Kitabı oku: «Veranderd », sayfa 7
Hoofdstuk Elf
Caitlin voelde dat ze vertraagden, en ze begonnen te zakken. Ze opende haar ogen. Ze herkende geen enkel gebouw onder hen. Het leek alsof ze in een chic deel van de stad waren beland. Misschien ergens in The Bronx.
Tijdens het dalen vlogen ze over een klein park, en ze dacht in de verte een kasteel te zien. Van dichterbij bekeken wist ze het zeker Wat deed een kasteel nou hier, in New York City?
Ze doorzocht haar brein en besefte dat ze dit kasteel eerder had gezien. Op een ansichtkaart of zo… Ja! Het was een soort museum. Terwijl ze langs een heuvel afdaalden, en over de kantelen op de middeleeuwse muren vlogen, herinnerde ze zich plotseling wat het was. The Cloisters. Het kleine museum. Het was stuk voor stuk uit Europa overgevlogen. Het was honderden jaren oud. Waarom nam hij haar hiernaartoe?
Ze daalden geleidelijk over de buitenmuren heen en naar een grote, stenen vlakte die over de rivier de Hudson uitkeek. Ze landden in duisternis, maar zijn voeten wisten sierlijk de stenen ondergrond te vinden, en hij liet haar rustig los.
Ze stond met haar gezicht naar hem toe. Ze keek hem aan en hoopte dat hij nog steeds echt was, dat hij niet weg zou vliegen. En dat hij nog net zo knap was als toen ze hem voor de eerste keer zag.
Dat was hij. Misschien zelfs nog wel knapper. Hij staarde naar haar met zijn grote, bruine ogen, en op dat moment verloor ze zichzelf.
Er waren zoveel vragen die ze hem wilde stellen, maar ze wist niet waar ze moest beginnen. Wie was hij? Hoe kon hij vliegen? Was hij een vampier? Waarom riskeerde hij zijn leven voor haar? Waarom nam hij haar mee? En het belangrijkste: was dit allemaal een wilde hallucinatie? Of bestonden vampiers echt, midden in New York City? En was zij er een van?
Ze deed haar mond open, maar het enige dat ze kon zeggen was: “Waarom zijn we hier?”
Zodra ze het vroeg, wist ze dat het een stomme vraag was, en ze haatte zichzelf omdat ze niets belangrijkers had gevraagd. Maar op deze koude maartochtend, met een half-verdoofd gezicht, was dit het beste dat ze kon.
Hij staarde slechts terug naar haar. Hij leek recht in haar ziel te staren, alsof hij recht door haar heen keek. Hij keek alsof hij wilde bepalen hoeveel hij haar kon vertellen.
Uiteindelijk, na wat een eeuwigheid leek, deed hij zijn mond open om te praten.
“Caleb!” schreeuwde een stem, en ze draaiden zich allebei om.
Een groep mannen – vampiers? –, allemaal gekleed in zwart, marcheerde op hen af. Caleb draaide zich om en keek ze aan. Caleb. Leuke naam.
“Wij hadden geen weet van jouw aankomst,” zei de middelste man doodserieus.
“Hij was ook onaangekondigd,” antwoordde Caleb vlak.
“In dat geval moeten we je in hechtenis nemen,” zei hij, en hij knikte naar zijn mannen, die nu langzaam om Caleb en haar heen kwamen staan. “Regels zijn regels.”
Caleb knikte onaangedaan. De man in het midden keek recht naar Caitlin. Ze kon de afkeuring in zijn ogen zien.
“Je weet dat we haar niet binnen kunnen laten,” zei de man tegen Caleb.
“Toch doe je dat,” antwoordde Caleb vlak. Hij staarde terug naar de mannen, en was even vastberaden. Het was een wilskrachtmeting.
De man stond daar, en ze kon zien dat hij niet wist wat hij moest doen. Een lange, gespannen stilte ontstond.
“Goed dan,” zei hij, en draaide abrupt zijn rug naar hem toe en leidde hen weg. “Jouw probleem.”
Caleb volgde hem, en Caitlin liep naast hem, want ze wist niet wat ze anders kon doen.
