Kitabı oku: «Aan de Zuidpool», sayfa 5
Den 23sten Augustus, bij kalm weer en bedekte lucht met een koude van 42 graden vorst, besloten we de definitieve reis te wagen! De sleden worden naar de Plaats van Vertrek gebracht. Het is geen kleinigheid, ze uit het kleedingmagazijn te halen. Eerst moet de sneeuw worden verwijderd van voor den ingang, en daarna wordt met een hijschtoestel elke slede opgehaald, wegend vierhonderd kilogram. Dan worden de honden aangespannen, die bij het zien van de voorbereidende maatregelen in een staat van groote opwinding verkeeren. Onmogelijk ze een oogenblik te doen stilstaan. De eenen probeeren zich los te scheuren, om een vriend op te zoeken, terwijl anderen zich op een vijand willen werpen. Als de dieren de sneeuw met hun achterpooten krabben, is dat het sein, dat het er op los zal gaan, en voor den koetsier is het dan zaak, goed op te letten en met de zweep klaar te staan. Hij kan met een slag het gevecht verhinderen, maar hij kan ook niet overal tegelijk zijn; en ondanks zijne waakzaamheid wordt er hevig gevochten. Welke zonderlinge dieren! Terwijl ze gedurende den winter betrekkelijk kalm zijn geweest, willen ze nu onder het aanspannen volstrekt vechten.
Eindelijk is alles klaar; dus op weg! Voor het eerst bestaat ieder span uit twaalf honden. Hoe zal dat gaan? We worden spoedig volkomen gerustgesteld in dat opzicht. De snelheid is niet zeer groot; maar dat kan ook niet in het begin. Sommige honden zijn te dik om flink te loopen, maar de meeste loopen goed. De beklimming van het talud van de Barrière gaat vlug, al staan ze allen ter halver hoogte stil, om adem te scheppen. De gletscher ziet er net zoo uit als in April. De vlag staat nog op de plek, waar ze is geplant, en is in nog al goeden staat. Onze oude sporen naar het Zuiden zijn nog te onderscheiden.
Den 24sten Augustus verschijnt de zon, die zoo lang afwezig is geweest, weer voor de eerste maal. Ongelukkig is het zeer koud, en we moeten op wat hooger temperatuur wachten. Zoolang het zoo koud blijft, kunnen we er niet aan denken, onzen weg te vervolgen. En we blijven ter plaatse. De dagen gaan voorbij, en nooit komt de minste aanwijzing van de komst der lente; soms stijgt de thermometer tot 30 graden vorst, maar dadelijk daalt hij weer tot 50. Dit wachten is ontzenuwend; ik vrees dat de andere ontdekkers, mijn concurrenten, reeds dichtbij het doel zijn, en dit gevoel wordt gedeeld door mijn metgezellen, zooals uit hun gesprekken blijkt. “Ik zou wel eens willen weten, op welken afstand van de pool Scott nu is,” zegt de een. “O, hij is nog niet op weg,” antwoordt een ander. “Het is veel te koud voor zijn pony's.” Waarop ik antwoord: “Ja, als in de Mac Murdostraat de temperatuur even laag is als hier; maar naar mijn meening moet ze in de bergen minder laag wezen. Ge kunt dus gelooven, dat de mededingers niet werkeloos zijn. Die snaken hebben getoond, waartoe ze in staat zijn.”
Ik ben besloten, de kans te wagen bij de eerste gelegenheid, al is die ook niet bijzonder gunstig. Als dan later de koude te hevig wordt, kunnen we nog teruggaan. En daar is September met 40 graden onder nul. Ik besluit dus nog te wachten. Den 2den daalt de thermometer tot 53, daarna steeg ze den 6den Bladzijde 135tot 29 en den 7den tot 22 graden vorst. Een lichte oostenwind schijnt iets van het voorjaar mee te brengen. Dus wordt het vertrek op morgen vastgesteld.
Den 8sten September staan we op en ontbijten op den gewonen tijd, maar beginnen daarna onmiddellijk met toebereidselen voor het vertrek. We moeten twaalf honden aanspannen voor de ledige sleden, die ons naar de Plaats van Vertrek hebben gebracht. Het is een verbazend moeilijk werk, en om de beesten op te halen en in te spannen, zijn bij elk voertuig twee mannen noodig. De voorzichtige koetsiers hebben hun sleden stevig aan een paal vastgemaakt, die diep in de sneeuw is geslagen; anderen hebben er zich toe bepaald, de hunne achterste voren te zetten, en weer anderen hebben in het geheel geen voorzorgsmaatregelen genomen.
