Kitabı oku: «Specialiteiten», sayfa 10

Yazı tipi:

MXII

De vraag wie over de welvarendheid der respectieve verstanden beslissen zal, heeft meer schynbare waarde in hoedanigheid van debatkunstje—ook als zoodanig trouwens sedert lang tot op den draad versleten!—dan gewicht in 'n betoog waarin naar Waarheid gestreeft. Op 't verstand van hen die meenen blyk van verstand te geven door voor-te wenden dat ze geen verstand hebben van gezond verstand, wenscht geen verstandig mensch invloed uitteoefenen. Wie er vermaak in schept zichzelf voor krankzinnig te houden, mag 't doen. We geven hem volkomen gelyk. Maar ik spreek in dit stuk tot volwassenen wier geest behoefte heeft aan 'n ŕndere soort van uitspanning. Van de zoo-danigen verwacht ik dat ze zich ontdoen van den leiband waaraan sedert eeuwen—misschien moest ik zeggen: sedert het bestaan van den Mens—het denkvermogen der menigte is vastgehecht. Wie de zuiverheid van den menselyken geest wantrouwt—er is reden toe!—wie ernstig zoekt naar 'n kriterium van gezond verstand in 't algemeen, van z'n eigen denkvermogen, in 't byzonder—best!—beginne met het gebruiken en oefenen van dat denkvermogen, en voor alles afstand van 't gevaarlyk gemak dat hy putte uit de aanbidding der … weleens heel ňngezonde verstanden van anderen. Men behoort uit eigen oogen te zien, en niet voetstoots aantenemen wat deze of gene vakman, al te boud steunende op onze leeken-onkunde voor waar, goed, bruikbaar of zelfs heilig gelieft uitteventen. Zoudt ge alle onderzoek naar de pryswaardigheid van 'n dozyn hemden overbodig achten, indien de verkooper Spécialité de chemises op z'n uithangbord geschreven had, of pronkte met 'n koninklyk wapen?

ŤMaar, zullen hier sommigen zeggen, tot dat Ťzelf-oordeelenť is kennis noodig!ť Voorzeker. En hierover bedroeven wy ons niet. Juist het tegendeel zou treurig wezen, daar 't streven naar kennis onze roeping is, en de onmisbare voorwaarde van 't benaderen der volmaaktheid. Wat zou er van de Mensheid worden, indien gebrek aan kennis tot geluk leidde, of zelfs indien niet de drang tot het Weten en Kennen ons bestaan verzekerde? (Vgl. IDEE 517.) Zeker, zeker, tot het wel beoordeelen der waarde van vakmannen is kennis noodig! Verwondert men zich over dezen eisch? Ik herinner me niet, ooit op onkunde en onwetendheid te hebben aangedrongen, wat dan ook den ontwikkelden lezer 't recht zou gegeven hebben geen acht op m'n woorden te slaan. Doch juist hierom ook mag men 't nňch vreemd vinden nňch euvel duiden, dat ik op 't vermeerderen onzer kennis aandring, en vooral op den moed om die in toepassing te brengen by 't beoordeelen der personen die ons als uitnemend-bekwaam in een of ander vak worden voorgesteld of opgedrongen.

