Kitabı oku: «Specialiteiten», sayfa 9
En de heeren juristen weten het wel. Om hun afgodery met jurisprudentie– deuntjes en specialiteiten-sleur te verontschuldigen, te vergoelyken of optehelderen, trachten zy den leek tevreden te stellen met 'n expresselyk ad hoc gekomponeerd ander deuntje: summum jus, summa injuria. Nu, dit is juist wat ik bewyzen wilde. Dit, en dat het tyd wordt aan de zotte heerschappy van dat summum specialiteiten-jus 'n eind te maken. Als hulpmiddel stel ik met gepaste schroomvalligheid voor:
eerbied voor billykheid en gezond verstand te verheffen tot … 'n Ťregel in rechtenť en tot den grondslag der ŤJurisprudentieť in 'n beschaafde maatschappy.
MXI
Sommigen zullen meenen dat ik door in 't vorig hoofdstuk aan de advokatery wyder plaats interuimen dan waarop die ziekte, inverband met het belang van andere onderwerpen aanspraak heeft, in dezelfde fout verviel als die we dagelyks in de geheele Maatschappy zien begaan. Straks zal ik me over dat schynbaar gebrek aan evenredigheid verantwoorden, doch eerst wil ik my eenige oogenblikken bezighouden met de vraag—ik zeg niet: met de beantwoording van de vraag—wie we voor gerechtigd mogen houden tot het uitreiken van diploom als specialiteit?
Bij nauwkeurig onderzoek zal er blyken dat het wantrouwen op de drie kategorien die ik noemde op blz. 72 (hfdst. MVI, n. v.d. tr.) gegrond is. Noch de spontane publieke opinie, noch 'n willekeurig afgesneden brokstuk daarvan, noch 't rechtstreeksch gezag in Lands-of Stadsbestuur, leveren den minsten waarborg dat zulke aanstellingen niet worden weggeschonken aan brekebeenen. Door één hoofdfout worden in nagenoeg gelyke maat die drie kategorien beheerscht. Door deze: dat gewoonlyk, ňf rechtstreeks ňf langs 'n omweg, aan ňnbevoegden 't oordeel over bevoegdheid wordt opgedragen of overgelaten.
De roem van 'n geneesheer, byv.—spontane publieke opinie—grondt zich op de meening van allerlei mensen die niet studeerden in geneeskunde.
De leden van Stads-en Landsbestuur worden gekozen door 'n willekeurig deel van 't algemeen, door personen alzoo, die noch door oefening noch door ondervinding te weten kwamen wat er tot wčl-besturen van Stad of Land vereischt wordt.
Officieele aanstellingen in verreweg de meeste vakken, gaan uit van waardigheidsbekleeders—de par le Roi, alzoo—die in deze vakken vreemdelingen zyn.
Hieruit vloeit de ongerymd voort dat zeer veel specialiteiten hun prestige ontleenen aan 't zelfde beginsel dat alle specialismus voor overbodig verklaart. Om tot het uitoefenen van zekere funktie te worden toegelaten, moet men bekwaam verklaard zijn door personen die ňf géén diploom van bekwaamheid kunnen overleggen, ňf zoodanig dokument aannamen uit onbevoegde hand. En al ware dit laatste niet rechtstreeks het geval, al bestond de keten waarmee tenslotte de toepassing verbonden is aan 't punt van uitgang, uit eenige schakels méér, byna altyd toch loopt zy uit op onbevoegdheid. Alweder dus bevinden wy ons hier in de buurt der fiktien, der gemakshalve als waar aangenomen stellingen die ten-allen-tyde zooveel kwaads stichtten. Dat zulke punten van uitgang niet geheel kunnen worden gemist, levert geen reden om 't onderzoek naar de stevigheid van den grond waarop men voortbouwt, te verzuimen.