De verschillende modellen van sneeuwbrillen.
Ieder moet gereed wezen op het oogenblik dat de eerste slede in beweging komt, anders zijn de honden niet te houden. Op het oogenblik, dat het sein tot vertrek zal gegeven worden, barst er een formidabel gehuil los; twee spannen vliegen weg zonder meesters. Ze worden dadelijk achtervolgd, maar 't is onmogelijk ze in te halen. In die omstandigheden verliezen we weer tijd, maar ten laatste komt alles toch in orde; de honden zijn voor de beladen sleden gespannen, en dien dag leggen we nog 19 kilometers af langs de reeks vlaggen, die op afstanden van twee kilometers staan.
De eerste nacht in het bivak is nooit prettig; maar deze was bijzonder naar, want onze negentig honden maken zoo'n lawaai, dat het onmogelijk is, een oog dicht te doen. Om vier uur in den morgen staan we dan ook al op. Dien dag moeten we tijdens de rustpoos voor den maaltijd vier honden afmaken, die ons zijn gevolgd, en waarvan de tegenwoordigheid last zou geven. Het zijn een wijfje met drie jonge honden. De weg is zeer goed, en de vlaggen langs de route zijn in besten staat; sinds we ze hebben geplant, moet het in het geheel niet hebben gesneeuwd. Lengte van deze etappe 25 kilometers. De spannen honden zijn nog niet heelemaal op streek, maar van uur tot uur maken ze vorderingen.
Den 10den September schijnen de honden op dreef te zijn; ze zijn haast niet te houden. Ieder wil vooraan komen, en ieder oogenblik komen er botsingen en verwarringen. Bij die wedstrijden in snelheid vermoeien de honden zich onnoodig, en wij verliezen maar tijd met ze te scheiden. De heele troep is in een staat van groote opgewondenheid. Lassesen, die zijn vijand Hans in een ander span ontwaart, vraagt dadelijk hulp van zijn vriend Fix. Alle twee werpen zich dan met volle kracht naar voren en sleepen hun metgezellen mee. Hoeveel moeite hij ook doet, de koetsier slaagt er niet in, ze te houden. Toen Lassesen en Fix de groep van Hans hebben bereikt, werpen de spannen zich met woede op elkander. Daar wij onze dieren niet meester kunnen worden, maken we de heftigste los en binden ze achter de sleden vast. Door tijd en geduld wordt dan op het laatst de vrede hersteld. Dien dag leggen we 30 kilometers af. Den volgenden hebben we bij het opstaan 55 graden onder nul! Het is prachtig kalm en helder weêr. In den nacht hebben de honden zich betrekkelijk rustig gedragen, een bewijs dat Bladzijde 136ze niet van dit weêr houden. De hevige koude maakt de sneeuw minder goed en dus het loopen langzamer en moeilijker. Overdag ontmoeten we veel spleten. De slede is haast in een spleet terecht gekomen; ze kan nog net op tijd worden gegrepen. Onder het loopen lijden we niet van de kou, en hebben het soms zelfs te warm. De adem van de honden, die zich verdicht, vormt boven de sleden een zoo dikke wolk, dat de koetsier het span niet kan onderscheiden, dat op het zijne volgt, hoewel die afstand heel klein is.
Na nog een paar dagen van geweldige konde en groote inspanning volgt den 14den September bij heldere lucht een verkenning over de witte vlakte, die zich eindeloos ver uitstrekt, en daar zien we door onze kijkers een heuveltje. Het is het dépôt van 80 graden, vlak vóór ons! Hansen die van Framheim vooraan heeft geloopen als verkenner, meestal zonder kompas, mag wel worden gelukgewenscht, dat hij ons zoo goed heeft geleid.
Ons dépôt op 80 graden Z.B.
Toen wij om kwartier over tien in den morgen aan het magazijn zijn aangekomen, worden dadelijk de sleden ontladen. Gedurende dien tijd maakt Wisting een kop warme melk gereed op een Primustoestel, dat achter een kist staat te branden. Goed beschut in de kisten, is de petroleum nog vloeibaar, ofschoon op dit oogenblik de thermometer op 56 graden onder nul staat. Nooit heeft een kop warme melk mij zoo goed gesmaakt.