Een andere vraag is of niet de maat en de veelsoortigheid van kennis die hier vereischt wordt, soms de kracht en de gaven van den leek kunnen te-boven gaan? Dit is ongetwyfeld dikwyls het geval, wanneer men telkens en zonder byzondere aanleiding z'n beoordeeling van de waarde eener specialiteit tot elk onderdeel van z'n vak zou willen uitstrekken. Maar 't bezwaar verliest z'n gewicht wanneer men de ernstig-onderzoekende aandacht vestigt op het onderwerp in 't algemeen, en voor-zoo-ver tot bereiking van 't beoogd doel—hier bevordering van zedelyk en stoffelyk welzyn—noodig is. Wie dezen grondregel met eerlyke omzichtigheid toepast, zal weldra weten waaraan hy zich te houden heeft in 't beoordeelen ook van die zaken welke men te spoedig als Ťbuiten ons bereik liggendť beschouwt. Zeer gelukkig gaat ook hier alweer 't welbegrepen belang hand-aan-hand met zedelyk en verstandelyk plichtsbesef. Het is ons niet geoorloofd schade te lyden door 't huldigen van kwakzalvery, en de mondigheid van oordeel waarnaar we daarom streven, wordt verkregen door de eigenaardige gymnastie van 't gemoed, waarin de ware poëzie bestaat. Ik bedoel de poëzie der werkelykheid die zich oefent in 't samenvatten en oordeelkundig behandelen van ŕl de gegevens die ze kan machtig worden. De hiertoe noodige arbeid is … niet meer of minder dan onze geheele levensbestemming, hy is ons leven-zelf! Wie dezen eisch te zwaar vindt, zou z'n eigen doodvonnis uitspreken. Dit geschiedt evenwel zelden of nooit, want wat ik hier voorstel als wenschelyk, zien we dagelyks meer of min—hoe gebrekkig dan ook, en veelal onbewust—in practyk brengen. Vanwaar anders 't verschynsel dat millioenen leeken zich veroorlooven RAFAEL en REMBRANDT voor uitstekende kunstenaars te houden, BEETHOVEN en MOZART voor Ťmuzikale geniën?ť Waarom durven duizenden verzekeren, dat de onfeilbaarheid van den Paus 'n zotterny is? Anderen weer, dat de zaligheid slechts kan verkregen worden door 't geloof in Jezus Christus? Waarop grondt zich de meening dat de Turksche finantiën slecht beheerd worden, en dat de staatkunde der Engelschen … dit of dat is? Is het te veel gevorderd als we eischen dat zy die den moed hebben tot zůlke oordeelvellingen, en dus op 'n niet geringen graad van kennis aanspraak maken, zich ook verstouten achter de schermen te zien by tooneelvoorstellingen van meer dagelykschen aard, en dat ze vryheid nemen om de geloofsbrieven te onderzoeken, waarop specialiteiten van veel lageren rang dan de zoo stoutmoedig beoordeelden zich beroepen? De vrees tot dit laatste niet gerechtigd te zijn, moge zweemen naar bescheidenheid, ze komt in den grond op traagheid en lafhartigheid neer, en zet 'n wyde deur open voor bedrog. Er bestaan nog andere redenen om die vrees te veroordeelen. Vakmannen die tegen 't oordeelkundige toetsen hunner bevoegdheid protesteeren, zyn verdacht. Waarom zouden we schromen het ongenoegen van dezulken optewekken? En zy die werkelyk op de hoogte staan van de hun opgedragen betrekking of den roep die van hen uitging, zullen dankbaar zyn aan den scherpzinnigen en eerlyken leek die hen wist te onderscheiden van minder waardige kollegaas. Het komt me bovendien voor dat de beoefenaars eener bepaalde afdeeling van kennis, kunst of wetenschap, die den leek 't recht ontzeggen 'n ongunstig oordeel over hun bekwaamheid uittespreken, tevens afstand behoorden te doen van den lof uit den mond van anderen die ze voor even onbevoegd moeten houden, en welken zy zich toch gewoonlyk nogal gewillig laten aanleunen.

Moet ik hier byvoegen dat ik geen party trek voor onbekookte oordeelvellingen, voor plompe boersche ongemotiveerde kritiek? Ik ben zoo vry naar de regels in Vorstenschool te verwyzen, waarin op blyken van rypheid wordt aangedrongen, op 't bewys dat de beoordeelaar gewerkt heeft, en naar zeer veel plaatsen in m'n werken, waar arbeid wordt voorgesteld als graadmeter van moraliteit. Bij 't ontleden van dezen eisch zal er blyken dat goede trouw en welwillendheid—dit woord in stipt letterlyken zin genomen, en niet opgevat als bonhomie—zullen samengaan met de noodige kunde, Het mede-ondergaan der lydensgeschiedenis van den voortbrenger23 stelt ons niet alleen in-staat het voortgebrachte met zaakkennis te beoordeelen, maar voert ons tevens op tot de zedelyke hoogte die 'n kritikus behoort intenemen om z'n woorden ingang te verschaffen, en zelfs om hem die woorden in den mond te leggen. Hy moet in-staat zyn den beoordeelde te doen gevoelen dat-i zich niet ophoudt … met Ťpraatjesť. Wie deze aan de pleitzaal ontleende uitdrukking niet fraai vindt kan gelyk hebben. Hy mag ze vervangen door de stelling dat de leek die specialiteiten beoordeelt, zorgen moet blyk te geven dat hyzelf met eerlyke inspanning zich trachtte te maken tot 'n specialiteit in begrip.

