Kitabı oku: «Aan de Zuidpool», sayfa 6
Wat is het een genoegen, in de warme tent te komen na een heelen dag van ijzigen wind. In den nacht slaat de wind naar het Noorden om, en den volgenden morgen weer storm. Alle sneeuw, die de wind voor ons uit heeft gedreven, komt weer naar Bladzijde 142het Zuiden terug, en men kan geen vier pas vóór zich uitzien. Vandaag komt het er weinig op aan! We moeten de spannen hier acht-en-veertig uren laten uitblazen. Den heelen dag in een slaapzak is niet alles. Men kan niet altijd praten en ook niet voortdurend zijn indrukken opschrijven. De maaltijden en het lezen zouden een prettige afwisseling wezen, maar op een dergelijke expeditie zijn de menu's zoo weinig nieuw en de bibliotheek is dat ook niet. De eenige toevlucht is de slaap. Gelukkig degenen, die in zulke omstandigheden een wijzertje rond kunnen slapen!
Toen overdag de wind wat was gaan liggen, maken we een nieuw dépôt in orde in de plaats van het eerste. We zullen hier drie complete slede-uitrustingen achterlaten, die wij niet noodig hebben. Misschien zal ons troepje van het Oosten er gebruik van kunnen maken. Dit dépôt, dat vrij goed is voorzien, zou geschikt zijn voor een expeditie, die zich voorstelde, het Koning Eduardsland te exploreeren. De bagage wordt vervolgens opgeladen. Toen het avond was geworden, was alles gereed voor het vertrek. Maar er is geen haast, want de volgende dag moet ook nog rustdag zijn. Onder deze breedten is het intusschen wijs, te profiteeren van het goede weêr, als het er is. Men weet nooit, hoe lang het duurt.
Er gebeurt niets interessants op 24 October. De mannen slapen naar hartelust, en de honden eten dat het een aard heeft. Met het oog op de inspanning, die nog van hen zal worden gevergd, doen ze allen krachten op. De afstand tusschen den 80sten en den 82sten breedtegraad zal nu worden afgelegd met een snelheid van 28 kilometer per dag. We zouden tweemaal zoo vlug kunnen trekken; maar dit is geen wedren. Hoe zullen de honden thans loopen, nu de sleden zwaar bepakt zijn? We twijfelen er niet aan, of ze zullen deze lasten kunnen trekken.
Den 25sten October heeft het vertrek van het dépôt op den 80sten graad plaats, bij helder en zacht weêr met een zwakken noordwestenwind. Daar ik als verkenner voorop zal gaan, plaats ik mij eenige meters vóór de slede van Hansen. Een laatste blik over het kamp, dat we gaan verlaten, en voorwaarts marsch! Maar pas ben ik onderweg, of ik val, en in een oogwenk is het eerste span bij mij. In de drukte, door mijn val veroorzaakt, staan de honden gelukkig stil, en ik kom er zonder nadeel af. Ik was woedend, maar paste wel op, het niet te laten blijken, want het zou geen ander resultaat hebben gehad, dan de algemeene hilariteit te vergrooten. Bovendien ik kan het enkel aan mijzelven wijten. Waarom ben ik niet met een flinken afstand tusschen mij en de voorste slede op weg gegaan? Ik verander nu van plaats en ga weer naar de achterhoede. Toen eenmaal de orde is hersteld, vliegt het span van Hansen als een pijl uit den boog voort, gevolgd door de drie andere. Mijn kameraden op hun ski laten zich achter hun voertuigen trekken.
Ik heb groote moeite om te volgen; denkend dat de ijver van de honden wel spoedig wat zal verminderen, houd ik mij goed. In een uur leggen de honden tien kilometer af. Aan zoo'n snelheid heb ik genoeg en ik ga zitten op de slede van Wisting. Ik hield in het vervolg die plaats tot op 85.5 graden Z.B. en legde zoo 550 kilometer af zonder de minste vermoeienis. Neen waarlijk, nooit zou ik vroeger hebben gedacht, dat ik een deel van de reis naar de Zuidpool zou kunnen afleggen, gemakkelijk in een slede gezeten. Dat resultaat heb ik te danken aan het onovertroffen meesterschap van Hansen. Hij houdt zijn span honden in de hand op merkwaardige manier; de honden erkennen zijn gezag onvoorwaardelijk en weten, dat bij de geringste ongehoorzaamheid de straf onverbiddelijk volgt. Natuurlijk komt nu en dan bij die halfwilde dieren de natuur wel eens boven; maar het strenge tot de orde roepen herstelt de tucht dan gauw en voor langen tijd. Op den 26sten October kregen we de enorme ijsheuvels in het gezicht, die we hebben gezien tijdens onze tweede expeditie voor het in orde brengen van de dépôts tusschen 81 en 82 graden Z. B.
Wisting.
De ervaring heeft ons het nut geleerd van de cairns van sneeuw, om gemakkelijk den terugweg te vinden te midden van de groote, witte woestijn. Daarom gaan we voort, onzen gang te merken met die hoopen. De terugweg is dan in zekeren zin getraceerd en makkelijk te volgen. In het geheel hebben we 150 cairns opgericht van twee meter hoog; voor de samenstelling hebben we niet minder dan 9000 blokken gebruikt, die we met groote messen uit de sneeuw moesten snijden. Ieder van die hoopen bevatte een document, dat het nommer van de cairn aangaf, de ligging, den afstand tot de volgende pyramide naar het Noorden en de richting, waarin zich die pyramide bevond. Misschien zal men mijn voorzichtigheid overdreven vinden; maar naar mijn meening is geen enkele voorzorgmaatregel overbodig in die eindelooze eenvormigheid. Als men verdwaalde te midden van die woestijn, die overal gelijk is van horizon tot horizon, Bladzijde 143zou het zeer moeilijk zijn, weer den goeden weg te herkennen. Bovendien gaf de inrichting van die sneeuwhoopen ons verschillende voordeelen. Zoo is iedere rust voor de oprichting van die herkenningshoopen voor de honden een gelegenheid om krachten te verzamelen. De eerste werd opgericht op 80.23 Z.B. en verder zetten we er neer op elke 13 tot 15 kilometer.
Den 30sten werd voor de eerste maal een hond geschoten, die te oud was om te volgen en die tot het span van Hansen behoorde. Zijn lijk werd op een cairn geplaatst, en op den terugweg kan het den troep nog tot voedsel dienen. Dienzelfden dag komen we aan een belangrijk punt, het dépôt van 81 graden. We gingen een beetje oostelijk daarvan voorbij. Na twee vrij breede spleten te zijn overgestoken, maar die gelukkig vol sneeuw waren, kwamen we aan het dépôt om twee uur in den namiddag. Alles is in volmaakte orde. De vlag wappert erboven; men zou niet hebben gedacht, dat ze er al acht maanden waaide. Den volgenden dag is het prachtig weer, geen zuchtje wind en een stralende zonneschijn. De slaapzakken worden te drogen gehangen, om ze te bevrijden van de ijslaag, die zich binnen heeft afgezet. We maken buitendien gebruik van het heldere weer, om de ligging van het dépôt vast te stellen en de kompassen te verifiëeren. De onder weg verbruikte levensmiddelen worden dan vervangen.
Bjaaland
Den dag daarna is het een dikke mist, en na de prachtige zon van den vorigen dag is de indruk somber en onaangenaam. Een stuivende sneeuw maakt het gaan moeilijk. Nu en dan een nauwe spleet, maar dat is niet de moeite waard erover te spreken. Tot den 22sten kilometer niet het minste ongeval, maar iets verder komt er een ernstig ons overvallen. Bij het passeeren van een spleet raakt Hansen met de punten van zijn ski in de touwen van de honden verward en valt in het gat; hij heeft het geluk, in zijn val te worden tegengehouden door een vooruitstekend blok ijs. De honden, de afwezigheid van den meester bemerkend, maakten onmiddellijk van de gelegenheid gebruik, om een geregeld gevecht te beginnen. Daar de slede niet langer wordt tegengehouden, begint ze achteruit te glijden, en alles zal in den afgrond verdwijnen. Dadelijk springt een van ons over de spleet en komt juist bijtijds, om de slede voor ondergang te behoeden, terwijl Wisting Hansen een lijn toewerpt en erin slaagt, hem op te halen. Toen onze gewone 28 kilometer waren afgelegd, werd het kamp opgeslagen. Te beginnen bij den 81sten graad richten we op ieder tien kilometer een cairn op.
We hadden op 7 November de laagste temperatuur van de heele reis. Bij 34.5 graden vorst woei er een zwakke zuid-zuidoostenwind. Van nu af nemen we de gewoonte aan, die we op de verdere reis volgen, te lunchen tijdens den bouw van de cairn, die in het midden van de etappe wordt gebouwd. Die maaltijd is niet overvloedig; het zijn maar drie of vier scheepsbeschuiten. Wie er drinken bij wil hebben, heeft de vrijheid, het maal met sneeuw te mengen. Dit menu zal den lezer zeker niet doen watertanden, en wij, we zouden graag het dubbele van de portie hebben gegeten. Op deze wereld is alles quaestie van breedtegraad; wat slecht lijkt op de eene breedte, wordt lekker op de andere.
We passeerden toen ook de laatste spleet, die we in langen tijd zouden ontmoeten en die maar een paar duim breed was. Vóór ons lijkt de weg uitstekend. De gletscher wordt hooger en stijgt in bijna onmerkbare golvingen. Die terreinverschillen kunnen we alleen daaraan waarnemen, dat de verschillende cairns soms plotseling uit onzen horizon verdwijnen.
Den 3den November hebben we een zwakken wind uit het Zuiden bij een temperatuur van tien graden vorst. Als de wind uit die richting komt, stijgt altijd de thermometer. Het is een waar genoegen, bij zulk weer te reizen. Het pad is zacht, maar toch loopen de honden bewonderenswaardig. Ook den volgenden dag zuidenwind, en over den weer hard geworden weg loopen de honden als razenden. Thans moeten we aankomen op het dépôt van den 82sten breedtegraad, maar door den dikken mist loopen we groote kans het niet te treffen. Den namiddag gebruiken we met het afleggen van den afstand, die ons van het dépôt scheidt; maar er komt niets opdagen. We zien echter niet verder dan nog geen tien sledelengten vóór ons. In die omstandigheden is het de wijste manier, om maar te kampeeren en te wachten op een verheldering in het weer.
Om vier uur in den morgen vertoonde zich de zon op den 4den November. Nadat die den weg wat zachter had gemaakt en den nevel had doen verdwijnen, vertrokken we. Het was wondermooi weer, helder en zacht. Vóór ons, zoo ver het oog reikt, de groote, witte woestijn, volkomen vlak; op één punt slechts een kleine verhevenheid, ons dépôt! De derde belangrijke etappe is voltooid. We hebben onzen voorpost bereikt, den uitersten naar het Zuiden. Dus waren we zeer verheugd, en we voelen ons, alsof we bijna de zege hebben behaald. In den mist waren we op 5 kilometer ten westen van het dépôt uitgekomen. Bladzijde 144Als we den vorigen dag onzen tocht hadden voortgezet, zouden we de lijn van vlaggen overgestoken zijn, die de plaats van het dépôt aangaf. Hier is ook evenals bij het vorige dépôt alles in de beste orde. De hoopen sneeuw, opgehoopt rondom de kisten, hebben als op lagere breedte een dikte van O.45 meter. Aan het pemmikan uit het dépôt doen de honden zich te goed; de rest zal worden meegenomen. Wat de andere levensmiddelen betreft, we hebben zooveel, dat we ze hier achterlaten tot we terugkomen.
Den volgenden dag laten we de honden uitrusten. Het is hun laatste vacantie. Het is prachtig weêr, en we maken ervan gebruik, om de spullen te drogen en de instrumenten na te zien. Twee magere honden worden op deze plaats afgemaakt. Hun lichamen worden weer op den sneeuwberg gelegd, die den voorraad bedekt; ze kunnen dienen op den terugweg. Van hier af zullen we een cairn oprichten alle vijf kilometer en op iedere parallel een dépôt inrichten. De honden draven nog lustig, maar op den duur zullen ze vermoeid worden, en dus is het goed, de lasten spoedig wat te verlichten. Om acht uur in den morgen gaat het den 6den November weer op weg. Thans is het onbekende aan de beurt. De Barrière ziet er nog precies gelijk uit, en de weg blijft goed. Bij de eerste pyramide, die we oprichten over den 82sten breedtegraad offeren we een hond op. We hebben er allen mee te doen, dat we dit beest verliezen, maar nood breekt wet.
Bij den bouw van het dépôt op 83° Z. B.
Voortaan zullen het étappes van 37 kilometer worden; zoo zullen we een breedtegraad in drie dagen kunnen afdoen, en den vierden dag zullen we uitrusten. De honden verrichten wonderen; ze zijn nu op het hoogste punt van geoefendheid, en met het grootste gemak doen ze de étappes met een snelheid van zeven en een halven kilometer in het uur. Wat ons betreft, we behoeven den pas niet te versnellen; we laten ons sleepen op onze ski. Weer het offer van een hond; het is Else, een der mooiste honden uit het span van Hassel, maar niets weerhoudt ons, want in de laatste tijden is zij erg in gebreke gebleven, en de doodstraf moet op haar worden toegepast. Haar lijk wordt op een cairn gelegd. In het Zuidwesten bespeuren we groote, witte wolken, alsof daar land was en den volgenden morgen kunnen we door onze kijkers de hoogten ontdekken, die zich achter den Beardmoregletscher verheffen, waar we ongeveer 400 kilometer ten westen van zijn. Den 7den des avonds schatten we ons op 83 graden, en de waarneming van den volgenden morgen gaf 83.1 graad. Het hier achtergelaten dépôt bevat levensmiddelen voor vijf man en twaalf honden gedurende vier dagen. Ze liggen besloten in een cubus van twee meter hoogte uit vaste sneeuwblokken, met een groote vlag erboven. Drie van onze honden zijn gedeserteerd; het waren de drie aanbidders van een der gedoode wijfjes, en zeker zijn ze naar het Noorden vertrokken, om haar te zoeken. Het is een groot verlies voor het span van Bjaaland, en Hansen leent hem een van zijn dravers, zoodat de slede kan meekomen.
De bergketen vóór ons neemt al duidelijker vormen aan. We zijn nu veel dichter bij de aardkorst, en de ijslaag is dunner. Er steken zelfs punten uit het bergland op, die zonder sneeuw en ijs zijn. Bladzijde 145
Het dépôt op 85 graden Z.B.
VI
Tusschen 84 en 86 graden Z.B.—Aan den voet van de bergen, die de nadering tot de Pool afsluiten.—Begin van de beklimming.—Stijgingen en dalingen.—De antarctische Alpen.—Wij stijgen tot 2400, daarna tot 3000 meter.
Het was op 12 November 1911, dat wij den 84sten graad Z. B. bereikten. Dien dag ontdekken we naar het Zuiden een bergland, dat zich bij Victorialand schijnt aan te sluiten. In de “cache” op 84 graden plaatsen we, als in de overige, vijf dagen levensmiddelen voor vijf man en twaalf honden, en bovendien 17 liter petroleum. Elk dépôt heeft een hoeveelheid lucifers, van welk eerst noodig artikel we een enormen voorraad bezitten.
Altijd blijft de Barrière nog even vlak, en de weg vast en stevig. Het is volkomen overbodig, de honden een dag te laten uitrusten na elken graad, op het Zuiden gewonnen; geen van hen toont eenige vermoeidheid; integendeel is de troep flink en sterk. Ze kijken ook met belangstelling naar het land, het Frithiof-Nansengebergte, dat er donkerblauw uitziet en hen schijnt aan te trekken. Hansen heeft dan ook heel wat moeite, om zijn leerlingen in de goede richting te houden.
Den 13den gingen we in de richting van de golf, waar de bergen verrezen. Een étappe van 37 kilometer in dichten nevel! Wat een teleurstelling, langs onbekend land te gaan, zonder er iets van te kunnen onderscheiden! De eentonigheid van ons bestaan op den gletscher wordt verbroken door een incident. We hooren als een salvo, door voetvolk afgeschoten. Dat geluid is blijkbaar het gevolg van een beweging van het ijs en naar alle waarschijnlijkheid, is het gekomen door de drukking der kleine gletschers van de bergen tegen de Barrière. In ieder geval vinden wij daar dichtbij een zeer groot aantal spleten, die pas gevormd lijken.
De breedte van 84.40 bereiken we den 14den, en we vorderen snel op den weg naar het land. De oostelijke keten schijnt te dalen naar het Noordoosten. Het punt van aanval, dat we al lang ons voor oogen hebben gesteld, ligt wat westelijk van de lijn Noord—Zuid, en dus zullen we slechts een kleinen omweg behoeven te maken. De golf in het Zuiden lijkt zeer lastig en geaccidenteerd.
Het terrein begint er anders uit te zien. De gletscher wordt hooger en vormt al hooger golvingen, naarmate men het land nadert en in de holten van die verheffingen is het ijs zeer verbrokkeld. Er zijn daar groote spleten vol sneeuw; zonder die omstandigheid zouden we er onmogelijk over kunnen komen. In den avond halen we den 85sten graad en kampeeren op den top van een ijsheuvel. Het vrij breede dal, dat we morgen door moeten, vertoont een sterke helling. Naar het Westen, dat is in de richting, die het dichtst is bij het in de buurt zijnde land, is een verheffing op den gletscher zoo hoog, dat men aan die zijde het panorama in het geheel niet kan overzien.
Na een dépôt op den 85sten graad te hebben aangelegd, vertrekken we den volgenden morgen. De golf van ijs, die we hebben te beklimmen, is werkelijk reuzengroot, en de beklimming in de volle zon is ver van aangenaam. Naar de aanwijzingen van den aneroïdebarometer is de hoogte intusschen niet meer dan honderd meter. Verderop wordt de Barrière vlak en nog verder ziet men weer strepen van spleten. Blijkbaar zal het landen niet gemakkelijk wezen, want, aan alle kanten door bergen ingesloten, Bladzijde 146is de Barrière daar zeer verbrokkeld. Gelukkig zijn de spleten, die we ontmoeten, alle met sneeuw gevuld en bieden dus geen bezwaar. Daarna snelle daling, waarop een stijging volgt. De overgang over de nieuwe hoogte gaat gemakkelijk; maar de stijging is weer zeer lastig. Wat zullen we daarboven te zien krijgen? In mijn nieuwsgierigheid verhaast ik zooveel mogelijk mijn schreden. Daar is eindelijk de top. Wat een geluk! Geen enkele spleet, geen ijsheuvel! Naar alle waarschijnlijkheid rust dit deel van den gletscher reeds op land. De breede spleten, die we lager hebben gezien, zijn waarschijnlijk de grens tusschen de Barrière en het ijs op den vasten grond. De hypsometer geeft een hoogte van 300 meter aan.
We zijn dus nu op het punt, de bestijging te beginnen van de bergen, en dadelijk maken we onze laatste toebereidselen voor die groote onderneming. Hoewel het nog vroeg is, wordt het kamp opgeslagen, en er is werk genoeg tot den volgenden morgen. Wij moeten eerst de levensmiddelen nazien, om alleen het volstrekt onmisbare mee te nemen. Zoodra de tent is neergezet, wordt de plaats bepaald en dan wordt den honden hun portie gegeven. Na een lichten maaltijd openen we den inventaris. Hier zijn we op een der beslissende oogenblikken van de reis. Alles moet met zorg worden berekend, en alle mogelijkheden moeten onder de oogen worden gezien. Als in ernstige omstandigheden houden we raad, en ieder moet zijn meening zeggen. Van hier tot de Pool heen en terug is de afstand 1100 kilometer. Met het oog op de bezwaren van de beklimming en de toenemende verzwakking van de honden wordt met algemeene stemmen de duur van den tocht op zestig dagen geschat. Bij gevolg zullen we voor twee maanden levensmiddelen mee moeten nemen en zullen de rest in het dépôt achterlaten, dus proviand voor een maand. Naar onze ervaring te oordeelen, zal het gaan met twaalf honden bij het naar beneden gaan van het plateau. Thans hebben we nog 42; we zullen die allen gebruiken voor de bestijging van de hoogvlakte; maar als we eenmaal boven zijn, zullen we 24 opofferen en met 18 en drie sleden onzen weg vervolgen. Van die 18 zullen zes dienen, om de twaalf overige te voeden. Naarmate de spannen verminderen, zullen de lasten al lichter worden door het gebruiken van de levensmiddelen, zoodat als de troep tot twaalf honden zal zijn teruggebracht, twee sleden voldoende zullen wezen.
Na een lange discussie, waarin ieder zijn meening zegt, begint het pakken. Gelukkig is het mooi weer; anders zou dat nazien van de levensmiddelen niet prettig zijn. De verschillende pakken van onze voedingsmiddelen zijn alle van hetzelfde gewicht, zoodat als men ze telt, men ook de zwaarte van den gezamenlijken last weet. Zoo is het pemmikan verdeeld in porties van 500 gram; de melk in poedervorm in zakken van 300 gram. De chocolade is als gewoonlijk verdeeld in tabletten, waarvan we het gewicht kennen; al onze beschuiten zijn ook naar hetzelfde model gemaakt en wegen hetzelfde aantal grammen. We nemen alleen die vier voedingsmiddelen mee. De confituren, de geconserveerde vruchten, de kaas, al die lekkernijen zijn op Framheim achtergelaten. De eenige weelde, die we ons veroorloven, is ons bont, dat we tot hier toe niet noodig hebben gehad. Maar is dat wel een weelde? Eenmaal op de bergen, zullen we het misschien noodig hebben! Shackleton heeft immers veertig graden vorst gehad op 88 graden Z.B. In geval van een dergelijke kou zal het bont het ons mogelijk maken, het een heelen tijd uit te houden. Andere kleedingstukken nemen we maar weinig mee. Hier gaan we nieuwe vesten, hemden en broeken aantrekken. Al ons oud ondergoed zal in de open lucht blijven hangen, tot we terugkeeren. Die krachtige ventilatie gedurende twee maanden zal de bleek vervangen. Toen de toebereidselen klaar waren, gingen we den weg van morgen verkennen.
We richten ons naar het vooruitspringend deel van het gebergte, dat het dichtst bij ons kamp is, den berg Betty, een top van 300 meter, zoowat drie kilometer verwijderd. Daar voorbij is het terrein betrekkelijk steil, maar zeer vlak, en de weg is heel goed. Dank zij die gunstige omstandigheden, bereiken we gauw een hoogte van 360 meter, waar een kleine vlakte op volgt. Verderop volgt weer een heuvel, gelijk aan den eersten, daarna een lange, vlakke daling, die uitkomt aan kleine gletschers. Daar staken we de verkenning. Door dit heele bergland zal het niet moeilijk zijn, onzen weg te gaan. Het punt, waar we omkeeren, ligt op ongeveer 9 kilometers van het kamp en ter hoogte van 600 meter.
Het dalen ging allergemakkelijkst, en van de beide laatste hellingen vóór de Barrière ging het ventre à terre! Eer we naar huis gaan, maken Bjaaland en ik nog een omweg naar den Bettyberg. Sedert ons vertrek uit Madera, dus sinds veertien maanden, hebben we niet anders dan sneeuw en ijs onder onze voeten gehad, en wij willen wel eens den vasten grond drukken.
De berg Betty verheft zijn top onmiddellijk boven de Barrière en is met veel losse steenen bedekt. Na eenige stalen van de rotsen te hebben genomen, dalen we en voegen ons bij de kameraden. In het kamp vertoon ik mijn steenen, maar mijn geologische specimina van het antarctisch continent wekken geen belangstelling bij mijn metgezellen. “God vergeve mij,” hoor ik zelfs op minachtenden toon zeggen, “steenen hebben we genoeg in Noorwegen!”
Op den 17den November beginnen we de bestijging van de bergen, die de nadering van de Pool beschermen. Om voor alle eventualiteiten gedekt te wezen, laat ik in het dépôt een briefje achter, waarin ik onzen weg beschrijf, dien we ons voorstellen te volgen, en de levensmiddelen, die we bij ons hebben. Het is prachtig weêr en de weg uitstekend. De honden overtreffen onze verwachting en nemen zonder inspanning de vrij steile hellingen van het begin. Geen hindernis kan, naar het lijkt, hen tegenhouden. Binnen zeer korten tijd komen de spannen op het punt, dat wij gisteren hebben bereikt, en dat het eind scheen te zullen wezen van de eerste étappe. Op de kleine, steile gletschers, die hoogerop gelegen zijn, wordt het herhaaldelijk noodig, de spannen te verdubbelen en de sleden twee aan twee te doen voortgaan. Die gletschers lijken zeer oud en schijnen in het geheel niet meer te werken. Men ziet er geen enkele spleet, die pas is ontstaan, en die er zijn, hebben afgeronde randen en zijn bijna vol sneeuw. Bladzijde 147Om te voorkomen, dat we in die gaten vallen bij het dalen, bouwen we hoopen, en als men dan tusschen die pyramiden zorgt te blijven, is men zeker, op vasten grond te wezen. De zon schijnt zoo krachtig en het is zoo warm, dat we in onze hemdsmouwen loopen.
Wij trekken aan den voet van toppen van 900 tot 1200 meter. De sneeuw op een van die toppen is donkerrood. Deze eerste étappe in het bergland voert ons tot een hoogte van 600 meter na het afleggen van 18.5 kilometer. Het kamp wordt opgeslagen op een klein ijsveld tusschen groote spleten. Na het oprichten van de tent gaan er twee groepen uit op verkenning van het terrein vóór ons. Wisting en Hanaen bestijgen verder den gletscher, die zich snel verheft tot 1200 meter en dan in het Zuidwesten tusschen twee toppen verdwijnt. Bjaaland vertrekt in een andere richting, omdat hij zeker den weg, door de anderen gekozen, te gemakkelijk vindt, en bestijgt een rotsachtig gedeelte. In dien tusschentijd houden Hassel en ik ons met huishoudelijke dingen bezig. Al gauw is Bjaaland terug, en zegt dat hij daar een zeer goeden weg voor de daling heeft gevonden. Als hij even mooi is als die, welken hij bij het stijgen heeft gevolgd, geeft dat te denken. Een weinig later komen de anderen terug; natuurlijk komen hun inlichtingen niet overeen met die van Bjaaland; elke groep prijst haar eigen weg en breekt dien van de anderen af; maar op één punt zijn allen het eens, namelijk dat na deze stijging wij zullen genoodzaakt wezen, af te dalen naar een reusachtigen gletscher, die zich beneden het kamp uitstrekt in oostwestelijke richting. Daar het gesprek nog lang niet uit is, ga ik vast slapen.
Een kamp op het ijsplateau.
De vóór ons liggende gletscher is zeer steil; over een korten afstand rijst hij minstens 600 meter. Na rijpelijk te hebben nagedacht, zullen we de bestijging ondernemen, zonder onze spannen te verdubbelen. De honden hebben zulk een kracht aan den dag gelegd, dat ze, naar alle waarschijnlijkheid, deze nieuwe heldendaad wel zullen kunnen volvoeren. Ofschoon ze langzaam vorderen, komen ze toch vooruit. Als ze van plan schijnen, stil te staan, is er maar een aanmoedigend woord of een klappen met de zweep noodig, om ze weer aan den gang te helpen. Zoo komen we aan een pas. Boven gekomen, rusten de honden uit, terwijl wij het panorama beschouwen. Voorbij de bres breidt zich een kleine vlakte uit van maar eenige meters boven een steile helling, die in een dal uitkomt. Recht vóór ons vlak in het Zuiden verheffen zich de reusachtige Frithiof-Nansenketen en wat verder de Don Pedro Christophersentop, beide berglanden gescheiden door een machtigen gletscher, die zich in terrassen verheft. Hij is geweldig verbrokkeld; maar het zal mogelijk zijn, tusschen de spleten door te gaan. Dat dal zal ons verder brengen; maar het zal ons niet naar het doel voeren. Tusschen de eerste en de tweede verdieping wordt de gletscher ontoegankelijk door een hindernis. Daar plaatsen wij een grooten cairn en nemen de voornaamste bergen op, die we kunnen zien. Eer we de daling ondernemen, keer ik naar den pas terug, om een laatsten blik op de Barrière te werpen. De keten, die wij hebben ontdekt en die die onmetelijke ijsvlakte afsluit, daalt naar het Oost-Noordoosten, om in het Noordoosten te verdwijnen in de nabijheid van den 84sten breedtegraad. Het aanzien van de lucht doet denken, dat het gebergte zich nog verder uitstrekt dan die parallel.
De kleine vlakte over den pas ligt ter hoogte van 1200 meter. De helling is steil. Op zulk een hellend terrein is met beladen sleden de grootste voorzichtigheid noodig; als de sleden omsloegen, zouden de honden gedood of gewond kunnen worden, en hun geleiders ook, terwijl de sleden groot gevaar zouden loopen van ernstige schade. Bij elke daling van dezen aard remmen we met touwen, van punten voorzien, die om de slede-ijzers worden geslagen. Die eerste helling brengt ons in een breed dal, 250 meter lager; daarna een nieuwe stijging over twee zeer steile gletschers. De bestijging van den tweeden is de moeilijkste van de heele reis geweest. Om daarmee klaar te komen, wordt het noodig, de spannen te verdubbelen. We komen daardoor zeer langzaam vooruit, en eerst na veel inspanning komen we op de hoogte van die helling, die niet minder dan 360 meter hoog is. Daar bevinden we ons op een hoogte van 1320 meter op een kleine vlakte. Na de honden te hebben laten uitblazen, weer op weg!
Tot nu toe hebben de meest nabijzijnde bergen ons het terrein, dat vóór ons ligt, verborgen. Naarmate we vorderen, onderscheiden we beter den weg, dien we zullen volgen. Hij bestaat uit een enormen gletscher, die zich bij de Groote Barrière aansluit Bladzijde 148en tusschen de Frithiof-Nansenketen en die van Don Pedro Christophersen doorgaat. Over die grootsche ijsvlakte, die we den naam geven van Axel Heiberg, hopen we het bovenste plateau te bereiken. Om dien gletscher te bereiken, moeten we weer dalen. Vanaf het punt, waar we ons bevinden, lijken de kleine ijsvelden, die we zullen moeten volgen, vol spleten, en dus gaan we, voordat we ons op dat terrein wagen, het eerst eens verkennen. Na grondig onderzoek blijkt het wel te passeeren met alle voorzorgsmaatregelen en met krachtig remmen.
In den namiddag en na een paar tuimelingen, die geen ernstige gevolgen hadden, bereiken we den Axel Heiberg. Door zijn dal willen we gaan tot de reeks ijstorens, die daar zijn opgestuwd bij de passage van den gletscher tusschen de beide ketens. Voor ons een brok werk, dat uiterst moeilijk is, veel bezwaarlijker, dan we hadden gedacht. Vooreerst is de afstand driemaal zoo groot, dan hij leek; verder is de sneeuw zoo week, dat de honden zich haast niet kunnen bewegen. Maar hoe het zij, we vorderen toch.
Een van de kampen op de Barrière.
De hellingen van het dal, dat door den Axel Heiberg is gevuld, zijn bedekt met gletschers, die afhangen en zich bij den hoofdgletscher aansluiten. Toen de avond daar was, kampeeren we aan het punt van samenkomst van een van die ondergeschikte gletschers aan den voet van den Don Pedro Christophersen. De helling van den top, waaronder we ons hebben gevestigd, is slechts een chaos van ijstongen, en daarentegen is de top kaal. Ertegenover verheft zich de Frithiof Nansen. Zijn zuidelijke helling is niet zoo vrij van ijs als de oostzijde, die naar de Barrière is gekeerd. Van die hangende gletschers storten onophoudelijk lawinen naar beneden in den vorm van losse sneeuw; ze gelijken op het schuim van een waterval, die het water in stof doet opvliegen. Rondom de tent openen zich talrijke spleten; als alle, die we te voren hebben ontmoet, schijnen ze zeer oud te wezen en half gevuld. De sneeuw is zoo week, dat de stok van de tent erin dringt als in boter. Ofschoon de thermometer vijftien graden vorst aanwijst, brandt de zon letterlijk; een echt zomergevoel!
Den volgenden dag hadden we het moeilijk. Het eind gletscher, dat we hebben te passeereen, al is het kort, is buitengewoon steil en vol spleten. Het blijkt weer onmogelijk, alle sleden tegelijk te laten voortgaan. De warmte is zoo groot, dat men zich niet kan voorstellen, tusschen den 85sten en 86sten breedtegraad te wezen. Ofschoon we licht gekleed zijn, zweeten we heftig. Hoewel we snel stijgen, gevoelen we geen hoofdpijn, noch eenige malaise. Maar dat zal nog wel komen. De beschrijving van het lijden, door de expeditie Shackleton ondervonden, op de hooge toppen, staat ons helder voor den geest. Zeer spoedig betrekkelijk komen we op het plateau. Daar worden we opgehouden. Ingesloten tusschen de beide ketens, is de gletscher over zijn geheele breedte verbrokkeld, en over een groote uitgestrektheid. Aan den kant van den Frithiof Nansen is de weg ook afgesloten. Daar verheft de rots zich steil en aan haar voet vormt de gletscher den gruwelijksten chaos, dien men zich kan denken. Onze eenige kans is, den overgang te probeeren aan den kant van den Bladzijde 150Don Pedro Christophersen. Langs die keten schijnt het ijs zich aan te sluiten bij een besneeuwde helling met een betrekkelijk effen oppervlakte. In die richting zullen we, naar we vermoeden, den val van séracs kunnen vermijden, die ons den doorgang belet. Na een kort oponthoud gaan we weer op weg.