De man opende een enorme middeleeuwse deur door aan de ronde, koperen ring te trekken. Hij stapte naar binnen en gebaarde Caleb ook binnen te gaan. Nog twee mannen in het zwart stonden in de deur op wacht.
Caleb nam Caitlins hand en leidde haar mee. Terwijl ze onder de enorme stenen boog doorliep, voelde ze zich een andere eeuw binnenlopen.
“We hoeven blijkbaar geen kaartje te kopen,” zei Caitlin glimlachend tegen Caleb.
Hij keek knipperend naar haar. Het duurde even voor hij doorhad dat het een grap was. Uiteindelijk glimlachte hij.
Hij had een prachtige glimlach.
Hij deed haar aan Jonah denken. Ze was in de war. Normaal voelde ze helemaal niet zulke sterke gevoelens voor jongens – laat staan voor twee op één dag. Ze voelde nog steeds wat voor Jonah. Maar Caleb was anders. Jonah was een jongen. Caleb zag er dan jong uit, maar hij was een man. Of was hij… iets anders? Er was iets aan hem dat ze niet kon verklaren, en waardoor ze haar ogen niet van hem af kon houden. Iets waardoor ze niet van zijn zijde wilde wijken. Ze vond Jonah leuk. Maar ze had Caleb nodig. Zijn aanwezigheid nam al het andere weg.
Calebs glimlach verdween net zo snel als die was verschenen. Hij zat duidelijk ergens mee.
“Ik vrees dat er een veel hogere toegangsprijs zal zijn,” zei hij, “als dit gesprek niet gaat zoals ik hoop.”
Hij leidde haar onder nog een stenen boog door, een kleine middeleeuwse hof in. Deze hof, perfect symmetrisch en aan vier kanten voorzien van zuilen en boven, was in het maanlicht prachtig om te zien. Ze kon zich niet voorstellen dat ze nog steeds in New York City was. Ze hadden net zo goed op het Europese platteland kunnen zijn.
Ze liepen over de hof, langs een lange stenen hal, waar hun voetstappen echoden. Ze werden gevolgd door een aantal wachters. Vampiers? vroeg ze zich af. Zo ja, waarom waren ze zo beschaafd? Waarom vielen ze Caleb niet aan, of haar?
Ze liepen door een andere stenen hal, en liepen door nog een middeleeuwse deur. En toen hielden ze plotseling halt.
Er stond een andere man, ook in het zwart, die ontzettend veel op Caleb leek. Hij droeg een rode mantel over zijn schouders en werd geflankeerd door verscheidene bedienden. Hij leek een hoge positie te bekleden.
“Caleb,” zei hij zachtjes. Hij leek geschokt hem te zien.
Caleb keek kalm terug.
“Samuel,” antwoordde Caleb vlak.
De man stond starend zijn hoofd lichtjes te schudden.
“Nog niet eens een omhelzing voor je lang verloren broer?” vroeg Caleb.
“Je weet hoe ernstig dit is,” antwoordde Samuel. “Je hebt vele wetten gebroken door hier vannacht te verschijnen. Zeker door ook haar nog mee te nemen.”
De man deed niet eens de moeite om naar Caitlin te kijken. Ze voelde zich beledigd.
“Maar ik had geen keus,” zei Caleb. “De dag is gekomen. De oorlog.”
Er brak een gedempt gefluister uit onder de vampiers achter Samuel, en onder de steeds groter wordende groep die zich achter hen vormde. Ze draaide zich om en zag dat ruim een tiental vampiers zich om hen heen verzameld had. Ze kreeg het wat benauwd. Ze waren ver in de minderheid, en er was geen uitweg. Ze had geen idee wat Caleb had misdaan, maar wat het ook was, ze hoopte dat hij zich eruit zou kunnen praten.
Samuel hief zijn hand en het gemompel hield op.
“En verder,” ging Caleb verder, “is er deze vrouw…,” zei hij met een knikje naar Caitlin, “zij is De Ene.”
