Kitabı oku: «Veranderd », sayfa 5

Yazı tipi:

Hoofdstuk Zeven

New York moorddetective Grace O’Reilly opende de deur van Carnegie Hall en wist meteen dat het erg zou zijn. Ze had de pers wel eerder uit zijn dak zien gaan, maar nog nooit zo erg. Er stonden tien rijen verslaggevers, en ze waren ongewoon agressief.

“Detective!”

Ze schreeuwden meermaals naar haar toen ze binnenkwam, en de ruimte vulde zich met cameraflitsen.

Terwijl Grace en haar team zich door de hal worstelden, gaven de verslaggevers nauwelijks een centimeter ruimte weg. Ze was 40 jaar, gespierd en gehard, en had kort zwart haar en bijpassende ogen. Ze was gewend aan zich een weg moeten banen. Maar deze keer was dat niet eenvoudig. De journalisten wisten dat het een enorme sensatie was, en dat wilden ze niet opgeven. Dit zou haar werk een stuk lastiger maken.

Een jonge, internationale superster, op het hoogtepunt van zijn roem en kracht. Midden in Carnegie Hall, en midden in zijn debuut in Amerika. Ze pers was hier toch al, om verslag te doen van zijn debuut. Zonder twijfel zou het optreden de krantenpagina’s in de hele wereld hebben beslagen. Als hij zelfs maar was gestruikeld of een enkel had verstuikt, was het verhaal onmiddellijk op de voorpagina verschenen.

En nu dit. Vermoord. Midden in zijn verdomde optreden. In de zaal waar hij nog geen tien minuten eerder had gezongen. Het was gewoon teveel. De pers greep dit verhaal met beide handen aan, en lieten het niet los.

Verscheidene verslaggevers duwden microfoons in haar gezicht.

“Detective Grant! Er zijn geruchten dat Sergei vermoord is door een wild beest. Is dat waar?”

Ze negeerde ze en gebruikte haar ellenbogen om haar weg vrij te maken.

“Waarom was er geen betere beveiliging binnen Carnegie Hall?” vroeg een andere journalist.

Een andere verslaggever riep: “Er zijn geruchten dat het gaat om een seriemoordenaar. Ze noemen hem de ‘Beethovenbeul’. Heeft u daar wat op te zeggen?”

Toen ze de andere kant van de kamer bereikte, draaide ze zich om en keek naar hen.

De massa werd stil.

“De Beethovenbeul?” herhaalde ze. “Kunnen ze echt niet beter dan dat?”

Voor ze meer vragen konden stellen, verliet ze abrupt de kamer.

Grace liep door het trappenhuis achterin omhoog, geflankeerd door haar team die haar informatie bleven geven terwijl ze liep. Maar eerlijk gezegd luisterde ze nauwelijks. Ze was moe. Ze was vorige week 40 jaar geworden, en ze wist dat ze niet zo moe moest zijn. Maar de lange maartnachten hakten erin, en ze had rust nodig. Dit was de derde moord deze maand, zelfmoorden niet meegeteld. Ze wilde warm weer, wat planten en zacht zand onder haar voeten. Ze wilde een plaats waar niemand een ander vermoordde, en waar men niet eens dacht aan zelfmoord. Ze wilde een ander leven.

Ze keek op haar horloge toen ze de gang naar de backstage binnenliep. 1 Uur ’s nachts. Zonder te hoeven kijken wist ze al dat de plaats delict bevuild zou zijn. Waarom hadden ze haar niet eerder gebeld?

Ze had moeten trouwen op haar 30e, zoals haar moeder haar had gezegd. Dan had ze iemand gehad. Hij was niet perfect, maar hij kon ermee door. Maar ze had vastgehouden aan haar carrière, zoals haar vader. Het was wat zij dacht dat haar vader wilde. Nu was haar vader dood, en zij had nooit geweten wat hij nou echt wilde. En ze was moe. En alleen.

“Geen getuigen,” snauwde een van de detectives naast haar. “Forensisch onderzoek wijst uit dat het tussen 15 en 28 over 10 is gebeurd. Nauwelijks tekenen van een worsteling.”