Het is nu eenmaal waar, dat we in de praktyk dikwyls genoodzaakt zijn genoegen te nemen met 'n axioma dat in 't afgetrokkene voor den wysgeer nog altyd bewys noodig hebben zou. In de werkelykheid echter moet men zich vaak—altyd misschien—tevreden stellen met eenige kans op juistheid, en in zekeren zin ligt dat berusten evenzeer in de roeping der wysbegeerte, daar zy wel degelyk verplicht is rekening te houden met het feitelyk bestaande. Het verschil tusschen haar en de onnadenkende praktyk, ligt slechts hierin dat zy—vooral niet minder praktisch dan de Ťmannen van zakenť gebruik makende van 't bekende en voor wáár aangenomene—voortdurend zich beyvert om door nauwkeurige berekening de kans op waarheid zoo voordeelig mogelyk te maken. De theoretikus weet even goed als de gewone werkman dat er by 't bewerken van materialen iets verloren gaat aan uitdamping, aan spaanders, aan afslag, aan zaagsnee, enz. Ook weet hy dat de kracht, die 'n machine in beweging brengt, niet onverminderd wordt overgebracht op den last. Juist het wčl achtslaan op 't verlies aan tarra en door wryving, maakt 'n voornaam deel van z'n theorie uit. En dit geldt almede omtrent de bruikbaarheid en opportuniteit der gevonden waarheden. Wie by 't berekenen van den inhoud eens cirkels de evenredigheid zou uitdrukken in 'n groot aantal decimalen, ook daar waar de rede 7:22 voor 't beoogd doel voldoende is, zou in zeer veel gevallen evenzeer zondigen tegen wysgeerige waarheid als wanneer-i 'n geheel verkeerde verhouding tot grondslag had aangenomen. Maar nog grover zou de zoogenaamde praktikus dwalen, die z'n benaderings-waarheid wilde toepassen op berekeningen welke door zeer wyde strekking behoefte hebben aan meer nauwkeurigheid dan voor dagelyksch gebruik noodig is. Het zou er slecht uitzien met astronomie, indien afstand, inhoud en loop van hemellichamen werden berekend naar den maatstaf die 'n kuiper gebruikt om te weten hoe groot de bodem wezen moet van 'n vat, welks veelhoekige omtrek door 'n gegeven aantal duigen van zekere breedte bepaald wordt. Maar, zegt men, de kuiper is tot sterrekundige waarnemingen niet geroepen. Dit is waar. Doch wčl is in de zaak die we hier behandelen—onderzoek naar bevoegdheid van specialiteiten—elk lid der Maatschappy geroepen tot beoordeeling van de stevigheid der gegevens, waarop voor 'n groot deel het welzyn van die maatschappy gegrondvest is. Ik wil deze stelling betoogen door 'n voorbeeld uit het dagelyksch leven.