* * * * *

Nogeens terug naar de vraag of 't wčl beoordeelen van zekere specialiteiten misschien de krachten van den oningewyde zou kunnen te boven gaan? Oningewyd? In wat? In de eenvoudigste regels van 't gezond verstand toch niet? Indien de specialist dit veronderstelt, is hyzelf in de eerste plaats te beklagen, daar-i dan z'n gaven slechts ten-bate van onwaardigen gebruiken kan, waaruit voortvloeien zou dat de hem toegekende waarde in omgekeerde rede tot z'n verdiensten staat. Er ware dan aanleiding tot iets als de volgende redeneering: ŤX, als schilder, bijv. arbeidt voor 'n publiek dat geen verstand van de schilderkunst heeft. Dat publiek vindt smaak in zyn werk, en vereert hem als specialiteit in 't vervaardigen van schoone stukken. Daar na de lof die X inoogst, hem wordt toegekend door onkundigen, heeft ze ňf geen waarde, ňf ze bewyst dat X 'n slecht schilder is. ŤZoo zonderling mag en zal X niet redeneeren, en hy behoort alzoo afstand te doen van 't uitvluchtje dat leeken onbevoegd zyn tot het beoordeelen van zyn werk. In dit byzonder geval zou zelfs de eisch van gegrondheid in die oordeelvellingen niet meer te-pas komen, daar de kunstenaar om niet omtekomen van gebrek, volgens sommigen wel verplicht is z'n arbeid naar den smaak van dit goed of verkeerd oordeelend publiek interichten. In-hoe-ver dit waar, wenschelyk, geoorloofd of … mogelyk is, laat ik nu daar. Het behoort niet tot m'n onderwerp.