Grace vond deze plaats delict niks. Er waren te veel mensen bij betrokken, en er waren te veel mensen voor haar geweest. Iedere beweging die ze maakte werd nu vastgelegd. En hoe sterk haar onderzoekswerk ook zou zijn, iemand anders zou met de eer gaan strijken. Er waren te veel departementen bij de zaak betrokken, en dat betekende te veel politiek.

Uiteindelijk was ze door de rijen verslaggevers heen, en betrad ze het afgesloten gebied, alleen bestemd voor eliteagenten. Terwijl ze de hal doorliep, werd het eindelijk wat stiller. Ze kon weer nadenken.

De deur naar zijn kleedkamer stond op een kier. Ze reikte ernaar, met haar rubber handschoen en deed hem zachtjes verder open.

Ze had alles gezien in haar 20 jaar bij de politie. Ze had zo’n beetje elke manier van moorden gezien, zelfs manieren die niet voorkwamen in haar ergste nachtmerries. Maar iets als dit had ze nog nooit gezien.

Niet omdat het zo bloederig was. Niet omdat er een verschrikkelijk geweld had plaatsgevonden. Het was iets anders. Iets onwerkelijks. Het was te stil. Alles lag perfect op zijn plaats. Natuurlijk met uitzondering van het lijk. Hij zat onderuitgezakt in zijn stoel, met ontblote nek. En daar, onder het licht, zag ze twee perfect ronde gaatjes, precies in de slagader.

Geen bloed. Geen teken van een gevecht. Geen verscheurde kleding. Helemaal niets dat niet op zijn plaats lag. Het was alsof er een vleermuis op hem was geland, zijn bloed helemaal op had gedronken en vervolgens weer was opgestegen zonder verder iets aan te raken. Het was griezelig. En zelfs ronduit beangstigend. Als zijn huis niet volledig wit was geweest, had ze gedacht dat hij gewoon een dutje deed. Ze was zelfs heel even geneigd om zijn hartslag te voelen. Maar ze wist dat dat zinloos zou zijn.

Sergei Rakov. Hij was jong. En, naar ze gehoord had, een arrogante eikel. Had hij nu al vijanden kunnen hebben?

Wat kon dit in hemelsnaam hebben gedaan? vroeg ze zich af. Een beest? Een mens? Een nieuw soort wapen? Of had hij dit zelf gedaan?

“De hoek van de aanval sluit zelfmoord uit,” zei rechercheur Ramos, die aan haar zijde stond met zijn kladblok, en zoals altijd haar gedachten las.

“Ik wil alles horen dat je over hem weet,” zei ze. “Ik wil weten aan wie hij geld verschuldigd was. Ik wil weten wie zijn vijanden waren – zijn ex-vriendinnetjes, zijn toekomstige vrouwen. Ik wil alles weten. Misschien heeft hij de verkeerde mensen boos gemaakt.”

“Ja mevrouw,” zei hij, en hij haastte zich de kamer uit.

Waarom zouden ze juist dit moment kiezen om hem te vermoorden? Waarom de pauze? Stuurden ze een soort bericht?

Ze liep langzaam door de ruimte met zwaar tapijt, om het lichaam heen, en bekeek het vanuit elke mogelijke hoek. Hij had lang, zwart, golvend haar en was opvallend aantrekkelijk, zelfs in de dood. Wat jammer.

Op dat moment werd de kamer plotseling gevuld door een geluid. Alle agenten draaiden zich tegelijk om. Ze keken omhoog en zagen dat een kleine tv was aangegaan. Er waren beelden van het concert op te zien. De Negende Symfonie van Beethoven vulde de ruimte.

Een van de agenten liep eropaf om de tv uit te zetten.

“Niet doen,” zei ze.

De rechercheur stopte meteen.

“Ik wil het horen.”

Ze stond te staren naar Sergei terwijl zijn stem de ruimte vulde. Zijn stem die enkele uren geleden nog levens was geweest. Het was griezelig.

Grace liep nog een rondje door de kamer. Deze keer op haar knieën.