Wie getuige is van 'n beenbreuk, is verantwoord door 't inroepen van de hulp eens heelmeesters, en wel van de eerste de beste persoon die volgens de wet gerechtigd is het vak van heelmeester uitteoefenen. Op dŕt oogenblik 'n onderzoek intestellen naar de wys waarop dat diploom verkregen werd, zou zeker heel onpraktisch gehandeld zyn. En … onwysgeerig evenzeer, want wysbegeerte die de eischen der praktyk over 't hoofd ziet, is valsche, d.i. géén wysbegeerte. Maar de zaak verandert van aanzien, wanneer men tusschen twee even naby wonende heelmeesters 'n keus kan doen, of ook als men grond meent te hebben om aan 'n eenigszins verder wonenden chirurg de voorkeur te geven boven 'n kollega die nader in de buurt is. De embarras de choix wordt grooter—en alzoo de beslissing van meer gewicht voor 't geweten—indien de omstandigheden toelaten een keus te doen tusschen 'n ruimer aantal geneeskundigen. Van nňg meer belang is de uitspraak, zoodra er, zonder periculum in mora, moet beslist worden wie in voorkomend geval, onverschillig waar, by wien, of wanneer, gerechtigd is heelkundige hulp te verleenen? Een gebrekkige methode toch in die wyze van bevoegd-verklaring over 't algemeen, werkt organisch-verkeerd, en benadeelt dus allen, terwyl aan 'n ongelukkige keus van geneesheer in byzondere gevallen, slechts de zieken worden opgeofferd die den zoodanige in handen vallen. De ŤWetgeverť die 'n verkeerd stelsel van bevoegd-verklaring invoert of handhaaft, is verantwoordelyk voor al de nadeelige gevolgen van dat stelsel. Het doet er niet toe, dat het woord ŤWetgeverť hier niet altyd kan worden opgenomen in strikten zin. By 't in-stand houden van veel onbeschreven vooroordeelen, treedt de Maatschappy-zelf als wetgeefster op, zonder dat men juist bepaalde individuen voor 't verkeerde verantwoordelijk stellen kan. ŤMenť is … niemand. Maar alle niemanden te zamen genomen oefenen een macht uit, die zeer dikwyls de beschreven Wet in uitwerking teboven gaat. Volkswaan is 'n monster dat in onrechtvaardigheid, wreedheid en zotterny geen grenzen kent, zelfs niet de grenzen der mogelykheid, want … ook 't ongerymde is hem welkom.
Kan dit verschynsel voldoende worden opgehelderd uit het gebrek aan verantwoordelykheid, waarop ik reeds gewezen heb? Neen. Tot die meening zou men slechts mogen overhellen, als men kon aannemen dat andere autoriteiten dan 'n onpersoonlyke volksopinie, wčl verantwoordelyk waren voor hun vonnissen in zake: bevoegdheid. Maar dit is 't geval niet. Een minister die de schuld draagt dat aan onbekwamen 'n diploom wordt uitgereikt, 'n ŤWetgeverť die deze fout tot stelselmatigen regel maakt, zy beiden zyn evenmin citabel voor 'n rechtbank als Ťde man op 't kerkhofť en z'n legio kornuiten die zňnder ambtelyke roeping 't hunne bydroegen tot vervalsching van de publieke opinie. Wanneer wy alzoo dieper in de zaak doordringen, blykt er dat hier geen tegenstelling plaats heeft, maar 'n treffende overeenkomst, en dat ook in deze zaak alweer gelyke oorzaken gelyke gevolgen hebben. De officieele beoordeelaars van deugd, verdienste, bekwaamheid en bevoegdheid begaan precies dezelfde fouten als die we dagelyks in de ongereglementeerde volksmeening waarnemen. Waarom zou 't Ťgezagť dat uit die meening voortsproot, z'n oorsprong verloochenen? Dezelfde mensen immers, die aan kwakzalvers den voorrang toekennen boven bekwame geneesheeren, zullen by stemming over de belangen van den geneeskundigen dienst, blyk geven van gelyksoortige voorkeur, en weldra zal men ontwaren dat de zotterny niet veranderd is van aard, doch dat men slechts 't aantal instantien vermeerderd heeft, waarlangs onzuivere indruk en valsch oordeel uitloopen op gebrekkige toepassing. Zoo meent de onkundige dat-i de kracht eener machine verhoogt, of haar werking verbetert, door toevoeging van onnut—en dus schadelyk! —raderwerk.
Deze laatste vergelijking zou kunnen leiden tot de meening dat de niet-gereglementeerde opinie des Volks—d.i. de gebrekkige beweegkracht zonder omslachtige belemmering—toch altyd eenigszins hooger staat dan die welke buiten en behalve de gelyksoortige fout in den oorsprong, nog bovendien de bedoelde instantien doorloopen heeft. Oppervlakkig gezien ware hier alzoo stof te vinden tot verheerlyking van de Vox Dei, waarvan ik op blz. 102 (hfdst. MVIII, n. v.d. tr.) niet veel goeds gezegd heb. Welnu, die spreekwys zou inderdaad eenigen bruikbaren zin hebben, indien er: 1. kans bestond den volkswil zuiver te leeren kennen, en 2. als niet die wil verbasterd was.