Is de leek omdat hy leek is onbevoegd om aanmerkingen te maken op zaken die onder 't begrip vallen van elken welgeschapen mensengeest? Ten wiens behoeve ontsteken dan professers en specialiteiten hun licht? Moet men juist lantaarnopsteker zyn om 't recht te hebben over duisternis te klagen? Is er 'n aanstelling tot kok noodig voor men weigeren mag aangebrande of uitgekookte spys welsmakend en voedzaam te vinden? Er zyn koks en lantaarnopstekers die deze leer wel zouden willen gepredikt zien, maar juist omdat ik daarover anders denk, schreef ik dit boekje. Kom, lezer, help me wieden! Waarlyk, de zaak is niet zoo moeielyk als sommigen u willen wys maken. Ge zult toch niet mogen erkennen dat myn aanmerkingen op de kunde in letters die op onze scholen voor Letterkunde wordt uitgegeven, uw bevatting te boven gaan? Ge meent toch niet dat er 'n diploom als ŤDoctorť in die ŤLetterenť noodig is om te walgen van romannetjes die geen andere aanspraak kunnen maken op oorspronkelykheid, dan dat de schryver 't Hollandsche Ťtoenť in 't Duitsche Ťalsť overzet, en de tyden van 'n werkwoord op de ongerymdste wyze door elkaar haspelt?24 Zou er diepe studie in harmonieleer vereischt worden om optemerken dat er zooveel dieven zyn onder de hedendaagsche toonzetters die hun onhandig- saamgelapte reminiscentien van oude meesters brutaalweg uitgeven voor eigen werk? Mag 'n man die geen militairen rok draagt—ik zeg: 'n man —zich niet ergeren wanneer hy verneemt dat honderdduizenden gewapende mannen als weerlooze schapen zich overgaven aan den vyand? Moet men juist 'n schoolkursus in Ťkrygskundeť hebben meegemaakt om 't vreemd te vinden dat MAURITS en SPINOLA zoo weinig smaak vonden in elkanders omgang, blykbaar uit de hardnekkige nauwgezetheid waarmee ze de hoofdeigenschap van evenwydige lynen poogden natebootsen?25 Moeten we wachten op 'n aanstelling tot Haagsch bureelkommies voor we ons mogen verwonderen over 'n minister van finantien die niet weet wat de funktien —en de belangen!—zyn van 'n administratiekantoor dat met de uitgifte eener geldnegotie belast is?26 Of over z'n kollega—finantiespecialeit by-uitnemendheid!—die alarm blaast over honderd-en-dertien zoek geraakte millioenen, zonder in-staat te zyn z'n bewering te staven?27 Is 't alleen den jockey van 'n legatie-sekretaris geoorloofd, verontwaardiging te voelen over de knutselarytjes van de Schouwalows, Ignatiefs, Salisbury's, Disraeli's en verder volkje van die soort, dat zich door de kranten ŤStaatsliedenť noemen laat, in den grond evenwel slechts 'n bende effektenschacheraars is, en als zoodanig nog valsche spelers op den koop toe, daar zyzelf beschikken over 't ryzen en dalen van den koers? Mag alleen zoo'n jockey ingewyd zyn in de nietswaardigheid van compérage-kongressen die, onder voorwendsel van twistbeslechting, de melkkoe in 't leven houden welke men in 't politiek bargoens doopte met den naam van Ť_oostersche kwestie_?ť Moet men scheepsjongen, teekenaar by 'n hydrograaf, of bewoner van Sumatra's Westkust wezen, om de moessoens te kennen waardoor de noordelyke reeden van die kust onveilig worden gemaakt in 't derde vierendeel des jaars? Om beter te weten alzoo dan zy die 't weten moesten en blyk gaven dat ze 't niet wisten, dat men tot het uitzenden van oorlogs-expeditien in die gewesten, gunstiger saizoen behoort te kiezen?28 Is er 'n byzondere opleiding tot kamerbewaarder of parlementslid noodig, om met minachting op onze volksvertegenwoordiging neertezien? Wordt er paedagogiek vereischt tot het besef dat een Onderwyswet … 'n Wet is, en dus met Onderwys als zoodanig niets goeds kan hebben uittestaan? Of, lezer, wilt gy eerst uw vrouw zien vermoorden door 'n Specialiteit in Verloskunde, voor ge 't recht meent te hebben wraak te roepen over den accoucheur die—behoorlyk voorzien natuurlyk van 'n diploom als Doctor in de Obstetrie!—de kraamvrouw die hy verlossen zou, by 't verwyderen der placenta … totum eripuit uterum? De ellendeling die dezen gruwel bedreef—'t geschiedde eenige jaren geleden te Rotterdam—heeft zich uit de voeten gemaakt, maar de fakulteit die hem diplomeerde, is nog altyd daar om de Maatschappy van specialiteiten in Verloskunde te voorzien.