“We hebben de kamer al uitgekamd, rechercheur,” zei de FBI-agent ongeduldig.

Ze zag iets in haar ooghoek. Ze reikte naar beneden, ver onder een van de gladde sofa’s. Ze draaide haar nek en verdraaide haar arm, en voelde onder de gehele sofa.

Eindelijk vond ze wat ze zocht. Ze stond op met een rood gezicht en hield een klein stukje papier omhoog.

Alle andere rechercheurs staarden haar aan.

“Een stuk van een kaartje,” zei ze, en ze onderzocht het met haar gehandschoende hand “Mezzanine Rechts, stoel 3. Voor het concert van vanavond.”

Ze keek op en keek al haar rechercheurs aan, die met een lege blik terug staarden.

“Denkt u dat het van de moordenaar was?” vroeg een van de gemaskerde agenten.

“Nou, ik weet één ding,” zei ze, en ze keek nog een laatste keer naar de dode Russische operaster. “Het was niet van hem.”

*

Kyle liep door de gangen met rood tapijt, door de grote menigte heen. Hij ergerde zich, zoals gewoonlijk. Hij had een hekel aan menigtes, en hij had een hekel aan Carnegie Hall. Hij was er één keer naar een concert geweest, in de jaren 1890, en dat was niet heel goed gegaan. Hij liet wraakgevoelens maar moeilijk los.

Terwijl hij door de hal marcheerde, met de hoge kraag van zijn zwarte kleren die zijn nek bedekte en zijn gezicht omfloerste, maakten de mensen ruimte voor hem. Agenten, beveiligers, persvoorlichters – de hele menigte ging uit elkaar.

Mensen zijn te makkelijk te beheersen, dacht hij. De kleinste hoeveelheid gedachtecontrole is genoeg om ze uit de weg te laten gaan als schapen voor de herdershond.

Als vampier van het Zwarttijverbond, had Kyle in zijn ruim drieduizend jaar alles gezien. Hij was erbij geweest toen Christus werd gedood. Hij had de Franse Revolutie meegemaakt. Hij had de pokken zich over Europa zien verspreiden – en hij had daar zelfs een handje bij geholpen. Er was niets dat hem nog kon verrassen.

Maar deze nacht verraste hem toch. En hij hield er niet van om verrast te worden.

Normaal gesproken zou hij zijn gewoonlijke, imposante aanwezigheid hebben laten gelden, om zich een weg door de menigte te banen. Ondanks zijn leeftijd zag hij er jong en knap uit, en mensen gingen normaal uit de weg. Maar daar had hij vanavond geen geduld voor, vooral gezien de omstandigheden. Hij had brandende vragen waarop hij antwoorden wilde.

Wat voor loslopende vampier zou het wagen om openlijk een mens te doden? Op zo’n publieke manier, waardoor het niet anders kon dan dat het lichaam werd gevonden? Het druiste tegen elke regel van hun ras in. Of je nou aan de goede of slechte kant van het ras thuishoorde, dit was een grens waar je niet overheen ging. Niemand wilde deze soort aandacht vestigen op hun ras. Het was een breuk van de regels die maar één straf kon opleveren: de dood. Een langzame marteldood.

Wie zou het wagen zoiets te proberen? Zoveel ongewilde aandacht van de pers, politici en de politie te trekken? Erger nog, om zoiets te doen in het gebied van zijn eigen verbond? Zo zag het verbond er slecht uit – erger dan slecht. Het zorgde ervoor dat ze weerloos leken. Het hele vampiersras zou samenkomen en hen aansprakelijk stellen. En als ze de schurk niet vonden, kon het regelrecht tot oorlog leiden. Oorlog in een tijd waarin ze zich dat niet konden veroorloven, juist om het moment dat ze op het punt stonden hun meesterplan uit te voeren.

Kyle liep langs een vrouwelijke politierechercheur en ze liep hard tegen hem aan. Om het af te maken, draaide ze zich om en staarde hem aan. Hij was verrast. Geen ander mens in de menigte had de wilskracht om hem zelfs maar op te merken. Ze moest sterker zijn dan de anderen. Dat, of hij werd slordiger.

