.

Deze keer zou ze het helemaal niet doen. Ze sloeg de deur met een klap dicht.

“Caitlin?”

Ze sprong op.

Op een halve meter afstand stond Jonah.

Hij droeg een grote zonnebril. Ze kon zien dat de huid daaronder gezwollen was.

Ze schrok toen ze hem daar zag staan. En ze werd blij. Sterker nog, ze schrok ervan hoe blij ze was. Een warm, nerveus gevoel kwam op in haar maag. Ze voelde haar keel opdrogen.

Er was zoveel wat ze hem wilde vragen: of hij veilig thuis was gekomen, of hij die pestkomen nog had gezien, of hij haar daar had gezien… Maar op de een of andere manier vonden de woorden de weg niet van haar brein naar haar mond.

“Hallo,” was alles dat ze voor elkaar kreeg.

Hij stond daar, starend. Hij leek onzeker over hoe hij moest beginnen.

“Ik miste je vandaag in de les,” zei ze, en ze had onmiddellijk spijt van haar woordkeuze.

Stom. Je had moeten zeggen: “Ik zag je niet in de klas.” ‘Missen’ klinkt wanhopig.

“Ik was te laat,” zei hij.

“Ik ook,” zei ze.

Hij verschoof, en zag er ongemakkelijk uit. Ze zag dat hij zijn altviool niet bij zich had. Het was dus echt gebeurd. Het was geen nare droom geweest.

“Is alles goed met je?” vroeg ze.

Ze gebaarde naar zijn zonnebril.

Hij hief zijn hand en deed hem langzaam af.

Zijn gezicht was paars en gezwollen. Er zaten sneeën en pleisters op zijn voorhoofd en naast zijn oog.

“Het kan beter,” zei hij. Hij leek beschaamd.

“Oh god,” zei ze. Ze voelde zich verschrikkelijk bij het gezicht. Ze wist dat ze zich in ieder geval goed had moeten voelen dat ze hem geholpen had, dat ze hem meer schade had bespaard. Maar in plaats daarvan voelde ze zich slecht dat ze er niet eerder was geweest, dat ze niet terug naar hem was gegaan. Maar nadat… het was gebeurd, was alles vaag geweest. Ze kon zich zelfs niet herinneren hoe ze thuis was gekomen. “Oh, wat erg.”

“Heb je gehoord hoe het is gebeurd?” vroeg hij.

Hij keek haar intens aan, met zijn heldergroene ogen, en ze voelde dat hij haar op de proef stelde. Alsof hij haar probeerde te dwingen te zeggen dat zij erbij was geweest.

Had hij haar gezien? Dat kon niet. Hij was bewusteloos geweest. Of toch niet? Had hij misschien gezien wat er daarna was gebeurd? Moest ze toegeven dat ze erbij was geweest?

Aan de ene kant wilde ze hem vertellen hoe ze hem had geholpen, om zijn dankbaarheid en gunst te krijgen. Maar aan de andere kant kon ze niet verklaren wat ze had gedaan zonder over te komen als leugenaar óf als de een of andere speling van de natuur.

Nee, kwam ze inwendig tot een conclusie. Je kunt het hem niet vertellen. Dat kan niet.

“Nee,” loog ze. “Ik ken hier niemand, weet je nog?”

Hij bleef stil.

“Ik werd besprongen,” zei hij. “Toen ik van school naar huis liep.”

“Wat erg,” zei ze weer. Ze klonk idioot, steeds maar hetzelfde zinnetje herhalend, maar ze wilde niets zeggen dat teveel zou verraden.

“Ja, mijn vader is behoorlijk pissig,” ging hij verder. “Ze kregen mijn altviool te pakken.”

“Dat is vervelend,” zei ze. “Koopt hij een nieuwe voor je?”

Jonah schudde langzaam zijn hoofd. “Hij zei van niet. Hij kan er geen betalen. En hij zei dat ik er voorzichtiger mee had moeten zijn.”

Bezorgdheid verscheen op Caitlins gezicht. “Maar ik dacht dat je zei dat je ermee zou kunnen ontsnappen?”

Hij haalde zijn schouders op.

“Wat doe je nu?” vroeg ze.

“Ik weet het niet.”

“Misschien vindt de politie hem wel,” zei ze. Ze herinnerde zich natuurlijk dat hij gebroken was, maar door dit te zeggen overtuigde hij hem ervan dat ze niets wist.

Hij keek haar behoedzaam aan, alsof hij probeerde te beoordelen of ze loog.

Uiteindelijk zei hij: “Ze sloegen hem kapot.” Hij bleef even stil. “Sommige mensen vinden het blijkbaar nodig om andermans spullen te vernielen.”

“Oh mijn god,” zei ze, terwijl ze zo goed mogelijk haar best deed om niets te verraden, “dat is verschrikkelijk.”

“Mijn vader is boos dat ik niet terugvocht… Maar zo ben ik gewoon niet.”

“Wat een eikels. Misschien pakt de politie ze wel,” zei ze.

Een kleine grijns verscheen op Jonahs gezicht. “Dat is het rare. Ze hebben hun verdiende loon al gekregen.”