Vrouw. Caitlin was nog nooit zo genoemd. Ze vond het leuk. Maar ze begreep het niet. De Ene. Hij had een rare nadruk op die zinsnede gelegd, alsof hij het over de Messias had of zo. Ze vroeg zich af of ze allemaal gestoord waren.
Er ontstond weer gemompel, en alle hoofde draaiden haar kant op.
“Ik moet de Raad spreken,” zei Caleb, “En ik moet haar met me meenemen.”
Samuel schudde zijn hoofd.
“Je weet dat ik je niet tegen zou houden. Ik kan je alleen advies geven. En ik adviseer je om nu direct weg te gaan, terug te keren naar je post en te wachten op de oproep van de Raad.”
Caleb staarde terug. “Ik ben bang dat dat niet gaat,” zei hij.
“Je hebt altijd gedaan wat je zelf wilde,” zei Samuel.
Samuel stapte opzij, en gebaarde met zijn hand dat hij mocht passeren.
“Je vrouw zal niet blij zijn,” zei Samuel.
Vrouw? dacht Caitlin, en ze voelde een koude rilling over haar rug lopen. Waarom voelde ze zich nu ineens zo stikjaloers? Hoe hadden haar gevoelens voor Caleb zich zó snel kunnen ontwikkelen? Welk recht had zij om hem als de hare te beschouwen?
Ze voelde haar gezicht rood worden. Ze gaf écht om hem. Het was helemaal niet logisch, maar ze gaf om hem. Waarom vertelde hij me niet–
“Noem haar niet zo,” antwoordde Caleb, zijn wangen al net zo rood als die van haar. “Je weet dat –”
“Weet dat wat!?” klonk de schrille stem van een vrouw.
Iedereen draaide zich om om de vrouw die door de hal aan kwam lopen te kunnen zien. Ook zij was gekleed in het zwart. Ze had lang, golvend rood haar dat over haar schouders hing, en grote, glimmende, groene ogen. Ze was lang, leeftijdloos en opvallend knap.
Caitlin voelde zich klein in haar aanwezigheid, alsof ze net gekrompen. Dit was een vrouw. of was het… vampier? Wat ze ook was, ze was een wezen waar Caitlin nooit mee kon wedijveren. Ze voelde zich leeg, en ze bereidde zich voor om Caleb over te geven aan… wie ze ook was.
“Weet dat wat!?” herhaalde de vrouw, streng naar Caleb kijkend terwijl ze op hem af liep, en nog maar een meter of wat van hem verwijderd was. Caitlin had nog nooit iemand met zoveel haat naar haar zien kijken.
“Sera,” zei Caleb zachtjes, “we zijn al 700 jaar niet getrouwd.”
“Misschien vind jij dat,” snauwde ze terug.
Ze begon weer te lopen, om zowel Caitlin als Caleb heen. Ze keek naar haar alsof ze een insect was.
“Hoe durf je háár hier te brengen?!,” spuwde ze. “Serieus. Je bent veel beter dan dit.”
“Ze is De Ene,” zei Caleb vlak.
In tegenstelling tot de anderen leek deze vrouw niet verbaasd. Integendeel, ze lachte kort en spottend.
“Dat is belachelijk,” antwoordde ze. “Je hebt ons in een oorlog doen belanden,” ging ze verder, “en dat voor een mens. Een simpele verliefdheid,” zei ze, terwijl haar woede steeds groter werd. Met elke zin leek de menigte achter zich op te fokken, met een groeiende woede. Het werd een boze meute.
“We hebben,” ging Sera verder, “zelfs het recht haar te verscheuren.”
De menigte achter haar begon goedkeurend te mompelen.
Woede gleed over Calebs gezicht.
“Dan moet je door me heen,” antwoordde Caleb, en staarde met dezelfde vastbeslotenheid terug.
Caitlin voelde een warmte door zich heen vloeien. Hij zette zijn leven op het spel voor haar. alweer. Misschien gaf hij wél om haar.
Samuel stapte naar voren, tussen hen in, en hield zijn hand op. De menigte werd stil.
“Caleb heeft om een audiëntie met de Raad verzocht,” zei hij. “Dat zijn we hem op zijn minst verschuldigd. Laat hem voor zijn zaak pleiten. Laat de Raad bepalen.”