Hij verdubbelde zijn mentale kracht, en richtte die op haar. Uiteindelijk schudde ze haar hoofd, draaide zich om en liep verder. Hij moest op haar blijven letten. Hij keek omlaag en zag haar naamplaatje. Rechercheur Grace Grant. Zij zou een probleem kunnen worden.

Kyle liep verder door de hal, liep tegen een aantal verslaggevers op, liep voorbij de afbakening en uiteindelijk voorbij nog een groep FBI-agenten. Hij glipte door de kier in de deur heen. De kamer stond vol met meer FBI-agenten. Er stond ook een man in een duur pak binnen. Afgaand op zijn rondkijkende, ambitieuze ogen, raadde Kyle dat hij in de politiek zat.

“De Russische Ambassade is niet blij,” snauwde hij naar de FBI-agent die de leiding had. “Je weet dat dit niet slechts een zaak is van de politie van New York, of zelfs van alleen de Amerikaanse regering. Sergei was een ster onder onze nationale zangers. Zijn moord wordt geïnterpreteerd als een belediging van ons land –”

Kyle hield zijn handpalm omhoog en gebruikte zijn wilskracht om de politicus de mond te snoeren. Hij haatte de klank van politici, en hij had meer dan genoeg uit dit exemplaar horen komen. Ook had hij een hekel aan Russen. Hij haatte eigenlijk bijna alles. Maar vanavond steeg zijn haat naar ongekende hoogten. Zijn ongeduld werd hem teveel.

Niemand in de ruimte leek door te hebben dat Kyle de politicus de mond had gesnoerd, zelfs de politicus zelf niet. Of misschien waren ze hem dankbaar. In ieder geval stapte Kyle naar de zijkant en gebruikte hij zijn mentale kracht om voor te stellen dat iedereen de kamer zou verlaten.

“Ik vind het tijd voor een paar minuten koffiepauze,” zei de FBI-hoofdagent plotseling. “Om onze hoofden een beetje leeg te maken.”

Iedereen knikte instemmend, en iedereen ontvluchtte de ruimte, alsof dat de normaalste zaak van de wereld was. Ten slotte liet Kyle hen de deur achter zich sluiten. Hij haatte het menselijke stemgeluid, en zeker nu wilde hij ze niet aanhoren.

Kyle ademde diep in. Nu hij eindelijk alleen was, kon hij zijn aandacht volledig vestigen op het mens. Hij ging dichterbij, en trok de kraag van Sergei opzij, zodat de beetsporen zichtbaar werden. Kyle reikte ernaar en plaatste er twee bleke, koude vingers op. Hij hield ze erop, en bekeek de afstand ertussen.

Een kleiner gebit dan hij had gedacht. Het was een vrouw. De schurkvampier was een vrouw. En jong. De tanden waren niet heel diep doorgedrongen.

Hij legde zijn vingers over de beet en sloot zijn ogen. Hij probeerde de aard van het bloed te voelen, de aard van de vampier die had gebeten. Uiteindelijk opende hij geschrokken zijn ogen. Snel trok hij zijn vingers terug. Het stond hem niet aan wat hij voelde. Hij herkende het niet. Het was zeker weten een schurkvampier. Niet uit zijn clan, of uit welke clan hij dan ook kende. Zorgwekkender, echter, was dat hij niet kon voelen tot welk vampiersras ze behoorde. In al zijn 3.000 jaren was dat hem nog nooit gebeurd.

Hij hief zijn vingers, en proefde eraan. Haar smaak overweldigde hem. Normaal gesproken was dat genoeg – hij zou precies weten waar hij haar moest zoeken. Maar nu was er nog steeds niets duidelijk. Iets vertroebelde zijn zicht.

Hij fronste. Ze zouden in dit geval geen keuze hebben. Ze moesten vertrouwen op de politie om haar te vinden. Zijn superieuren zouden niet blij zijn.