Mijn plan om terug te gaan is in de laatste dagen versterkt geworden. Het zou bepaald meer dan roekeloos wezen, nog verder voort te gaan op den weg naar de pool, en ik besluit, hoeveel het mij ook kost, om te keeren.
Het is gebeurd! We nemen plaats op de slede en terug gaat het naar Framheim. De weg is slecht; maar daar de sleden zoo licht zijn, gaat het toch vlug met de honden. Ik zit naast Wisting, wiens span honden mij het sterkst lijkt. Ik verbaas mij, dat men bij een zoo hevige koude onbewegelijk op de slede kan blijven zitten, zonder te bevriezen. Maar er gebeurt niets. Er loopen telkens een paar kameraden, om warm te worden, en enkelen leggen den heelen weg loopend af. Ik trek mijn ski aan en laat mij slepen aan een touw, dat aan een voertuig is vastgebonden op de manier van het snörrekjöring. Die sport heeft nooit iets aantrekkelijk voor mij gehad; maar nu is het een middel, om warme voeten te krijgen.
Den 15den September maakten we in de tent het avondeten gereed, toen Hansen vertelde, dat hij een bevroren hiel had. Inderdaad was het achtergedeelte van zijn voet ongevoelig en wit. We wreven het flink, tot de gevoeligheid teruggekomen scheen. Daarna komt Stubberud ook aan de beurt. Dezelfde bewerking en hetzelfde resultaat. De situatie is niet al te best. Twee mannen met bevroren voeten op 75 kilometer afstands van Framheim!
Den volgenden dag is de temperatuur minder moordend. De thermometer staat maar op 40 onder nul. In vergelijking met 56, de temperatuur van eergister, is het haast zomer. In die buitensporige kou voelt men weinig van een paar graden minder of meer, maar het verschil tusschen 40 en 60 is zeer groot. In den loop van de étappe worden verscheiden honden, die niet meer kunnen loopen, losgemaakt; we dachten dat onze sporen hen zouden geleiden, maar we zagen ze nooit terug. Wat verder valt Sara dood neer. Bij deze terugreis naar Framheim gingen we in dezelfde volgorde als bij het heengaan. Hansen en Wisting vooruit, en meestal heel ver vóór de anderen; als ze een goeden voorsprong hebben, wachten ze op hen. Bij de cairn op 30 kilometer van Framheim had ik willen wachten op de achterblijvers; maar het was prachtig weêr en de sporen zijn duidelijk te zien; ik besluit maar door te gaan. Hoe eerder onze zieken in het huis komen, hoe beter. De beide sleden kwamen dus aan ons winterkwartier aan om vier uur in den avond; de derde om zes uur, twee andere om half zeven en de laatste te middernacht.
Zoodra we in ons home zijn, worden de zieken geholpen. Presterud heeft beide hielen bevroren; Stubberud en Hansen zijn lang niet goed; we moesten boorcompressen op hun wonden leggen. Het duurde nog al wat; maar ten slotte liet de oude huid los en kwam de nieuwe frisch en wel voor den dag. De hielen waren weer gezond. Bladzijde 137
Onze vier sleden, elk met 13 honden bespannen, zijn voor 't vertrek gereed
V
Nieuwe verdeeling van de karavaan.—Op 24 September verschijnt eindelijk de lente!—Op 19 October heeft het vertrek naar de pool plaats.—Moeilijke marschen.—Nevels en stormen.—We komen aan het bergland.
Verschillende omstandigheden noodzaken mij, den gang van zaken te wijzigen. In plaats van allen naar de pool te gaan, zullen wij ons in twee groepen verdeelen. De eene, waarover ik het bevel zal voeren, zal naar het Zuiden gaan, terwijl de andere het Koning Eduard VII-land zal exploreeren en de omstreken van de Walvischbaai. Dat tweede detachement zal bestaan uit Presterud, Stubberud en Johansen. De nieuwe schikking biedt veel voordeelen aan. Vooreerst zal een groep van vijf personen sneller kunnen vooruitkomen dan een groot gezelschap. De lange duur van de toebereidselen in den morgen, om het kamp op te breken, was bij vorige expedities juist een gevolg van den te grooten omvang van de karavaan. Met de helft van de menschen hoop ik dat tijdverlies zeer te beperken. In de tweede plaats zullen, als de afdeeling, die naar de pool gaat, kleiner wordt, de levensmiddelen, in de dépôts opgestapeld, langer strekken voor de voeding. En eindelijk zal deze wijziging uit wetenschappelijk oogpunt het voordeel bieden, dat twee verschillende gebieden zullen worden geëxploreerd. De afdeeling voor het Zuiden zal vertrekken zoodra de lente werkelijk is gekomen. Wat Presterud betreft, hij mag zelf den datum bepalen, waarop hij met zijn groep zal willen vertrekken.