“Waarom zouden we?” snauwde Sera.
“Omdat ik dat zeg,” antwoordde Samuel met een stalen stem. “En ik voer hier het bevel, Sera, niet jij.” Samuel staarde haar lang en hard aan. Uiteindelijk gaf ze toe.
Samuel stapte opzij en gebaarde naar de stenen trap.
Caleb pakte Caitlins hand en leidde haar mee. Ze liepen de brede, stenen treden af en daalden af in de duisternis.
Achter haar hoorde Caitlin een scherp gelach, snijdend door de nacht.
“Opgeruimd staat netjes.”
Hoofdstuk Twaalf
Hun voetstappen echoden door het brede, stenen trappenhuis toen ze afdaalden. Het was er zwak verlicht. Caitlin haakte haar arm in die van Caleb. Ze hoopte dat hij die daar zou laten liggen. Dat deed hij. Sterker nog, hij pakte haar arm nog steviger vast. Opnieuw voelde alles perfect. Zolang ze samen waren, kon het haar niet schelen hoe diep ze de duisternis in moesten.
Er raasden zoveel gedachten door haar hoofd. Wat was die Raad? Waarom stond hij erop om haar mee te nemen? En waarom voelde zij de aandrang om aan zijn zijde te staan? Ze had makkelijk bezwaar kunnen maken, kunnen zeggen dat ze niet naar beneden wilde, en dat ze liever boven zou wachten. Maar ze wilde niet boven wachten. Ze wilde bij hem zijn. Ze kon zich niet voorstellen ergens anders te zijn.
Het was allemaal volkomen onlogisch. Ze bleef er constant vragen bijkrijgen, in plaats van antwoorden op de vragen die ze al had. Wie waren die mensen boven? Waren zij echt vampiers? Wat deden ze hier in The Cloisters?
Ze sloegen een hoek om naar een grote kamer, en ze was verbluft door de schoonheid ervan. Het was ongelooflijk, alsof ze in een echt middeleeuws kasteel waren afgedaald. Hoge plafonds bedekten ruimten die uit middeleeuwse steen waren gehakt. Aan haar rechterkant lagen verscheidene sarcofagen, verheven boven de grond. Prachtige middeleeuwse figuren waren in de deksels gegraveerd. Een aantal waren er open. Was dit waar ze sliepen?
Ze probeerde zich alle vampierverhalen te herinneren die ze ooit had gehoord. Slapen in doodskisten. ’s Nachts wakker worden. bovenmenselijke kracht en snelheid. Ze konden niet tegen zonlicht, maar het was niet ondraaglijk. Ze konden niet tegen gewijd water. Ook was deze plek, The Cloisters, afgeladen met kruisen: overal stonden enorme kruisen. Maar ze leken de vampiers niets te doen. Dit leek zelfs sterk op hun huis.
Ze wilde Caleb naar dit alles vragen, en nog meer, maar ze wist niet waar ze moest beginnen. Ze besloot naar het laatste te vragen.
“De kruisen,” zei ze, en ze knikte naar het kruis waar ze net onderdoor liepen. “Hebben jullie daar geen last van?”
Hij keek haar onbegrijpend aan. Hij zag eruit alsof hij vastzat in zijn gedachten.
“Doen kruisen vampiers geen pijn?” vroeg ze.
Nu begreep hij het.
“Niet ons allemaal,” antwoordde hij. “Ons ras is heel erg versplinterd. Net als het menselijk ras. Er zijn veel rassen binnen ons ras, en vele territoria – of verbonden – binnen elk ras. Het is nogal ingewikkeld. Kruisen doen de goede vampiers geen kwaad.”
“Goede?” vroeg ze.
“Net als jouw menselijk ras, zijn er krachten voor goed en krachten voor kwaad. We zijn niet allemaal hetzelfde.”
Daar liet hij het bij. Zoals altijd kreeg ze meer vragen dan antwoorden. Maar ze hield haar mond. Ze wilde niet aandringen. Niet nu.