Kyle ergerde zich zo mogelijk nog meer dan daarstraks. Hij staarde naar Sergei en twijfelde over wat hij met hem zou doen. Over een paar uur zou hij ontwaken als nog een clanloze vampier. Hij kon hem nu voorgoed doden, en hij zou er vanaf zijn. Eerlijk gezegd zou hij daarvan genieten. Het vampiersras had geen behoefte aan meer leden.

Maar dan zou hij Sergei een gunst doen. Dan hoefde hij niet de lijden onder onsterfelijkheid, te lijden onder duizenden jaren overleven en wanhoop. Onder eindeloze nachten. Nee, dat zou te aardig zijn. Waarom zou hij Sergei niet met hem mee laten lijden?

Hij dacht erover na. Een operazanger. Ja. Zijn verbond zou daarvan kunnen genieten. Deze kleine Russische jongen zou hen kunnen vermaken wanneer zij daar behoefte aan hadden. En ze zouden met hem nog een dienaar tot hun beschikking hebben.

En daarbij kon Sergei hen helpen haar te vinden. Haar geur liep nu door zijn bloed. Hij kon hen naar haar leiden. En dan zouden ze haar laten lijden.

Hoofdstuk Acht

Caitlin werd wakker met een brandende pijn. Haar huid brandde, en toen ze haar ogen probeerde te openen, dwong een stekende pijn haar om ze weer te sluiten. Het explodeerde in haar schedel.

Ze hield haar gesloten en tastte met haar handen om zich heen. Ze lag ergens op. het voelde zacht maar stevig. Ongelijk. Het kon geen matras zijn. Ze voelde met haar vinger. Het voelde als plastic.

Caitlin opende haar ogen, langzamer deze keer, en keek omlaag naar haar handen. Plastic. Zwart plastic. En die geur. Wat was dat? Ze draaide haar hoofd een klein beetje, opende haar ogen wat verder en toen besefte ze het. Ze lag uitgestrekt op haar rug op een stapel vuilniszakken. Ze draaide haar nek. Ze lag in een vuilcontainer.

Om te beginnen ging ze opzitten. De pijn explodeerde, en haar nek en hoofd barstten van de pijn. De stank was ondraaglijk. Ze keek rond, haar ogen waren nu open, en ze walgde. Hoe was ze hier in godsnaam beland?

Ze wreef over haar voorhoofd, en probeerde zich de gebeurtenissen te herinneren waardoor ze hier terecht was gekomen. Er zat een gat in haar geheugen. Ze probeerde zich de avond ervoor te herinneren. Ze gebruikte al haar wilskracht om het terug te halen. Langzaam kwam het…

Het gevecht met haar moeder. De metro. De ontmoeting met Jonah. Carnegie Hall. Het concert. En toen… toen…

De honger. Het verlangen. Ja, het verlangen. Jonah verlaten. Zich weghaasten. Zwerven door de gangen. En toen… weer een gat. Niets.

Waar was ze heengegaan? Wat had ze gedaan? En hoe was ze hier in hemelsnaam terechtgekomen? Had Jonah iets in haar drinken gedaan? Had hij haar gebruikt, en toen hier gedumpt?

Ze dacht van niet. Ze kon zich niet indenken dat hij daar het type voor was. In haar laatste herinnering – de zwerftocht door het theater – was ze alleen. Ze had hem ver achter zich gelaten. Nee, het kon Jonah niet zijn geweest.

Maar wat dan?

Caitlin ging langzaam op haar knieën zitten in het afval, maar een van haar voeten gleed weg tussen twee zakken en ze zakte dieper de container in. Ze rukte snel haar voet terug en vond een stevige ondergrond: plastic flessen die luid kraakten.

Ze keek omhoog en zag dat de metalen klep van de container open was. Had zij die gisteravond geopend, en was ze er daarna ingekropen? Waarom zou ze dat hebben gedaan? Ze reikte omhoog en kon net de metalen balk aan de bovenkant vastpakken. Ze maakte zich zorgen over of ze wel sterk genoeg was om zichzelf op te tillen en uit de container te klimmen.