“Wat bedoel je?” vroeg ze, en ze probeerde het overtuigend te laten klinken.

“Ik vond die kerels meteen erna in een steeg. Ze waren nog erger dan ik geraakt. Ze bewogen niet eens.” Zijn grijns werd breder. “Iemand heeft hen te pakken genomen. Misschien is er inderdaad een God.”

“Dat is raar,” zei ze.

“Misschien heb ik een beschermengel,” zei hij, haar nauwkeurig bekijkend.

“Misschien,” antwoordde ze.

Hij staarde haar lang aan, alsof hij iets van haar wilde, alsof hij hints gaf. Maar zij deed niets.

“En er was nog iets dat nog vreemder was,” zei hij uiteindelijk.

Hij reikte naar zijn rugtas, haalde er iets uit en liet het haar zien.

“Ik vond dit.”

Ze keek geschrokken omlaag. Het was haar dagboek.

Ze voelde haar wangen rood worden toen ze het aannam, opgelucht het terug te hebben, maar ook verschrikt dat dit bewijsstuk er was. Nu moest hij zeker weten dat ze loog.

“Jouw naam staat er in. Hij ís toch van jou?”

Ze knikte terwijl ze het bekeek. Het stond er allemaal. Ze was het vergeten.

“Er lagen een paar losse pagina’s. Ik heb ze opgeraapt en terug gestopt. Ik hoop dat ik ze allemaal heb,” zei hij.

“Ja,” zei ze zacht, ontroerd en beschaamd.

“Ik volgde het spoor van de pagina’s, en het grappige is… dat dat me naar de steeg leidde.”

Ze bleef omlaag kijken naar het boek, en weigerde oogcontact te maken.

“Hoe is jouw dagboek daar terecht gekomen?” vroeg hij.

Ze keek hem in de ogen, en deed haar best om haar gezicht in de plooi te houden.

“Ik liep gisteravond naar huis, en ik verloor het ergens. Misschien hebben zij het gevonden.”

Hij bekeek haar.

Uiteindelijk zei hij: “Misschien.”

Ze stonden allebei in stilte.

“Het vreemdste van alles,” ging hij verder, “is dat ik, voor ik compleet bewusteloos raakte, ik zou hebben gezworen dat ik jou daar zag. Je stond boven me, en schreeuwde dat die jongens me met rust moesten laten… Is dat niet gek?”

Hij bekeek haar, en zij keek terug, recht in zijn ogen.

“Ik moet wel enorm gek zijn geweest om zoiets te doen,” zei ze. Ondanks zichzelf ontstond er een kleine glimlach bij haar mondhoek.

Hij wachtte even en toen verscheen er een brede grijns op zijn gezicht.

“Ja,” antwoordde hij, “dat is waar.”

Hoofdstuk Vier

Caitlin was in de zevende hemel toen ze naar huis liep, met haar dagboek in de hand. Zo blij was ze niet meer geweest sinds… ze wist niet eens wanneer. Jonahs woorden herhaalden zich in haar hoofd.

“Er is vanavond een concert. In Carnegie Hall. Ik heb twee gratis kaartjes. Het zijn de twee slechtste stoelen, maar de zanger heeft de reputatie dat hij geweldig is.”

“Vraag je me mee uit?” vroeg ze glimlachend.

Hij glimlachte terug.

“Als je het niet erg vindt om uit te gaan met dit hoopje verwondingen,” zij hij, ook glimlachend. “Het is immers vrijdagavond.”

Ze huppelde praktisch naar huis, niet in staat om haar opwinding te verbergen. Ze wist helemaal niets van klassieke muziek – ze had er zelfs nog nooit naar geluisterd – maar dat maakte haar niet uit. Ze zou overal heengaan met hem.

Carnegie Hall. Hij zei dat de kledingcode chic was. Was zou ze dragen? Ze keek op haar horloge. Ze zou niet veel tijd hebben om zich om te kleden als ze hem voor het concert in dat café wilde ontmoeten. Ze versnelde haar pas.

Voor ze het wist was ze thuis, en zelfs de somberheid van het gebouw bracht haar humeur omlaag. Ze vloog de vijf trappen op en voelde het nauwelijks, toen ze haar nieuwe appartement binnenliep.

De schreeuw van heet moeder kwam meteen: “Verrekt kreng!”

Caitlin dook precies op tijd weg, toen haar moeder een boek naar haar gezicht gooide. Het vloog haar voorbij en klapte tegen de muur.

Voor Caitlin iets kon zeggen viel haar moeder aan – vingernagels in de aanslag, gericht op haar gezicht.

Caitlin hief haar armen en pakte haar polsen net op tijd vast. Ze worstelde met haar, en het ging heen en weer.

Caitlin kon haar nieuwe kracht door haar aderen voelen lopen, en ze voelde dat ze haar moeder zonder moeite naar de andere kant van de kamer kon slingeren. Maar ze zette haar wilskracht in om zich in te houden, en ze duwde haar, slechts hard genoeg om haar op de bank terecht te doen komen.

Haar moeder barstte plots uit in tranen. Ze zat op snikkend op de bank.

“Het is jouw schuld!” schreeuwde ze tussen haar snikken door.

“Wat is er mis met jou?” schreeuwde Caitlin terug, onoplettend en zonder het vaagste idee wat er aan de hand was. Zelfs voor haar moeder was dit gedrag raar.

“Sam.”

Haar moeder hield een stuk schriftpapier omhoog.

Caitlins raasde toen ze het aannam, en er kwam een gevoel van angst over haar. Wat het ook was, het kon niet goed zijn.

“Hij is weg!”

Caitlin bekeek het handgeschreven briefje. Ze kon zich niet concentreren op wat ze las, en vind alleen fragmenten op – wegrennen… wil hier niet zijn… terug naar mijn vrienden… probeer me niet te zoeken.

Haar handen trilden. Sam had het gedaan. Hij was echt weg. En hij had niet eens op haar gewacht. Had niet eens gedag gezegd.

“Het is vanwege jou!” raasde haar moeder.

Een deel van Caitlin kon het niet geloven. Ze rende door het appartement, opende Sams deur en verwachtte half hem daar te vinden.

Maar de kamer was leeg. Brandschoon. Geen enkel voorwerp meer over. Sam had zijn kamer nooit zo schoon gehouden. Het was waar. Hij was echt weg.

Caitlin voelde het gal in haar keel opkomen. Ze kon niet anders dan denken dat haar moeder deze keer gelijk had, dat het haar schuld was. Sam had het haar gevraagd. En zij had gezegd: “Ga maar.”

Ga maar. Waarom moest ze dat zeggen? Ze wilde zich de volgende ochtend verontschuldigen, het terugnemen, maar hij was al weg toen zij wakker werd. Ze wilde met hem praten zodra ze vandaag thuis was gekomen. Maar nu was het te laat.

Ze wist waar hij heen was gegaan. Er was maar een plaats waar hij heen zou gaan: hun vorige woonplaats. Hij zou zich wel redden. Waarschijnlijk beter dan als hij hier was. Hij had daar vrienden. Hoe meer het bezonk, hoe minder zorgen ze zich maakte. Sterker nog, ze was blij voor hem. Hij was eindelijk ontsnapt. En ze wist hoe ze hem moest vinden.

Maar dat was van later zorg. Ze keek op haar horloge en realiseerde zich dat ze te laat was. Ze rende haar kamer in, greep de mooiste kleding en schoenen die ze had en gooide ze in een sporttas. Ze zou zonder make-up moeten gaan. Daar was geen tijd voor.

“Waarom moet je altijd alles vernietigen dat je aanraakt!?” schreeuwde haar moeder, die nu recht achter haar stond. “Ik had je nooit bij me in huis moeten nemen!”

Caitlin staarde geschokt terug.

“Waar heb je het over!?”

“Je hoorde me,” ging haar moeder verder. “Ik heb je bij me in huis genomen. Je bent niet van mij. Ben je nooit geweest. Je was zijn dochter. Je hebt niet mijn echte dochter. Hoor je me!? Ik zou me schamen voor een dochter als jij!”

Caitlin kon het vergif in haar zwarte ogen zien. Ze had haar moeder nog nooit in zo’n razernij gezien. Haar ogen voorspelden moord.

“Waarom moest je zo nodig het enige goede in mijn leven wegjagen!?” schreeuwde haar moeder.

Deze keer stormde haar moeder op haar af met twee handen voor zich, en ze ging direct voor haar keel. Voor Caitlin kon reageren werd haar keel afgeknepen. En hard.

Caitlin vocht voor adem. Maar de greep van haar moeder was als ijzer. Ze wilde haar écht doden.

De razernij overstroomde Caitlin, en deze keer kon ze hem niet tegenhouden. Ze voelde de bekende, prikkelende hitte. Die begon in haar tenen en kroop door haar armen en schouder omhoog. Ze liet zich erdoor omhelzen. Terwijl dat gebeurde, verstrakte haar nekspieren. Zonder wat te doen, werd de greep van haar moeder losser.

Haar moeder had de transformatie zien beginnen, want plotseling zag ze er bang uit. Caitlin gooide haar hoofd achterover en brulde. Ze was veranderd in een object van angst.

Haar moeder liet haar los, zette een stap achteruit en staarde naar haar met open mond.

Caitlin hief een hand en duwde haar, en ze vloog met zo’n kracht achteruit dat ze door de muur ging, die met een klap brak, de volgende kamer in. Ze vloog door, tegen nog een muur aan, en viel bewusteloos op de grond.

Caitlin ademde hard, en probeerde zich te focussen. Ze bekeek het appartement en vroeg zich af of er iets was dat ze mee wilde nemen. Ze wist dat dat zo was, maar ze kon niet helder denken. Ze greep haar sporttas met kleren en liep de kamer uit, door het puin en langs haar moeder.

Haar moeder lag daar, grommend, en maakte aanstalten om weer op te staan.

Caitlin bleef lopen, recht naar de deur van het appartement.

Het was de laatste keer, zo zwoer ze, dat ze die zou zien.