Ondanks de hoge plafonds waren de deuren maar klein. De gebogen houten deuren stonden open, en ze liepen er bukkend door. De volgende kamer was weer net zo hoog, en ook dit was een prachtige ruimte. Ze keek op en zag overal glas in lood. Rechts van haar stond een soort preekstoel, en er stonden tientallen kleine, houten stoelen voor. Het was grimmig, maar prachtig. Het leek echt op een soort middeleeuws klooster.
Ze zag geen enkel teken van leven, en hoorde geen enkele beweging. Ze hoorde helemaal niets. Ze vroeg zich af waar iedereen was.
Ze liepen een andere kamer in, waar de vloer lichtjes naar beneden helde, en ze hapte naar adem. Deze kamer stond helemaal vol met schatten. Het was een museum, dus alles was zorgvuldig achter glas geplaatst. Recht voor haar neus, onder scherpte halogeenlampen, stonden eeuwenoude schatten die volgens haar wel honderden miljoenen dollars waard waren. Gouden kruisen. Grote, zilveren schalen. Middeleeuwse manuscripten…
Ze volgde Caleb door de kamer, en hij bleef staan voor een langwerpige, verticale, glazen kast. Er stond een ivoren staf in, van een meter of twee lang. Hij staarde ernaar door het glas.
Hij werd een paar seconden doodstil.
“Wat is het?” vroeg ze uiteindelijk.
Hij bleef zwijgend staren. Uiteindelijk zei hij: “Een oude vriend.”
En daar bleef het bij. Hij zei niets meer. Ze vroeg zich af wat zijn geschiedenis met dit ding was, en wat voor kracht het bezat. Ze las het bordje: van rond het jaar 1300.
“Het heet een kromstaf. De staf van een bisschop. Het is zowel een scepter als een wandelstok. Een scepter voor lijfstraffen en een staf om de gelovigen te leiden. Het symbool van onze kerk. Het heeft de macht om te zegenen én te vervloeken. Dit is wat mij bewaken. Dit is wat ons veilig houdt.”
Hun kerk? Wat ze bewaken?
Voordat ze door kon vragen, pakte hij haar hand, en leidde hij haar door een andere deur.
Ze kwamen uit bij een fluwelen touw. Hij reikte ernaar, haalde het los en trok het naar achteren om haar door te laten. Hij kwam meteen achter haar aan, maakte het touw vast, en leidde haar naar een kleine, houten wenteltrap. Die leidde omlaag, en leek zo de grond in te lopen. Ze keek er verward naar.
Caleb knielde en maakte een verborgen luik in de vloer open. Er opende een doorgang, en ze zag dat er de trap doorliep naar beneden, de diepte in.
Caleb keek haar recht in de ogen. “Ben je er klaar voor?”
Ze wilde Nee zeggen. Maar in plaats daarvan, pakte ze zijn hand vast.
*
Dit trappenhuis was smal en steil, en leidde naar complete duisternis. Na een lange tijd rond en rond te gaan – en dieper en dieper – zag ze eindelijk licht in de verte, en hoorde ze wat bewegen. Toen ze de hoek omliepen, kwamen ze uit in een zaal.
Deze zaal was gigantisch en fel verlicht door de toortsen die overal hingen. Hij was identiek aan de zaal boven, met een hoog, stenen middeleeuws plafond vol bogen en prachtige details. Er hingen grote tapijten aan de muren, en de ruimte stond vol met middeleeuws meubilair.
Ook deze zaal was gevuld met mensen. Vampiers. Ze waren allemaal gekleed in het zwart, en ze bewogen zich rustig door de zaal. Er zaten er ook veel in de verscheidene stoelen, en sommigen praatten met elkaar. In het andere verbond, onder het stadhuis, had ze het kwaad gevoeld, duisternis, en constant gevaar. Hier voelde zich vreemd ontspannen.
Caleb leidde haar door de langwerpige zaal, recht naar het midden. Terwijl ze liepen, verminderde de beweging in de zaal, en daalde er een stilte over neer. Ze kon alle ogen op hen gericht voelen.
Toen ze het einde van de ruimte bereikten, liep Caleb op een grote vampier af, langer dan hijzelf, en met veel bredere schouders. De man keek uitdrukkingloos naar beneden.