Twee dagen na onze terugkomst begeven Wisting en Bjaaland zich naar den dertigsten kilometer, om de honden thuis te halen, die daar waren losgemaakt en die nog niet waren teruggekomen. In zes uren volbrengen onze kameraden dat tochtje van 60 kilometers. Ze brengen tien deserteurs mee. Bij de komst der sleden maakte geen van die dieren een beweging, om op te staan. Ze moesten worden opgeheschen, om ze in het tuig te brengen; één of twee, die zieke pooten hadden, werden per slede vervoerd.
Den 24sten September doen zich de eerste teekenen van het voorjaar voor. Bjaaland schiet een zeehond. De wederverschijning van die dieren op het pakijs is een zeker teeken van de nadering van het mooie weer. Den volgenden dag schieten we er weer een. Natuurlijk profiteeren de honden ten zeerste van deze jacht, en wij smullen van uitstekende côteletten. Den 27sten September nemen we een plank weg, die het venster van onze kamer afsloot. Den 28sten, na tien dagen afwezig te zijn geweest, keert Camilia terug. Ze was losgemaakt op 110 kilometers afstands van Framheim. Bij haar terugkomst is ze dik en vet; ze heeft zich waarschijnlijk op reis te goed gedaan aan een van haar kameraden. De vele bewonderaars juichen haar toe door luidruchtige ovaties.
Den 29sten September wordt een vlucht stormvogels gesignaleerd; hun komst is ook een lenteteeken. Bij het zien van de zeer laag vliegende vogels komen de honden aanhollen, om te trachten ze te vangen. De mooie vogels vliegen eenige malen om het huis, als om te zien, of wij er nog waren. Met een sierlijke beweging zwenken de stormvogels bij het zien van de honden en verdwijnen tot groote verbazing van de viervoetige jagers. Allen bleven onbewegelijk staan, als getroffen door verbazing, zien schuin naar boven en dan naar elkander, en dan werpen ze zich bij gebrek Bladzijde 138aan ander wild op elkaâr, en er ontstaat een verwoed gevecht. Door al die teekenen weet ik nu, dat het goede seizoen is aangebroken, en ik besluit, dat zoodra de door de koude gewonden beter zullen wezen, wij zullen vertrekken.
Den 19den October begeven we ons op weg. De laatste dagen is het weêr zeer veranderlijk geweest. Nu eens wind, dan volkomen stilte, dan weer sneeuw, dan een heldere hemel, in één woord, de veranderlijkheid van het voorjaar. Vandaag nog ziet het er niet al te gunstig uit. Des morgens is het mistig met bedekte lucht; tegen negen uur of half tien wordt het lichter, en tegelijkertijd verheft zich een lichte oostenwind. Hoe het zij, ik geef order tot vertrekken.
Buiten den leider der expeditie bestaat de karavaan uit Heimer Hansen, Wisting, Hassel en Bjaaland, en uit vier sleden, elk getrokken door dertien honden. Levensmiddelen bevinden zich in het dépôt op den 80sten breedtegraad; wij nemen dus slechts zooveel mee, als we noodig hebben om daar te komen; dus zijn de sleden zeer licht, en zonder vrees om de honden teveel te vermoeien, nemen we erop plaats.
Op het pakijs is Presterud geïnstalleerd met zijn kinematografisch toestel, om ons in het voorbijgaan op te nemen. Aan den overkant vinden we hem weer op de plek, waar de Barrière moet worden bestegen. Hijgend volgt ons de photograaf. Eenmaal op flinken afstand van het station, keer ik mij om, ten einde een groet toe te wuiven aan het huisje, waar we zooveel aangename uren hebben doorgebracht. Hoe groot is niet mijn verbazing, dat ik daar weer Presterud zie staan met zijn instrument. Het laatste, dat ik zag, eer ik mij stortte in de groote ijswoestijn, is een kinematograaf.
De weg is uitstekend, maar daarentegen wordt het weêr, naarmate we verder komen, al neveliger. Bij het afdalen van een ijsheuvel had het weinig gescheeld, of we waren allen verzwolgen geworden door een afgrond, een enorme spleet. We zijn blijkbaar weer teveel naar het Oosten afgeweken; dus laat ik terstond westelijk aanhouden. Tegelijk trek ik mijn ski aan, en een touw grijpend, dat aan een slede vastzit, laat ik mij trekken. Kort daarna in een helder oogenblik bespeuren we een der langs den weg opgerichte vlaggen, en dadelijk richten we onzen koers daarheen. Wat een herinneringen zijn reeds aan die plek verbonden! Op onze vorige expeditie hebben we er geweldig van de koude geleden. Lengte van de étappe 37 kilometers, wat niet slecht is voor het begin.
Het kamp wordt opgeslagen op dit punt. Daar we nu maar één tent hebben, zal het opslaan van het bivak niet zooveel tijd nemen als bij vorige gelegenheden. Inderdaad wordt onze schuilplaats in enkele oogenblikken opgezet, en alles komt vlug in orde, alsof we al lang geoefend zijn in dat werk. De tent is ruim genoeg voor ons allen en al het noodige. Gedurende de reis naar het Zuiden nemen we altijd dezelfde volgorde in acht bij het in orde maken van het kamp. Zoodra de karavaan halt heeft gehouden, gaat men allereerst aan het opslaan van de tent. Wisting glijdt onder het zeildoek en plant den middenstok, terwijl de anderen de touwen spannen; als eenmaal de tent staat, breng ik de kampbenoodigdheden en de keukenvoorwerpen en zet alles op zijn plaats, die altijd dezelfde is. Ik steek het Primustoestel aan en vul den ketel met sneeuw. Gedurende dien tijd verdeelen de anderen het voedsel onder de honden en geven hun dan de vrijheid. De riemen worden van alle ski afgenomen en in een kist geborgen of opgehangen aan de houten, die in de sneeuw overeind worden gezet en vastgemaakt aan de sleden. Naar aller meening is de tent volmaakt. De donkere kleur voldoet goed, en het inwendige maakt een zeer prettigen indruk.
Den 20sten October hebben we in den nacht een oosterstorm; tegen den morgen wordt het beter, en om tien uur kunnen we vertrekken. Nauwelijks zijn we onderweg, of de wind steekt weer op met grooter kracht en doet de sneeuw in dikke massa's opwarrelen. We komen toch even gauw vooruit langs den met vlaggen aangegeven weg. Na een étappe van 31 kilometers komen we aan een cairn van sneeuw, opgericht in April j.l., die nu nog volkomen vast is. Die pyramiden bieden dus weerstand aan de stormen, en door die ervaring op het denkbeeld gebracht, besluiten we met zulke heuvels onzen heelen weg tot de pool aan te duiden, om den terugkeer te vergemakkelijken. In den loop van den dag loopt de wind naar het Zuidoosten; het is altijd een koude wind, maar de sneeuwjacht heeft opgehouden. Temperatuur 24 graden; dat is geen hevige koude, maar als men in den wind loopt, voelt men het toch. Des avonds, tegen het eind van de étappe, hebben we onze vroegere sporen teruggevonden; hoewel ze al zes weken oud zijn, kan men ze nog heel goed herkennen. Daar we in de laatste uren geen van onze vlaggen hebben gezien, zijn we blij met die ontmoeting, vooral omdat een gevaarlijke plaats, gelegen op ongeveer 75 kilometer van het station, in de buurt moet wezen.
Ook den volgenden dag dichte nevel en een sterke oostenwind met sneeuwjacht. Men kan geen paar pas vooruit zien, en we naderen het verraderlijke deel van den gletscher! Om een poging te wagen, het gevaarlijke eind te vermijden, gaan we weer naar het Oosten, en na een laatsten blik op het bivak, om te zien of we niets hebben achtergelaten, gaat het op weg! Altijd afschuwelijk weêr. De hemel stuurt sneeuwbuien op ons af, terwijl de wind ons dikke massa's in het gelaat duwt, die hij van den grond heeft opgenomen. Van uit de achterhoede is het begin van de karavaan nauwelijks zichtbaar. Bjaaland vormt de voorhoede.
We hebben al verschillende spleten gepasseerd, die niet zeer breed zijn, toen eensklaps de eerste slede wegzakt. De koetsier slaagt er in, zich te bevrijden en vat de teugels; maar eenige oogenblikken later zakt de slede dieper en verdwijnt. Bjaaland heeft den tijd gehad, een goed steunpunt op de sneeuw te vinden en het span blijft ook boven. Het voertuig zakt echter steeds dieper in het gat. Dat alles is in enkele seconden gebeurd. “Ik zal alles loslaten,” schreeuwt onze kameraad, en op hetzelfde oogenblik snellen Wisting en ik hem te hulp. Een oogenblik later verdwenen de slede en de dertien honden in den afgrond. Op den wanhoopskreet van onzen vriend snellen Hassel en Hansen van hun kant toe met een touw. Bladzijde 139Dat wordt onmiddellijk vóór aan het voertuig gebonden, en staande op het vaste ijs, houden Bjaaland en ik het vast, om de slee zoolang te houden, dat de honden kunnen worden afgespannen. Waarna we de slede optillen en die daarna vastmaken aan die van Hassel, welke dwars over de spleet is gezet, waar die het smalst is. Nu kunnen we weer ademhalen en even uitrusten. Maar het is onmogelijk, de slede op te visschen, zonder haar eerst te ontpakken. Na zich aan een stevig touw te hebben laten vastbinden, wordt Wisting neergelaten en gaat tot dat werk over, terwijl Bjaaland en ik steeds de slede ophouden en Hassel en Hansen de kisten in ontvangst nemen. Tegen hun gewoonte werken die beiden langzaam. Wisting, die van beneden hun steunpunt heeft onderzocht, heeft ze gewaarschuwd voorzichtig te wezen. De ijsrand, waarop ze staan, is maar een paar centimeter dik! Onze kameraden zijn daarvoor niet bang en gaan zoo rustig met den arbeid voort, alsof ze volkomen veilig waren.
Het is nog ons geluk geweest, dat we hier het ongeval hebben gehad, de eenige plek, waar de spleet zoo smal is, dat men er een slede overheen kan zetten. Meer naar het Westen zou alles verzwolgen zijn. Toen eenmaal het voertuig ontladen was, wordt het op den gletscher geheschen en Wisting wordt opgehaald. “Wel, ben je niet blij, dat je uit het gat verlost bent?” vraag ik hem. “Ik weet het niet; het was daar wel rustig in die ijsdiepte,” antwoordt hij lachend.
Amundsen in poolcostuum.
Thans is de grootste voorzichtigheid voorgeschreven. De grond is letterlijk vol spleten. We zijn op dat gedeelte van de Barrière, dat we het Varkensgat hebben gedoopt. Met den dikken nevel, die ons omgeeft, zou het dwaasheid zijn, verder te gaan op dit gebroken ijs. Dus wordt besloten, dat er gewacht zal worden op helder weêr. Maar op den grond vol holten is nergens een ruimte, die groot genoeg is, om de tent op te slaan en de palen. Eindelijk, na lang zoeken, ontdekken we een kleine oppervlakte, die er nog al vast uitziet; daar wordt onze tent dadelijk opgeslagen, en de palen staan op de lippen van de afgronden, die ons omringen. De honden worden vastgebonden, om ze te beletten, in den een of anderen afgrond te storten en daarna wordt al het materieel, dat we noodig hebben, in de tent gebracht met duizend voorzorgen. Wisting; die wat noodig heeft uit zijn slede, gaat naar buiten. Plotseling zien we hem tot onzen grooten schrik wegzakken als in een val. Onze kameraad heeft gelukkig de tegenwoordigheid van geest, de armen uit te breiden en slaagt er zoo in, zich op de oppervlakte op te houden. Let wel, dat hij al herhaalde malen zonder ongelukken dienzelfden weg was gegaan. Wisting was nauwelijks aan den dood ontsnapt; de spleet, waarin de ongelukkige was gevallen, was een afgrond van eindelooze diepte. Daar we niets beters te doen hebben, tracteeren we ons op een goeden maaltijd. De lucht mag opklaren, als ze wil, en wij nemen er den tijd van.
Tegen één uur in den namiddag wordt de nevel minder dicht, en opeens houdt ook de wind op. Om drie uur eindelijk wordt het helder, en dadelijk gaan we zien, hoe het buiten is. Het weêr wordt blijkbaar beter; hoewel in het Zuiden de nevel nog altijd zeer dicht is, kan men in het Noorden plekjes blauwe lucht onderscheiden. Door al het grijs verschijnt flauw een soort van koepel. Dadelijk gaan Wisting en Hansen het terrein inspecteeren in die richting. Die koepel is eenvoudig een kleine ijsheuvel, zooals we al verscheidene in deze buurt hebben ontdekt. De verkenners kloppen met hun stokken op het ijs; de heuvel is maar een dunne korst boven een verschrikkelijken afgrond!
Om vier uur wordt de lucht helder. Dadelijk vertrek ik, om den omtrek te verkennen met twee man, ten einde den uitweg te zoeken uit het labyrinth, waarin we zijn geraakt. Zorgvuldig aan een touw gebonden, stappen we oostwaarts, de richting, die we altijd hebben gevolgd in dergelijke omstandigheden. Op weinige schreden van het kamp verwijderd, eindigt het gebied van de spleten. Daar trekt ook de nevel op, en de laatste van de aan het touw gebonden mannen kan den voorsten onderscheiden. De tent staat juist op den noordoosthoek van een terrein, vol heuveltjes. Er is geen twijfel aan, de karavaan heeft in haar geheel gekampeerd in het Varkensgat. Na nog een eind naar het Oosten onzen weg te hebben voortgezet, tot de weg volkomen vrij is, keeren we naar het kamp terug. Het inpakken wordt vlug verricht, en nu op weg! Welk een voldoening het geeft, als men weer onder zijn voeten een goed en stevig terrein heeft, merken we nu eerst. Het gaat in volle vaart naar het Zuiden!
We zijn nog niet geheel uit de moeilijkheid; juist dwars over onzen weg liggen spleten, smalle wel is waar, maar het is een waarschuwing. Verderop volgt weer een terrein met heuveltjes. “Als we erover heen gingen, inplaats van eromheen te trekken,” stelt Hansen voor. “Ja, maar het is een gewaagde geschiedenis.”—“Laat Bladzijde 140ons het maar probeeren,” antwoordt onze kameraad, altijd klaar om vooruit te gaan; “als het niet gaat van dezen kant, wel, dan gaat het maar niet en we kunnen het aan de andere zijde probeeren.”—Ik moet bekennen, dat ik zwak was en toegaf aan Hansen's verzoek. In het begin schijnt alles naar wensch te gaan. Verscheiden heuveltjes worden beklommen, maar dan plotseling verdwijnen de drie honden van Hansen in een spleet. Onze vriend vischt zijn dieren op, en de rest van de karavaan komt zonder hinder over de plek. Eenige oogenblikken later weer een val aan het vooreinde van de karavaan! Het gaat niet goed! We zijn verzeild geraakt in een nieuw labyrinth, niet minder gevaarlijk dan het eerste. Dadelijk laat ik stilhouden; ik heb genoeg van die oefening en geef bevel, terug te gaan. “Wacht nog enkele meters; we zijn zóó aan het einde van de moeilijkheid,” zegt Hansen, die zijn denkbeeld niet wil opgeven.—“Goed, maar intusschen zullen we maar teruggaan.” Het was een heuvel, door den ijsdruk ontstaan, gelijk aan die, welke zich te midden van het drijvend ijs vormen. Deze scheen te bestaan uit vier enorme gletschers, die schuin tegen elkander opstonden; er was stellig een gapende afgrond ertusschen. Hansen, die er altijd genoegen in heeft gevonden, op dit terrein te werken, waarschijnlijk om de stevigheid te onderzoeken, keert brommend om en werpt een blik vol woede op de ijsmassa's, die zijn ervaring niet hebben willen versterken.
Thans hebben we een ruim uitzicht over de Barrière. Zooals we al vroeger hebben opgemerkt bij verschillende gelegenheden, ligt zulk een verbrokkeld gedeelte van den gletscher in een diepte. Na daaromheen te zijn gegaan, komen we op een hooger deel en zien in het Oosten een stok met een vlag. Onze weg lag dus te veel naar het Westen. Nog enkele spleten, dan een enorm gat, en eindelijk hebben we vasten grond. In den namiddag gaan we voorbij twee sneeuwhutten, opgericht tijdens onze vorige expeditie. Ze zijn ten halve door sneeuwstormen gevuld. We zetten ernaast de tent op. Het is zacht en aangenaam weêr, en slechts 42 kilometer scheiden ons van het dépôt. We moeten ons gelukkig achten, dat geen enkel van al die incidenten ernstige gevolgen heeft gehad. Afgezien van de spleten was de weg goed en het marcheeren niet moeilijk.
De Frithiof-Nansenketen, 5000 M. hoog.
Den 22sten October hebben we bij het opstaan een bedekte lucht en geen uitzicht. Nauwelijks op weg, komt een sneeuwjacht zoo dicht, dat men niets kan zien op tien sledelengten vóór zich. We willen van avond bij het dépôt aankomen; maar zal dat ons gelukken bij zulk weêr? Intusschen, vooruit maar! Voordat we het gevaar loopen er voorbij te gaan, is er een goed eind weegs. In het zenith is de lucht betrekkelijk helder, en we hopen, dat de storm niet zal aanhouden. Maar jawel, in plaats van te bedaren, wordt hij heviger.
Aan de slede van Wisting is de beste afstandwijzer Bladzijde 141aangebracht. De ervaring heeft ons geleerd, dat zijn aanwijzingen zeer precies zijn. Om half twee in den namiddag wijst hij precies den afstand, die van het dépôt het kamp van dien morgen scheidt. Hansen, die de beste oogen heeft van den heelen troep, moet op ons verzoek den horizon afzoeken. Op hetzelfde oogenblik bespeurt men ons magazijn op eenige sledelengten links van ons. Door den nevel gezien, lijkt het een ijspaleis. Kompas en afstandwijzer zijn dus in orde. Terstond begeven we ons in die richting en slaan verheugd ons kamp bij het dépôt op. Van de drie belangrijke punten, die we in den loop van onzen tocht naar het Zuiden moeten aandoen, hebben we het eerste gevonden, en vier etappes zijn voldoende geweest, om de 160 kilometers af te leggen, die het van Framheim scheiden. Nu kunnen de honden uitrusten en naar hartelust smullen in zeehondenvleesch. Tot nu toe is alles hun goed afgegaan. Met uitzondering van een enkelen, lijken ze allen goed gezond en sterk.
De Alice Wedel Jarlsberg.
De kisten en het materiëel zijn begraven onder een dikke laag sneeuw, door den wind opgejaagd. We halen er eerst het vleesch uit en snijden het in enorme sneden voor de honden. Toen die verdeeling is afgeloopen, gaat het eten aan den gang. Eerst blijft alles stil; ieder heeft geen andere zorg dan zijn maag te vullen. Toen eenmaal de magen tot rust zijn gebracht, is het uit met den vrede en de eendracht. Hoewel Hai nog niet de helft van zijn portie op heeft, werpt hij zich op Rab en neemt dien zijn deel af. Natuurlijk roept de diefstal het grootste lawaai in het leven, en eer Hansen erbij is kunnen komen, om de orde te herstellen, is de schuldige verdwenen. Het is een prachtig beest, maar geweldig stijfkoppig. Als die zich eenmaal iets in den kop heeft gehaald, kan men hem er niet afbrengen. Tijdens een rust moest ik bij toeval de porties uitdeelen aan het span van Hansen. Na zijn deel te hebben opgegeten, gaat Hai eens probeeren, of hij niet wat extra's kan veroveren. Vlak vóór hem eet Rap rustig zijn deel, en opeens springt hij op den buurman en dwingt hem, zijn pemmikan te laten staan. Ik zie het geval, en eer Hai zich van het heele maal van zijn kameraad heeft kunnen meester maken, grijp ik hem in het nekvel en geef hem op den bek een dracht slagen met den steel van de zweep, mijn best doende hem het stuk pemmikan af te nemen. Het ging zoo niet. Ik moest een echten strijd beginnen en rolde herhaaldelijk met mijn tegenstander in de sneeuw. De overwinning bleef aan mijn zijde; maar ik kwam er niet zonder schrammen af, en Rap kon weer gaan eten. Bij den eersten slag op den muil zou ieder andere hond hebben losgelaten; maar Hai wou niet toegeven…