Maar ze waagde een poging en was verbaasd dat het haar zo makkelijk lukte: een enkele sierlijke beweging, en haar benen vlogen over de rand, ze viel een meter of wat en landde of cement. Haar soepele landing verbaasde haar nog meer, maar in ieder geval deed de klap haar nauwelijks pijn. Wat gebeurde er met haar?

Precies toen Caitlin op de stoep in New York landde, liep er een goedgekleed stel voorbij. Ze liet hen schrikken. Ze draaiden zich om en staarden in doodsangst naar haar, en begrepen niet waarom een tienermeisje zo plotseling uit een vuilcontainer zou springen. Ze gaven haar een vreemde blik en versnelde toen hun pas, om zo snel mogelijk zo ver mogelijk bij haar vandaan te komen.

Caitlin kon ze niets verwijten. Zij had waarschijnlijk hetzelfde gedaan. Ze keek omlaag naar zichzelf, nog steeds in haar cocktailkleding van gisteravond, maar nu helemaal smerig en onder het afval. Ze stonk. Ze probeerde het zoveel mogelijk af te vegen.

Nu ze toch bezig was, voelde ze meteen maar in haar zakken. Geen telefoon. Haar gedachten raasden terwijl ze zich probeerde te herinneren of ze het uit het appartement mee had genomen.

Nee. Ze had hem laten liggen in haar slaapkamer, op de hoek van het bureau. Ze had hem willen pakken, maar ze was zo afgeleid door haar moeder dat ze hem had laten liggen. Shit. Ze had ook haar dagboek laten liggen. Ze had allebei nodig. En ze moest douchen en nieuwe kleren aantrekken.

Caitlin keek naar haar pols, maar haar horloge was verdwenen. Ze moest hem die nacht hebben verloren. Ze stapte de steeg uit, de drukke stoep op en het zonlicht sloeg haar recht in het gezicht. Pijn straalde door haar voorhoofd.

Ze stapte snel terug in de schaduw. Ze begreep niet wat er aan de hand was. Gelukkig was het laat in de middag. Hopelijk zou deze kater – of wat het ook was – snel overwaaien.

Ze probeerde na te denken. Waar kon ze heen? Ze wilde Jonah bellen. Dat was raar, want ze kende hem eigenlijk nauwelijks. Na gisteravond – wat ze ook had gedaan – wist zeker dat ze hem nooit meer wilde zien. Maar toch was hij de eerste die in haar opkwam. Ze wilde zijn stem horen, bij hem zijn. Op zijn allerminst had ze hem nodig om de gaten in haar geheugen op te vullen. Ze wilde wanhopig graag met hem praten. Ze moest haar telefoon hebben.

Ze zou nog één keer naar huis gaan, haar telefoon en dagboek pakken, en weer weggaan. Ze bad dat haar moeder niet thuis zou zijn. Misschien zou het geluk deze ene keer aan haar kant staan.

*

Caitlin stond buiten het gebouw en keek behoedzaam omhoog. De avondschemer had ingezet en het licht deed niet meer zo’n pijn aan haar ogen. Sterker nog, toen de avond naderde voelde zich ieder uur sterker worden.

Ze sprintte de trap naar de vijfde verdieping zo snel als het licht op, en verbaasde zichzelf. Ze nam drie treden tegelijk en haar benen waren niet eens moe. Ze kon zich niet voorstellen wat er met haar lichaam gebeurde. Wat het ook was, ze vond het geweldig.

Haar goede humeur verdween toen ze voor de deur van het appartement stond. Haar hart begon weer te bonzen en ze vroeg zich af of haar moeder thuis was. Hoe zou ze reageren?

Maar toen ze naar de deurklink reikte, zag ze tot haar verbazing dat die al op een kier stond. Haar voorgevoel werd sterker. Waarom zou die open zijn?

Caitlin liep het appartement binnen, en de houten vloer kraakte onder haar voeten. Ze stapte langzaam door de voorkamer, en de woonkamer in.

Toen ze naar binnen liep draaide ze haar hoofd – en bracht plotseling haar handen naar haar mond. Een verschrikkelijke golf misselijkheid kwam over haar. Ze draaide zich om en gaf over.

Het was haar moeder. Ze lag daar, achterover op de vloer gevallen, met open ogen. Dood. Haar moeder. Dood. Maar hoe?

Bloed stroomde uit haar nek en vormde een kleine plas op de vloer. Dit kon ze niet zelf hebben gedaan. Ze was gedood. Vermoord. Maar hoe? Door wie? Hoezeer ze haar moeder ook haatte, dit had ze nooit voor haar gewild.

Het bloed was nog vers, en Caitlin besefte dat het dus net gebeurd moest zijn. de deur op een kier. Had iemand ingebroken?

Plotseling draaide ze zich om, overal om zich heen kijken, met het haar in haar nek en rug rechtop. Was er iemand anders binnen?

Alsof ze haar stille vraag wilden beantwoordden verschenen er drie mensen precies op dat moment, van top tot teen in het zwart. Ze liepen nonchalant de woonkamer in, recht op Caitlin af. Drie mannen. Ze kon niet inschatten hoe oud ze waren – ze leken leeftijdloos – misschien eind twintig. Ze waren allemaal goed gebouwd. Gespierd. Geen grammetje vet aan hun lichaam. Goed verzorgd… en bleek, heel erg bleek.

Een van hen stapte verder.

Caitlin zette een stap achteruit uit angst. Een nieuw gevoel ontstond, een gevoel van vrees. Ze begreep niet hoe, maar ze kon de energie van deze man voelen. En die was slecht, heel erg slecht

“Dus,” zei de leider met een duistere, sinistere stem. “De kip komt terug naar het hok.”

“Wie zijn jullie?” vroeg Caitlin terwijl ze achteruit liep. Ze keek de kamer rond, opzoek naar een wapen. Misschien een buis of een knuppel. Ze begon te zoeken naar uitgangen. Het raam achter haar. Leidde die niet naar de branduitgang?

“Dat is nou precies de vraag die we jóú wilden stellen,” zei de leider. “Je menselijke vriend had geen antwoorden,” zei hij, gebarend naar haar moeders lijk. “Jij hopelijk wel.”

Menselijk? Waar had deze man het over?

Caitlin zette nog een aantal stappen achteruit. Ze had niet veel ruimte meer. Ze stond bijna strak tegen de muur. Ze herinnerde het zich nu: het raam achter haar leidde écht naar een branduitgang. Ze herinnerde zich dat ze erop had gezeten op haar eerste dag hier. Het was verroest en wankel. Maar het leek te werken.

“Er was nogal een vreetpartij in Carnegie Hall,” zei hij. Gedrieën liepen ze langzaam op haar af; ze zetten elk een stap naar voren. “Heel dramatisch.”

Caitlin doorzocht haar geheugen wanhopig.

Vreetpartij? Ze dacht zo hard ze kon, maar ze kon niet bedenken waar hij het over had.

“Waarom in de pauze?” vroeg hij. “Wat was de boodschap die je probeerde te sturen?”

Ze stond nu tegen de muur en kon nergens meer heen. Ze zetten nog een stap dichterbij. Ze wist zeker dat ze haar zouden vermoorden als ze hen niet vertelden wat ze wilden horen.

Ze dacht zo hard mogelijk na. Boodschap? Pauze? Ze herinnerde zich de zwerftocht door de gangen, met de tapijten, van kamer naar kamer. Ze zocht verder. Ja, het kwam terug! Er was een open deur. Een kleedkamer. Met een man binnen. Hij keek op naar haar. Er had angst in zijn ogen gelegen. En toen…

“Je was in óns gebied,” zei hij, “en je kent de regels. Je zult hiervoor boeten.”

Ze zetten nog een stap dichterbij.

Krak.

Op dat moment klapte de voordeur open, en verscheidene politieagenten in uniform kwamen met getrokken wapen binnen.

“Blijf staan, klootzak!” schreeuwde een agent.

De drie draaiden zich om en staarden naar de agenten.

Ze liepen rustig om hen af, en toonden geen enkele angst.

“Ik zei: ‘BLIJF STAAN’!”

De leider liep gewoon door, en de agent schoot. Het lawaai was oorverdovend.

Maar tot ieders verbazing bleef de leider gewoon doorlopen. Hij glimlachte zelfs nog breder, hief zijn hand op, en ving de kogel simpelweg op. Caitlins ogen sprongen bijna uit hun kassen toen ze zag dat hij hem met zijn handpalm had gestopt. Vervolgens maakte hij een vuist en verkruimelde hij de kogel. Hij opende zijn hand en het stof viel langzaam op de grond.

Ook de agenten staarden in shock, met open mond.

De leider grijnsde nóg breder en greep het geweer van de agent vast. Hij rukte het uit zijn hand, hief het op en sloeg de agent ermee op zijn gezicht. De agent vloog achteruit, tegen een aantal van zijn collega’s aan.

Caitlin had genoeg gezien.

Zonder aarzeling trok ze het raam open en klom ze naar buiten. Ze sprong de branduitgang in en sprintte de verroeste, gammele trap af.

Ze rende zo hard ze kon, en maakte regelmatig bochten. Ze brandtrap was waarschijnlijk in geen jaren meer gebruikt, en toen ze een bocht maakte, brak er een trede. Ze gleed uit en gilde, maar ze hervond haar evenwicht. De hele brandtrap verschoof en zwaaide, maar viel niet helemaal uit elkaar.

Ze was drie trappen afgedaald toen ze het geluid hoorde. Ze keek omhoog en zag de drie mannen de brandtrap opstappen. Ze liepen onmogelijk snel naar beneden. Veel sneller dan zij. Ze versnelde.

Ze bereikte de eerste verdieping en zag dat ze nergens meer heen kon: het was een sprong van 5 meter tot de stoep. Ze draaide haar nek en zag hen naderen. Ze keek omlaag. Ze had geen keus, ze sprong.

Caitlin zette zich schrap voor de klap, en verwachtte dat die hard zou zijn. Maar tot haar verbazing landde ze zeer licht, als een kat, en het deed nauwelijks pijn. Ze zette een sprint in, erin vertrouwend dat ze haar achtervolgers kwijt zou raken, wie ze ook waren.

Toen ze het einde van de straat bereikte, verrast door haar eigen snelheid, keek ze achterom, en ze verwachtte hen ver aan de horizon te zien.

Maar ze schrok toen ze hen slechts een paar meter achter zich zag. Hoe was dat mogelijk?

Voor ze die gedachte kon afmaken, voelde ze de lichamen bovenop haar. Ze haalden haar nu al neer.

Caitlin verzamelde al haar nieuwe kracht om haar aanvallers tegen te houden. Ze gaf een van hen een ellenboog in zijn gezicht en zag hem met genoegen een paar meter wegvliegen. Ze draaide rond en gaf de andere ook een ellenboogstoot, en was opnieuw blij hem de andere kant op te zien vliegen.

De leider landde recht bovenop haar, en begon haar te wurgen. Hij was sterker dan de andere twee. Ze keek in zijn grote, pikzwarte ogen en het leek alsof ze een haai aanstaarde. Zielloos. Het was de blik van de dood.

Caitlin gebruikte al haar macht, elk restje kracht en het lukte haar om te rollen en hem af te werpen. Ze sprong weer overeind, en begon weer te sprinten.

Maar ze kwam niet ver voor de leider haar wéér kon tackelen. Hoe kon hij zo snel zijn? Ze had hem net nog door de steeg gegooid!

Deze keer voelde ze knokkels op haar wang voor ze terug kon vechten, en ze besefte dat hij haar met de rug van zijn hand had geslagen. En hard. De wereld draaide rond. Ze kwam snel weer bij bewustzijn en bereidde zich voor op de tegenaanval, toen ze plotseling de andere twee naast zich zag knielen, en ze haar vastzetten. De leider haalde een doek uit zijn zak.

Voor ze kon reageren lag de doek al over haar neus en mond.

Toen ze een laatste keer diep inademde, draaide de wereld rond en werd die vaag.

Voor ze haar bewustzijn compleet verloor, zou ze hebben gezworen een duistere stem in haar oor te horen fluisteren: “Nu ben je de onze.”