“Ik wil een audiëntie,” zei Caleb simpelweg.
De vampier draaide zich langzaam om en liep door de deur, waarna hij hem stevig achter zich sloot.
Caleb en Caitlin stonden te wachten. Ze draaide zich om en keek de ruimte in. Ze staarden allemaal – honderden vampiers – naar hen. Maar niemand kwam dichterbij.
De deur ging open, en de grote vampier gebaarde naar hen. Ze traden binnen.
Deze kleine ruimte was donkerder, slechts verlicht door twee toortsen aan de andere kant van de kamer. Ook was hij helemaal leeg op een lange tafel aan de andere kant na. Daarachter zaten zeven vampiers, die allemaal grimmig terug staarden. Het zag eruit als een jury.
Er was iets aan deze vampiers waardoor ze veel ouder leken. Er lag een zekere hardheid in hun gezichtsuitdrukkingen. Dit was zeker een jury.
“Raad in sessie!” riep de grote vampier, en hij ramde zijn staf tegen de vloer, waarna hij snel de ruimte verliet. Hij sloot de deur stevig achter zich. Nu stonden zij tweeën tegenover de zeven vampiers.
Z stond aarzelend aan Calebs zijde, en wist niet wat te doen of te zeggen.
Er volgde een ongemakkelijke stilte toen de rechters hen bestudeerden. Het voelde alsof ze recht in hun zielen keken.
“Caleb,” zei de grintachtige stem van de vampier in het midden van de tafel. “Je hebt je post verlaten.”
“Dat is niet waar, Sire,” antwoordde hij. “Ik ben 200 jaar lang trouw op mijn post gebleven. Vanavond was ik gedwongen om actie te ondernemen.”
“Jij onderneemt geen actie als je daartoe geen bevel van ons,” antwoordde hij. “Je hebt ons allemaal in gevaar gebracht.”
“Mijn plicht was om alarm te slaan bij de komende oorlog,” antwoordde Caleb. “Ik geloof dat die tijd is gekomen.”
Er klonk een zucht uit de Raad. En toen een lange stilte.
“En waarom geloof je dat?”
“Ze dompelden haar in gewijd water, en het verbrandde haar huid niet. Ons geloof zegt dat de dag zal komen als De Ene komt, die immuun is voor onze wapens. En dat zij de oorlog zal aankondigen.”
Er klonk een gedempte zucht door de kamer. Ze staarden allemaal naar Caitlin, en ze bestudeerden haar nauwkeurig. Verscheidene rechters begonnen met elkaar te praten, tot de middelste uiteindelijk met zijn handpalm op tafel sloeg.
“Stilte!” schreeuwde hij.
Het gemompel stierf geleidelijk weg.
“Dus je bracht ons allemaal in gevaar om een mens te redden?” vroeg hij.
“Ik heb haar gered om onszelf te kunnen redden,” antwoordde Caleb. “Als zij De Ene is, zijn wij niets zonder haar.”
Caitlins gedachten buitelden over elkaar heen. Ze wist niet wat ze moest denken. De ene? Geloof? Waar had hij het over? Ze vroeg zich af of ze dachten dat zij iemand anders was, iemand die beter was dan zij.
Ze verloor de moed, niet omdat de Raad naar haar keek, maar omdat ze zich zorgen maakte dat Caleb haar alleen voor zichzelf had gered. Dat hij niet om haar gaf. En dat zijn gevoelens voor haar zouden verdwijnen als hij de waarheid wist. Hij zou erachter komen dat ze gewoon een normaal, gemiddeld meisje was, wat er in de afgelopen dagen ook gebeurd was, en hij zou haar verlaten. Net als elke andere man in haar leven.
Alsof de rechter haar gedachten wilde bevestigen, schudde de middelste rechter langzaam zijn hoofd, terwijl hij Caleb afkeurend aankeek.
“Je hebt een grove fout begaan,” zei hij. “Wat je niet ziet, is dat jij degene bent die deze oorlog is begonnen. Jouw vertrek heeft ze gewezen op onze aanwezigheid.