Wat het eerste punt betreft, moet men zich tevreden stellen met de opinie van de meerderheid, en er zou iets gewonnen zyn, indien daaromtrent zekerheid te bekomen was. Ik zeg: iets, want véél was 't niet. De waarde van x/2+a-(x/2-a) kan zeer gering wezen, en de heele goddelykheid van den volksstem moest dan in die onnoozele 2a gezocht worden, die by 'n oneven getal stemmen nog kunnen dalen tot de helft van die waarde, zegge: tot één persoon. Herhaaldelyk wees ik op 't fiktieve van deze methode. Maar ze is nog gebrekkiger dan uit deze redeneering schynt voorttevloeien. Zeer dikwyls namelyk wordt de stem van God tot iets als x/2-a – (x/2+a)en alzoo tot negatieve waarde teruggebracht, omdat het zuiver byeenbrengen van de stemmen 'n onmogelykheid is. We hebben hier alzoo te doen met fiktie in fiktie. Eerst moeten we ons de gewaagde veronderstelling getroosten dat vier mensen meer verstand hebben dan drie, om later in twyfel te geraken of we ons in die onjuiste schatting nog verteld hebben bovendien, zoodat zelfs onze konklusie ook dŕn zou te-kort schieten als we, 't vechten eens niet overslaande (IDEE 7) haar lieten afhangen van ruw geweld. Ik stem toe dat zoodanige vergissing niet voorkomt in zeer eenvoudige gevallen die zich oplossen in 'n opiniestryd over slechts twee mogelykheden. Maar in de zaken die we behandelen, is dit nooit het geval. De volksmeening is altyd gesplitst in partyen, groepen en onderverdeelingen, waarvan het aantal schakeeringen dat der individuen vry naby komt. De meerderheid waaraan we goddelyke eerbewyzen, bestaat alzoo nooit uit de grootste helft van 't gegeven aantal stemmers, maar God moet zich vergenoegen vereenzelvigd te worden met de minst kleine van de breuken waarin dat getal verbrokkeld is, en dus ook dan wanneer die breuk op verre na de som der overigen niet bereikt. De zaak komt hier neer op de ongerymdheid dat 1/10 meer gewicht op de schaal brengt dan allerlei breuken met hooger noemer, die te zamen 9/10 bedragen. Wanneer een-en-twintig personen 'n keus te doen hebben tusschen twintig opinien, dan moet noodwendig één van die opinien worden aangekleefd door minstens twee personen. Deze twee vormen alsdan 'n meerderheid tegenover de negentien anderen, in-geval deze negentien over de overschietende meeningen gelykelyk verdeeld waren. In zoo'n geval zou Gods wil slechts voor 2/21 door den wil des Volks zyn uitgedrukt, en de Duivel zou zich in de nogal aanzienlyke meerderheid van 19/21 te verheugen hebben.
En by dat alles lieten we nu nog de zonderlinge rekenfout buiten spel, die ik meen voldoende toegelicht te hebben in den eersten bundel myner IDEEN. (121 en 133).
De uitvinding van 't zoeken naar Ťvolstrekte meerderheidť by herstemming, levert 'n nieuwe fiktie, nieuwe ongerymdheid. Om de verbrokkeling van stemmen tegen-tegaan, en den schyn te leveren alsof we werkelyk met 'n meerderheid te doen hadden, wordt het aantal meeningen waarover beslist moet worden, ingekrompen tot twee mogelykheden. Deze methode kan leiden tot verschynselen als die welker ongerymdheid in 't hier volgend voorbeeld wordt gekenschetst. Gesteld dat twintig personen te kiezen hebben tusschen twee-en-twintig opinien, en dat twee dezer opinien respektievelyk door twee personen worden voorgestaan, dan blyven er achttien personen over wier meeningen over de resteerende achttien mogelykheden kunnen verdeeld zyn. Dewyl er in dit geval niet verkregen is wat men heeft gelieven te doopen met den naam van Ťvolstrekte meerderheidť dwingt men die achttien stemmers party te kiezen voor een der beide meeningen die zich in twee aanhangers mochten verheugen. Van waarheid en juistheid is hier alzoo weer geen spraak. De achttien slachtoffers hunner verdeeldheid worden gedwongen tot medeplichtigheid aan leugen, en de uitslag der stemming die straks zal worden verkondigd is 'n onvervalschte naklank van 't wetgevend onweer op Sinaď, was niets dan 'n armzalig faute de mieux. Wie de meening x, y of z van ganscher harte is toegedaan, werd gedwongen 'n keus te doen tusschen a en b, al ware het ook dat z'n inzichten op staatkundig of godsdienstig gebied hem voorschreven de eerste letters van 't alfabet teverafschuwen. Hy mocht niet stryden voor wat hem voorkwam goed te zyn, maar moet z'n invloed besteden aan de bevordering van iets dat-i voor verkeerd houdt, om in 's hemelsnaam te ontwyken wat in zyn oog nňg verderfelyker wezen zou. Ziedaar alzoo de Ťstem van Godť onderworpen aan 'n belemmering die ons van allen eerbied voor haar heiligheid ontslaat.
By deze aantooning der onnauwkeurige werking van ons kiesstelsel heb ik me tot het allereenvoudigste bepaald, tot opmerkingen die onder de bevatting vallen van elken lezer, en slechts voor-zoo-ver de eisch van m'n betoog meebracht. Wie dieper in de zaak wil doordringen—of, juister uitgedrukt: in een gegeven kant der zaak—wordt verwezen naar 'n zeer belangryke wiskundige studie van den heer D.I. KORTEWEG, in het Journal des Actuaires français22 t. III, 1874: Ť_Réflexions, calculs et solutions particuličres ŕ propos du calcul des probabilités sur les votes_. Er is evenwel, om de wetenschappelyke en de praktische strekking van dat werk te beoordeelen, meer wiskunstige voorbereiding noodig dan waartoe ik tot-nog-toe in de gelegenheid was. Waarschynlyk verkeeren sommigen myner lezers in 't zelfde geval, doch ieder kan er uit leeren—en dit is hier hoofdzaak—dat de Vox Dei heel ňnalmachtig onderworpen is aan de wetten der waarschynlykheidsrekening en dus 't recht niet heeft hooger toon aanteslaan dan de Aard der dingen toelaat.
Doch dit alles geldt nog slechts de methode volgens welke men tracht tot de kennis van die fameuze Volksstem te geraken. Hoeveel treuriger nog is de uitslag van 't onderzoek, indien we achtslaan op de wyze waarop die volks-meening ontstaat. Ze is verwrongen, vervalscht, bedorven, en zou voor den denker niet het minst gewicht in de schaal leggen, ook al bestond er kans tot het vormen of leeren kennen eener niet-gefingeerde meerderheid. Op het gebied der begrippen geschiedt de voortplanting naar vaste wetten die—behoudens de uit den aard der zaak voortkomende verschillen—vry-wel overeenkomen met de regels die wy in de afstamming van planten en dieren waarnemen. Niemand verwondert zich als-i bemerkt dat uit het zaad eener vrucht 'n boom spruit van dezelfde soort als die waarvan de vrucht geplukt is. Dat ook hierin door bykomende oorzaken afwykingen kunnen plaats hebben—afwykingen die toch evenzeer als de hoofdregel-zelf op vaste wetten berusten—mag ons niet doen voorbyzien dat hoofdwet en afwyking beide van volle toepassing zyn op de geschiedenis der begrippen, meeningen en vooroordeelen, ja zelfs op de waggelingen van den smaak. We hebben echter in dit betoog hoofdzakelyk met den regel te doen. Volgens dien regel kan men zich verzekerd houden dat er fouten worden gebaard door fouten, en wel gewoonlyk gelyksoortige. Het meer of min plotseling overspringen van de ruimte die twee uitersten van elkander scheidt—reaktie—mogen we nu buiten spel laten. Ook dat overspringen, die meestal onverwachte terugslag—veel geregelder- periodiek dan men gewoonlyk meent—is een gemakkelyk te verklaren gevolg van den aard der dingen. De slinger, nu eenmaal niet kunnende stilstaan, moet wel door 't loodpunt heen naar de tegenovergestelde zyde zoodra hy aan den anderen kant de grens van z'n bewegingsvermogen bereikt heeft. Dat veranderen van richting vereischt slechts een oogenblik, 'n tydstip. Maar de beweging-zelf heeft 'n aaneenschakeling van oogenblikken noodig, die een tydperk vormen. Met zoodanig tyds-verloop hebben we by 't beschouwen der wording en voortplanting van volksmeeningen te doen, en de in zulke perioden voortgebrachte wanbegrippen zyn gelyksoortig met hun oorsprong. Dezelfde fouten alzoo die 'n Volk verleiden tot mistasten in de keus van z'n voorgangers, zullen het den verkeerden weg opdryven zoodra er moet worden uitspraak gedaan in vraagstukken van wetenschappelyken, socialen of zedelyken aard. Aannemende dat het denkbeeld a zekere dwaling vertegenwoordigt en dat de persoon A daaraan z'n verheffing te danken heeft, dan is de voortplanting van 't ongelukkig a-begrip—natuurlyk altyd slechts tot op 't oogenblik vanterugslag!—op 'n goeden weg, en de A-dynastie zit voor langen tyd op troon of kussen. Over eenigen tyd—dagen, maanden, jaren, eeuwen, al naar de oorzaken die de perioden der slingerbeweging bedingen—verwondert men zich over het taai bestaan van meeningen die de naneef voor niet levensvatbaar houden zou indien niet de Geschiedenis hem leerde dat men wel werkelijk in zekeren tijd zoo dwaas geweest is! Vindt men deze opmerking banaal, afgezaagd tot vervelens toe? Ik erken dat ze dit is, maar vraag waarom we dan dien naneef zooveel stof leveren om op onzen tijd met minachting neer te zien? Waarom zoo … middeleeuwsch berust in verkeerdheden welker verbetering slechts wacht op de toepassing der voorschriften van 't gezond verstand? Ook die stompzinnige berusting komt me banaal voor. Erger dan dat, ze is onverantwoordelyk.
Maar … wie zal beslissen welk verstand voor gezond mag worden gehouden? Wat is gezond verstand?
Dergelyke vragen zyn te voorzien, en ik hoop ze in 'n volgend hoofdstuk te beantwoorden op 'n wyze die voor ons tegenwoordig doel voldoende is. De lezer houde my ten-goede dat ik hem by die gelegenheid niet onthaal op akademisch-onverteerbare bespiegelingen over Ť_Kritik der reinen Vernunft_ť en dergelijke valsch-wysgeerige school-praat. Ik veronderstel dat hy zich daarmede niet ophield sedert de dagen zyner kindsheid, toen hy onthutst, angstig en onnoozel naar z'n spaarpot ylde, als 'n sprookjesverteller z'n verhaal gesloten had met de vreeselyke epiloog: Ťwie 't niet begrypt betaalt 'n duit!ť
Ik zou 't billyker vinden die duitenbelasting opteleggen aan 't volkje dat onbegrypelyke praatjes voor wysbegeerte uitgeeft, en aan hen die kwakzalvery in de hand werken door zich als verzadigd aantestellen na 't nuttigen van 'n schoteltje draderige spitsvondigheid.