* * * * *

Is 't met ons Rechtswezen beter gesteld! Ik heb gezegd my te zullen verantwoorden over de ruimte die dat treurig onderwerp hier inneemt. Helaas, 't moet wel! Zou 't ons niet vergund zijn, lezer, by mangel aan speciale kennis van de ŤRechtenť—ongelukkigen die we zyn!—aanmerking te maken op vonnissen waarin onhandigheid en onkunde worden aangenomen als verontschuldiging van poging tot moord? Moet men dan juist ŤMeesterť in allerlei soorten van ŤRechtť wezen, om zulk Onrecht bespottelyk en infaam te vinden? En de dwaasheden die in de zaak van 't echtpaar JUT werden ter-markt gebracht29 moeten ze voor extrakt van wysheid worden gehouden door ieder die niet de eer heeft Ť_jurist_ť te zyn? Maar, eilieve, 't zijn immers juist juristen van wie al die zotterny uitging, en 't is waarlyk niet van hčn te verwachten dat zy de afschuwelyke verbastering van rechtsbegrippen waartoe hun speciaalstudie geleid heeft, zullen erkennen, gispen en brandmerken, veel minder nog dat zy de hand zullen uitstrekken tot genezing eener kwaal waarmee ze zyn opgegroeid, en die ze lief kregen als bron van aanzien en welvaart. Het verzet moet immers wel uitgaan van den leek, van den opmerkzamen, niet tot scheefzien afgerichten beschouwer die ongaarne gevaar loopt z'n dierste belangen overgeleverd te zien aan de beslissing van mannen uit dezelfde school als waaruit rechters voortkwamen die zulke vonnissen begingen, advokaten die zich schuldig maakten aan zulke pleitery? Hoe kan 'n burger van den Staat vertrouwen stellen in de toegezegde veiligheid van personen en goederen, wanneer hy dagelyks 't oordeel over Recht en Onrecht ziet opdragen aan personen, wier rechtsgevoel tot in 't monsterachtige werd verwrongen door zeer speciale studien in ongerymdheid? Welken grond heeft de bewering der advokaten, dat ze verdedigers zijn van Ť_weduwen en wezen_,ť van Ť_verdrukte onschuld_ť enz.,30 wanneer elke verdrukte weduw of wees, die in rechten wordt aangevallen, haar bespringers dapper ziet bystaan door … 'n advokaat? Welke slotsom moeten we halen uit de opmerking dat we na sedert drie eeuwen leerstoelen voor studie in de ŤRechtenť te hebben gehad, nog altyd niet in 't bezit zyn van 'n oorspronkelyk-inheemsch, met den aard en de behoeften des Volks overeenstemmend Wetboek? Dat het uitleggen van de Wet—die helder als kristal wezen moest!—'n winstgevend beroep is?31 Wat hebben we van die uitlegging te verwachten, wanneer de jongelui die als volleerde Ťjuristenť aan de Maatschappy worden afgeleverd, zich maar zeer zelden duidelyk en korrekt weten uittedrukken? Taal en styl van onze rechtsmannen zyn gewoonlyk ellendig, en ver beneden 't peil waarop 'n hulponderwyzer behoort te staan om geen gek figuur te maken by z'n kollegaas of zelfs in de school. Men meene toch niet dat dit byzaak is. Het kan niet te dikwyls herhaald worden dat zuiverheid van uitdrukkingen—ook vooral omdat daartoe veel arbeid vereischt wordt—'n kenmerk is van moraliteit. Wie zich niet bekommert over de juistheid van 'n woord, geeft blyk van onverschilligheid voor de zuiverheid zyner denkbeelden, en neemt het dus niet zeer nauw in 't onderscheiden van goed en kwaad. In dit opzicht vooral is 't poëtiek samenvatten van schynbaar ongelyksoortige gegevens van toepassing, dat ik (blz.106, 107) (hoofdstuk MVIII, n. v. tr.) als hulpmiddel tot ontwikkeling van ware zedelykheidsbegrippen voorstelde. Ť_De taal is gansch het Volk_ť is er gezegd. Wel zeker! De geheele Mens kan beoordeeld worden naar de moeite die hy zich geeft om z'n woorden tot den zuiveren spiegel zyner gedachten te maken, en deze opmerking dwingt ons tot medelyden met ieder over wiens wel of wee door mannen van de Wet moet beslist worden, tot deernis vooral met Ť_Weduwen en Weezen_ť die beklemd raakten onder de bescherming van zekere advokaten. Rechtbanken, parket en pleitbezorgers … komen, om niet alleen te staan met m'n ongunstige meening over die specialiteiten, wil ik ditmaal eens m'n opinie behandelen als 'n verdrukte weduw. Ik stel haar onder bescherming van wetmannen, van … alle advokaten die ooit 'n proces verloren, van alle publieke-ministerien die zich door pleiters en rechtbanken behandeld zagen als 'n overvragend marktwyf. Hoe is 't oordeel van die heeren over de rechtbank die maar niet tot besef te brengen was van 't ŤRechtť dat zy verdedigden, van de gegrondheid hunner Ť_Eischen_?ť Welken indruk maakt het op den advokaat die by A of B zweert—de man méént het, want hy zegt er uitdrukkelyk by dat-i dezen keer eens geen Ťpraatjeť verkoopt—wat heeft hy te denken van de Rechtenkennis—en de eerlykheid!—zyns tegenstanders die z'n leven te-pand geeft—liever: z'n advokateneer: niemand moet meer wagen dan-i zonder schade missen kan!—voor de gegrondheid zyner meening dat de zaak in kwestie X, Y of Z heet? Ook die tegenstander houdt zich niet met Ťpraatjesť op—godbewaarme!—en van weerskanten is de goede trouw van den geachten confrčre boven allen twijfel verheven. Ligt de schuld dan aan den rechtsprofessor die—in oogenblikken van Romeinsche distraktie, zeker—meer dan één ŤRechtť tegelyk gedoceerd heeft? Of had misschien een der advokaten z'n studien gemaakt vóór, en de ander nŕ de dagen toen de:

Ťdoode kennis (?) van de uitspraken van het Romeinsche Recht vervangen was door de herleving van de Romeinsche methode van rechtsvorming en rechtsbeoefening, en toen het niet alleen de vraag werd wat recht is geworden, maar inzonderheid hoe het recht ontstaan is?ť

Volgens het stuk, waaraan deze aanhaling ontleend is, worden sedert eenigen tyd—juicht, verdrukte weduwen!—de leerlingen in rechtskennis niet meer gevormd:

Ťnaar het model van oude elegante rechtsgeleerden, die er hun werk van maakten om de rechtregels van hun tyd door geleerde aanhalingen, door byzonderheden uit de Latynsche schryvers op te sieren, zonder over 't wezen der zaak iets meer licht te verspreiden.ť

Er schynen alzoo volgens den schryver van die regelen—in vroeger tyd natuurlyk!—inderdaad rechtsgeleerden geweest te zyn die geen licht verspreidden. Wel jammer dan van al de studien dien ze ten-koste legden aan duisterheid. En niet heel aangenaam ook voor kliënten die er weleens belang by hadden dat hun zaak tot helderheid werd gebracht, en daarvoor betaalden. Gelukkig echter dat men van methode veranderd is! Die heuchelyke ommekeer heeft plaats gehad … niet by de stichting van Rome, lezer. Ook niet by de oprichting der Leidsche akademie, maar … weinig jaren geleden eerst, en wel by de benoeming van den heer GOUDSMIT tot hoogleeraar. We moeten dus aannemen dat de duizenden juristen welke onder 'n vroeger gehuldigd stelsel werden uitgebroeid, zich met Ťdoode kennisť behielpen en hun verdrukte weduwen in 't donker lieten zitten. Thans evenwel, na dien heuchelyken ommekeer, onderzoekt men … wat Recht is, meent ge? Eisch toch 't onmogelyke niet, onbescheiden leek! Men zal voortaan onderzoeken Ťhoe 't Recht geworden isť—wel verbazend!—Ťen hoe de Romeinen … maar genoeg daarvan.32 We waren bezig met die twee advokaten wier Ťstudienť misschien dagteekenden van zóó onderscheiden tydperken dat ze tweeerlei begrip opdeden van Recht tweeerlei sleur van rechtspraktyk. De een gebruikt Ťelegantieť met Ťdoode kennisť terwyl de ander volgens de nieuwe methode zich liever bezighoudt met … met … wie zal ons zeggen waarmee! Ik kan er waarachtig niet uit wys worden! En dit behoeft ook niet, als we maar inzien dat die twee heeren niet zeer veel méér eerbied dan ik kunnen hebben voor elkanders juridische rechtgeloovigheid en dus kostbare getuigen zyn in m'n aanklacht tegen het Ťvakť dat zy als specialiteiten vertegenwoordigen. De advokaat die 't zeldzaam voorrecht genoot ridderlykheid in JUT te ontdekken, moet woedend zyn over 't lasterlyk vonnis waarin z'n held wordt uitgemaakt voor 'n tuchthuisboef. En—nňg meer bondgenooten!—de rechters die KRISTIEN niet beminnelyk genoeg keurden om de Maatschappy langer door haar tegenwoordigheid te versieren, kunnen onmogelyk gunstig oordeelen over de bekwaamheid—of de integriteit?—van den advokaat wiens advies luidde dat men die dame met rust moest laten.