Ook is dit niet degene die jij denkt dat ze is.”
Caleb begon: “Hoe verklaar je dan–”
Een ander raadslid sprak: “Vele eeuwen geleden was er een geval als dit. Een vampier die immuun was voor onze wapens. Mensen dachten toen ook dat hij de Messias was. Dat was hij niet. Hij was gewoon een halfbloed.”
“Halfbloed?” vroeg Caleb. Plotseling klonk hij onzeker.
“De vampier bij geboorte,” ging hij door, “een die nooit veranderd is. Ze zijn immuun voor sommige wapens, maar niet voor allemaal. Maar dat maakt hen nog niet een van ons. Noch maakt het ze onsterfelijk. Ik zal het je laten zien,” zei hij, en draaide zich plotseling om naar Caitlin.
Ze voelde zich nerveus door de ogen die naar haar staarden. “Vertel eens, jongeling, wie heeft je veranderd?”
Caitlin had geen idee waar hij het over had. Ze wist niet eens wat zijn vraag betekende. Opnieuw vroeg ze zich die avond af wat het beste antwoord zou zijn. Ze aarzelde, en voelde aan dat elk antwoord niet alleen invloed had op haar eigen veiligheid, maar ook op die van Caleb. Ze wilde het juiste antwoord voor hem geven, maar ze wist echt niet wat ze moest zeggen.
“Het spijt me,” zei ze, “ik weet niet waar u het over heeft. Ik ben nooit veranderd. Ik weet niet eens wat dat betekent.”
Een ander raadslid boog voorover. “Wie is je vader dan?” vroeg hij.
Waarom moest hij uit alle mogelijke vragen deze vraag kiezen? Dat was de vraag die ze zichzelf ook stelde, al haar hele leven lang. Wie was hij? Waarom had ze hem nooit ontmoet? Waarom ging hij bij haar weg? Het waren antwoordden zie ze al haar hele leven wilde, liever dan wat ook. En nu het haar gevraagd werd, kon ze zeker het antwoord niet geven.
“Dat weet ik niet,” zei ze uiteindelijk.
Het raadslid leunde achterover. “Zie je?” zei hij. “Halfbloedvampiers worden niet veranderd. En ze kennen nooit hun ouders. Je hebt het mis, Caleb. Je hebt een grove fout begaan.”
“Het geloof stelt dat een halfbloed de Messias zal zijn, en dat zij ons naar het verloren zwaar zal leiden,” snauwde Caleb uitdagend terug.
“Het geloof stelt dat een halfbloed de Messias zal brengen,” corrigeerde het raadslid. “Niet zijn.”
“Je verdraait woorden,” antwoordde Caleb. “Ik zeg jullie dat de oorlog is begonnen, en dat zij ons naar het zwaard zal leiden. De tijd gaat snel. We hebben haar nodig om ons te leiden. Het is de enige hoop die we hebben.”
“Een kinderverhaal,” antwoordde een ander raadslid. “Het zwaard waar je het over hebt bestaat niet. En als dat wel bestond, zou een halfbloed ons er niet heenleiden.”
“Als wij het niet doen, zullen anderen het doen. Ze zullen haar gevangennemen, en het vinden, en het daarna tegen ons gebruiken.”
“Je hebt een grove overtreding begaan door haar hierheen te brengen,” zei een andere vampier, aan het uiteinde van de tafel.
“Maar ik—” begon Caleb.
“GENOEG!” riep de voorzitter van de raad.
Het werd stil in de zaal.
“Caleb. Je hebt verscheidene wetten van ons verbond bewust overtreden. Je hebt je post verlaten. Je hebt je missie verwaarloosd. Je bent een oorlog begonnen. En je hebt alles op het spel gezet voor een mens. Niet eens een mens, maar een halfbloed. Erger nog, je hebt haar hierheen gebracht, recht in ons midden, waardoor wij allemaal in gevaar verkeren.
Wij veroordelen je tot 50 jaar opsluiting. Je zult deze grond niet verlaten. En je zult deze halfbloed per direct buiten onze muren laten.
“Nou, wegwezen.”