* * * * *

Voor heden goddank genoeg van de juristery, schoon 't onderwerp ver van uitgeput is. M'n verantwoording over de onevenredig-groote plaats die ik aan dat onderwerp inruimde, ligt in de uitgebreidheid en 't gevaarlyke van de kwaal. Ik moest den lezer opwekken en den weg wyzen tot het berekenen der gevolgen die ze na zich sleept. Hy houde daarby vooral in 't oog dat de onzedelyke verwringing van rechtsgevoel die door de hier behandelde specialiteiten fachmässig beoefend wordt, zich geenszins tot eigenlyk-gezegde rechtszaken bepaalt. De zieke dringt ongehinderd, jazelfs onder bescherming van 'n gunstig vooroordeel tot schade van allen, in Lands-en Stadsbestuur door. Niet het minst, helaas, strekt ze ten-verderve van 't zoo misdadig-verslonst INSULINDE! Door kooplieden, zeelui en krygsvolk werd het gewonnen … door advokatery zal 't voor Nederland verloren gaan: de Van Twisten hebben eer van hun werk! Parasieten van die soort nemen alle eereplaatsen in, matigen zich alles aan, voeren overal 't hoogste woord, dringen zich overal op, maken zich van alles meester. Het wemelt in alle vergaderingen en korporatien van juridische beunhazen in bitjara kossoeng, die maar al te gemakkelyk met hun ŤRomeinenť en hun Ťelegantieť—och arm!—toehoorders en Volk in den waan brengen dat zy iets degelyks te-koop veilen. Het algemeen belang, altyd samengaande met ware zedelykheid, eischt dat daaraan 'n eind kome, of althans dat er perken worden gesteld aan 't dóór-kankeren eener kwaal welker naam aldus geschreven wordt: specialiteit in 't prostitueeren van Waarheid Recht, en … Volksbelang!

Mochten wellicht sommige advokaten met dit hoofdstuk niet tevreden zyn, ik smeek om een genadig vonnis. De heeren gelieven te bedenken dat ik nooit in doode kennis studeerde, en dus wel beschouwd het rechte verstand niet hebben kan van een vak dat sedert de benoeming van den heer GOUDSMIT zoo loffelyk achteruitging in Romeinsche elelantie.

23.Vgl. in den IIIn bundel IDEEN, de nummers die over kunst en kritiek handelen.
24.Ť_Als de schoone Amalia uit haar bedwelming ontwaakt, is de bekoorlyke Emilia neergezegen_ť enz. Er zijn meer dergelyke oud-nieuwe snufjes in omloop, waarover bygelegenheid 'n woordje.
25.Ik had hier honderd andere veldheeren kunnen noemen. De krygsgeschiedenis is er vol van. De specialiteit van dien MAURITS was: door brandschatten en plunderen z'n beurs te spekken. En daar SPINOLA hem hierin niet te-keer ging, mag men 't er voor houden dat die twee specialiteiten in krygskunde tot hetzelfde gild behoorden. Het wordt tyd dat men de Ť_Geschiedenis_ť eens bestudeere in ŕndere werken dan onze schoolboekjes, specialiteiten gewoonlyk in chauvinistische vervalsching!
26.IDEEN, bundel II, vyfde druk, blz. 59.
27.IDEE 322.
28.Zie nummer 19 der Noten in de laatste uitgaaf van den Max Havelaar.
29.Ik spreek hier nog niet eens van de armzalige rol die de specialiteiten van politie en justitie in deze zaak hebben gespeeld voor zy de ware schuldigen ontdekten en in hechtenis namen. De daarin tentoon-gespreide onbekwaamheid gaat in 't ongeloofelyke over!
30.Een koddig staal van dien advokatenbluf vindt men in BILDERDIJK'S brief aan juffrouw WOESTHOYEN, van 22 April 1784. (Bilderdyks Eerste Huwelyk, enz. Leiden by E. J. Brill.)
31.Zie de parabel van den bruggeman in IDEE 340.
32.De aangehaalde zinsneden zyn ontleend aan 'n allerzotst artikel in Eigen Haard, waarin de schryver zich verbeelt den heer GOUDSMIT 'n eerzuil te stichten. De achtenswaardige man zal er niet mee ingenomen zyn. Komiek-onhandig is de verwaandheid waarmee die christelyke jurist den heer GOUDSMIT wel vergeven wil dat-i maar 'n Israëliet is. Het model van dien flater zal zeker uit de pandekten gehaald zyn, maar elegantie is wat ŕnders, dunkt me.
Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
15 eylül 2018
Hacim:
210 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
İndirme biçimi:
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre