Kitabı oku: «Aan de Zuidpool», sayfa 8

Yazı tipi:

Nu is er een spannend oogenblik voor ons gekomen. Binnen enkele uren zullen we de breedte passeeren, die de verste is, ooit in de Zuidpoolwereld bereikt. Om die gebeurtenis te vieren, heffen we de vlag aan een stok en als 88.23 er is, zal de nationale vlag ontplooid worden boven den maagdelijken grond. Ik ga machinaal voort, verdiept in ernstig gepeins en let zoo weinig op mijn omgeving, dat ik er niet op verdacht ben, toen ik op eens geroep hoor en luid hoerageschreeuw. Dadelijk snel ik toe, om de oorzaak van het rumoer te vernemen. Eerst toen was mijn droom voorbij. De karavaan heeft halt gehouden, en vóór de sleden wappert vroolijk de noorweegsche vlag in de helderheid van den witten horizon op 88.23 Z.B.! Wij hebben overschreden het verste punt, dat de mensch nog naar het Zuiden heeft bereikt. Een heftige ontroering grijpt mij aan, en ik schrei als een kind. Toen ik mij bij mijn kameraden heb gevoegd, druk ik hun hartelijk de hand. Onze gedachten gaan dan naar den energieken man, die twee-en-twintig-maanden geleden de britsche vlag Bladzijde 156plantte zoo dicht bij het doel, en uit den grond des harten brengen wij hulde aan Sir Ernest Shackleton. In de geschiedenis der antarctische ontdekkingen verzekeren de moed en de energie, ontwikkeld door dien dapperen onderzoeker, hem een plaats van den eersten rang. We leggen daarna nog drie of vier kilometer af, om ons kamp op te slaan op 88.25. Het weêr is beter, en het is nu bijna windstil. De thermometer wijst slechts achttien graden vorst, bepaald een zomertemperatuur.

Een sneeuwbrug.


Eer we het kamp opbreken op 8 December, richten we een dépôt op. De honden van Hansen, ofschoon vermagerd, zijn nog vol kracht; daarentegen geven die van Wisting en Bjaaland teekenen van zwakheid. Dus zullen we die sleden elk met 50 kilo beschuit verlichten en evenveel pemmikan. Die voorraden worden als gewoonlijk geborgen onder een hoogen hoop sneeuw. Om ze met zekerheid terug te kunnen vinden bij de daling zullen we vanaf dit bivak elke 3.7 kilometer cairns oprichten, en bovendien zullen we over een lijn rechts en links naar het Westen en het Oosten stukken van kisten neerzetten, die zwart geverfd zijn en op afstanden van honderd pas in het ijs zijn gestoken. Opdat het dépôt goed zichtbaar zal wezen uit de verte, waait er nog een zwarte lap stof boven.


Peilen van een spleet.


Daarna is er op de sleden nog voor een maand levensmiddelen. Indien dus door een samenloop van omstandigheden wij het dépôt op de terugreis mochten missen, zouden we zonder voor den hongerdood te moeten vreezen, op dat van 86.21 kunnen wachten. De betrekkelijk zachte temperatuur van de laatste dagen is goed geweest voor onze wonden van de koude. De laatste zuidoosterstorm heeft ons bijzonder aangepakt, en Wisting, Hansen en ik hebben alle drie veel wonden op de linkerwang en zweren, die ons leelijk ontsieren en die eerst veel later genazen.

Op 9 December is het weer een heldere dag. Temperatuur 28 graden vorst. De ijsvlakte is volkomen vlak en effen. Op die oppervlakte zijn onze cairns uit de verte zichtbaar, hoewel ze niet hooger zijn dan één meter. Vanaf 88.25 is de sneeuw niet compact; ze is zeker gevallen bij rustig weêr. Dus is het moeilijk, er blokken uit te snijden. Tot op een diepte van twee meter kan men een stok er in steken, zonder tegenstand te vinden. In deze streek komen geen sastrugi voor. Het doel is niet ver; we rekenen er den 14den aan te komen. Op 88.25 vertoont de hoogvlakte weer een helling naar het Zuiden. We zijn dus het hoogste punt voorbij. De waargenomen breedte en de geschatte komen op twee kilometer na met elkander overeen. Op 13 December is de op den middag waargenomen breedte 89.37 en de geschatte is 39.38.5. We leggen nog 14.8 kilometer af en slaan dan de tent op. Geschatte breedte van het kamp 89.45. In den namiddag hevige sneeuwbuien uit het Zuidoosten. Dien avond is ieder vroolijk en Bladzijde 158gelukkig. Er heerscht in de tent een feeststemming. Er gaat inderdaad iets bijzonders gebeuren. Opnieuw wordt de vlag voor den dag gehaald en aan den stok bevestigd, gereed om te worden ontplooid. Gedurende den nacht word ik herhaaldelijk wakker, vol ongeduld en angst; het lijkt op het gevoel van een kind, dat op Kerstmis de geschenken verwacht.


De noorsche vlag, wapperend aan de Zuidpool.


Het is prachtig weêr op 14 December. Het ontbijt wordt haastig genuttigd; de toebereidselen voor het vertrek loopen ook vlug van stapel. Iedereen heeft haast om ter plaatse te komen. We trekken in de gewone volgorde. Een verkenner, Hansen, Wisting, Bjaaland en een man in de achterhoede. Tegen tien uur in den morgen komt er een lichte nevel op uit het Zuidoosten, en de lucht betrekt. Bij gevolg is het onmogelijk, op den middag waarnemingen te doen. De geschatte breedte is op dat oogenblik 89.53 Z.B. In een vloek en een zucht zullen we het restje afleggen. Om drie uur staat de karavaan stil. De tijdwijzers wijzen uit, dat er sedert de middagrust juist zeven mijlen zijn afgelegd, 12950 meter. We hebben dus het doel bereikt. Onze onderneming is volbracht!

Ik kan niet zeggen, dat ik geslaagd ben in het vervullen van de zending, die ik mij gesteld had in dit leven. Sedert mijn kindsheid is de Noordpool voortdurend het onderwerp van mijn droomen geweest, en het is de Zuidpool, die ik verover …

Dadelijk nadat we halt hebben gehouden, wenschen we elkander geluk, en daarna gaan we over tot een ontroerende plechtigheid. De nationale vlag wordt ontplooid; tegenover het embleem van het vaderland grijpt een gevoel van trots ons aan, en tegelijkertijd vliegen onze gedachte naar het beminde land, naar dat ruwe land Noorwegen, dat we zoo lief hebben. In den moeilijken strijd, dien we te zamen hebben gestreden, hebben alle kameraden gestreden met gelijke energie en hebben hun leven gewaagd met dezelfde toewijding; na de bezwaren te hebben gedeeld, moeten allen nu deel hebben aan de eer. Dus zal de vlag worden geplant niet door een enkele, maar door ons heele troepje te zamen. Door die manifestatie wil ik te kennen geven mijn erkentelijkheid aan mijn medewerkers. Alle vijf grijpen we den steel en heffen de vlag op en met een enkelen slag steken we hem in het ijs. “Geliefde vlag, zinnebeeld van het vereerde vaderland”, riep ik uit, “wij planten u aan de Zuidpool van de Aarde, en deze vlakte om ons heen, we geven haar den naam van Plateau koning Haakon VII, ter eere van onzen geëerbiedigden souverein!”

We hebben intusschen niet de pretensie, het mathematische punt te hebben getroffen, waar de as van de aarde doorheen gaat. In het weder en met de instrumenten waarover wij beschikken, is het ons onmogelijk, de preciese ligging te bepalen van die as. We zijn er een paar kilometer links of rechts van, naar voren of naar achteren; maar dat is van geen beteekenis. Maar om elke strijdvraag dienaangaande af te snijden, stellen we ons voor, rondom het kamp een omtrek van 18 kilometer af te leggen. Daar we op den middag geen zonshoogte hebben kunnen nemen, doen we een waarneming te middernacht. Resultaat 89.56. Daarnaar gerekend, zouden wij, om er zeker van te wezen, dat we om de Pool zijn heengegaan, rondom het kamp een cirkel moeten beschrijven van niet 18, maar 20 kilometer straal. Daar ons de tijd ontbrak, om zoo'n grooten afstand te gaan, wordt het besluit genomen, dat een man tot 20 kilometer voort zal gaan, en dat twee anderen tot denzelfden afstand zich zullen begeven in een richting, loodrecht staande op de richting, door den eersten gevolgd. Voor die zending wijs ik Wisting, Bjaaland en Hassel aan.

Toen de waarneming afgeloopen is, maken we een kop chocolade gereed. Terwijl we van het onthaal smullen, bieden mijn mannen mij aan, terstond te vertrekken. Op dien dag hebben ze al een étappe van 30 kilometers afgelegd; een nieuwe marsch van 40 kilometers schrikt hen niet af. Onmiddellijk maken ze hun toebereidselen voor het vertrek. Ieder van hen neemt een aanteekening mee met de aanwijzing van ons kamp in een waterdicht pakje en een groote vlag van donkere stof aan een stok van 3.60 meter. Ze zullen de vlag en het document achterlaten op het verste punt van hun marsch. Het is een gevaarlijke onderneming. De kompassen van de sleden zijn te groot, om te worden meegenomen; dus zullen de verkenners op de zon moeten afgaan; zoolang die zichtbaar is, is er geen gevaar; maar in dit land zijn de weêrsveranderingen zoo snel en zoo bedriegelijk. Het zou ook niet helpen, te vertrouwen op de sporen, door de ski achtergelaten, om den weg terug te vinden. Laat er maar wat wind komen, en in enkele oogenblikken zijn ze verwaaid en uitgewischt. Mijn drie kameraden hebben reeds te veel ervaring, dan dat ze zich geen rekenschap zouden geven van het gevaar van hun zending; toch geven ze blijk van niet de minste vrees en zijn even kalm alsof ze een wandeling gingen ondernemen.

Om half drie in den morgen vertrekken ze. Tijdens hun afwezigheid, nemen Hansen en ik ieder uur de zonshoogte op. Tegen tien uur in den morgen zijn ze terug, na hun zending te hebben volbracht. Onze nieuwe waarnemingen plaatsen ons op 89.54.30. Ik besluit dus, nog tien kilometer verder te gaan en daar een nieuwe reeks waarnemingen te doen. In den namiddag gaan we over tot het opmaken van den inventaris van de voorraden. We hebben nog levensmiddelen voor achttien dagen. De slede van Bjaaland wordt hier achtergelaten en zijn honden worden verdeeld over de spannen van Hansen en Wisting. Ook laten we in dit kamp ledige kisten achter; op een ervan schrijf ik, dat het uiterste punt van onzen tocht is gelegen tien kilometer verder naar het Noordwesten.

Den 16den December zijn we vroeg bij de hand en vertrekken dadelijk. Bjaaland loopt als verkenner vooraan aan de spits van de karavaan. Achter hem gaat Hassel; dan volgen de beide sleden van Hansen en Wisting. Ik vorm de achterhoede, om gemakkelijker te kunnen controleeren, in welke richting we gaan en ervoor te zorgen, dat de karavaan zoo recht mogelijk in de richting van den meridiaan vordert. Om elf uur in den morgen zijn de tien kilometers afgelegd. Terwijl enkelen de tent opslaan, maken de anderen de toebereidselen voor de opneming. Een platform van sneeuw, die stijf wordt aangestampt, Bladzijde 159wordt opgericht, om er den kunstmatigen horizon op te plaatsen en een andere, minder hoog, om den sextant neer te zetten. Om half twaalf nemen we de eerste zonshoogte. Daarna verdeelen we ons in twee groepen, Hansen en ik vormen de eerste, Hassel en Wisting de tweede. Om beurten nemen die groepen zes uur achtereen waar.

Het is prachtig weêr. Nu en dan komt een licht wolkje opzetten, zonder echter de zon te omsluieren. Ondanks dat bezwaar is het ons mogelijk, alle uren gedurende het geheele etmaal waarnemingen te doen. We maken gebruik van den gemiddelden tijd van Framheim. Den 17den op den middag zijn de astronomische waarnemingen geëindigd. Het is zeker, dat we ons niet op de mathematische pool bevinden, maar het verschil kan slechts onbeteekenend wezen, en bovendien kunnen wij met de instrumenten, waarover wij beschikken, geen beter resultaat krijgen. Dan gaan we eten, en dan spreekt Bjaaland een zeer goede rede uit en biedt ons vervolgens sigaren aan. Sigaren aan de Pool, welk een weelde! Vervolgens biedt mijn metgezel mij een gevulden koker aan, dien hij mij verzoekt aan te nemen ter herinnering aan dezen gedenkwaardigen dag. Die attentie treft mij diep en van ganscher harte bedank ik Bjaaland.

Na afloop van het diner slaan we het kleine, zijden tentje op, dat door onzen knappen zeilmaker is vervaardigd op de reis van Madera naar de Groote Barrière. Daar het donker van kleur is, kan men het uit groote verte onderscheiden te midden van de onmetelijke sneeuwvelden. Aan den middenstok maken wij een vlaggestok vast van vier meter met een noorsche vlag en daaronder een plank, waarop het woord “Fram” staat gegraveerd. Er binnenin leg ik in een zak een brief neer aan Zijne Majesteit, den koning van Noorwegen, met een kort verhaal van onze expeditie en een anderen brief aan commandant Scott, die naar alle waarschijnlijkheid de volgende bezoeker van de Pool zal wezen. We laten een sextant achter, een kunsthorizon en een paar kleedingstukken. Op een plankje, bevestigd aan den stok van de tent, schrijven wij dan onze namen. Toen daarna alles goed was gesloten, brengen wij onzen groet aan Polheim, het Huis van de Pool, zooals we het tentje noemen, en we ontblooten onze hoofden voor dit zinnebeeld van het vaderland. Toen vlug aan het laden van de sleden en op weg naar huis!

De weg is uitstekend en dus komen we gauw vooruit. De honden schijnen te begrijpen, dat het nu teruggaat. Een lauwe wind, bijna een zomerkoelte; temperatuur maar 19 graden onder nul. Spoedig zijn we genaderd tot het laatste kamp, waar een slede is achtergelaten. Na een kort oponthoud vertrekken we weer. Onze sporen zijn bijna verdwenen; maar onze cairns zijn er, om ons den weg te doen vinden. Al uit de verte bemerkt Bjaaland ze, ofschoon ze niet hooger zijn dan een meter. Die bergjes zijn goed zichtbaar op de effen vlakte; als de zon er op schijnt, schitteren ze als electrische lampen, en als ze in de schaduw blijven, gaan ze er als rotsen uitzien. In het vervolg gaan we in den nacht trekken. Daarmee bereiken we verschillende voordeelen. Vooreerst zullen we dan de zon achter ons hebben en dus minder gevaar van sneeuwblindheid loopen; en in de tweede plaats zullen we de warme uren van het etmaal in de tent zijn en dus onze kleêren kunnen drogen.

Het is een heerlijk gevoel, de zon in den rug te hebben, en daar de wind ook bijna aanhoudend uit die richting, het Zuiden, blaast, zijn onze gewonde aangezichten er nu niet langer aan blootgesteld. Daar we verlangen naar de Barrière, omdat hier op de hoogten de ademhaling toch altijd wat beklemd is, wordt er spoed gemaakt. De étappes zijn voortaan van 28 kilometers. Alleen de vrees, teveel van de honden te vergen, houdt ons van nog grooter snelheid terug. Die vrees wordt niet gerechtvaardigd, want in slechts vijf uren en zonder inspanning leggen de spannen den bepaalden afstand af. Den 19den December dooden we Lasse, mijn lievelingshond. Hij is totaal uitgeput. Zijn stoffelijk overblijfsel, verdeeld in vijftien porties, is een tractatie voor de overlevenden. Die maaltijden van versch vleesch nu en dan hebben er veel toe bijgedragen, het succes van onze onderneming te verzekeren. Na die extra's krijgen de honden nieuwe kracht en trekken veel beter.

Op 20 December is het zeer guur weêr met zuidoostenwind en nevel. Daar we het spoor verloren hebben, loopen we op het kompas gedurende enkele uren. Zooals naar gewoonte klaart de lucht plotseling op, en weer ligt de vlakte vóór ons. De warmte noodzaakt ons, een deel van onze kleederen af te leggen, en toch blijven we transpireeren. We vinden onze cairns terug, die de een na den ander aan den horizon opdagen. Snel naderen we nu het dépôt van 88.25, waar het terrein geleidelijk naar het Noorden stijgt. In deze laatste dagen is onze eetlust werkelijk verontrustend geworden; de skiloopers vooral zijn bepaald vraatzuchtig; ze zouden steenen eten. De voerlieden zijn niet zoo uitgehongerd, hetgeen waarschijnlijk daarvan komt, dat ze, daar ze onder den marsch op hun sleden kunnen leunen, zich minder inspannen dan de skiloopers. Goddank, vergunt de overvloed van levensmiddelen een vermeerdering van de porties, als er al teveel honger in het land is. Vanaf het vertrek van de Pool krijgt ieder man een grooter rantsoen pemmikan en door dien maatregel bedaart langzamerhand die woeste eetlust.

De gang van zaken is nu deze. Om zes uur in den avond réveil; om acht uur in den morgen zijn de 28 kilometers van de étappe achter den rug. We slaan dan de tent op en maken het maal gereed, en dan gaan we rusten gedurende twaalf of soms meer uren. Het Kerstfeest nadert. We zullen het niet luisterrijk kunnen vieren; maar toch zullen we dien dag ons alle weelde veroorloven, waarover we beschikken. Dus moeten we aan het dépôt aankomen den 24sten, om ons dien dag op havermout te kunnen tracteeren. Den dag ervoor dooden we Svartflekken; we treuren niet om hem, want die hond is altijd een deugniet geweest, en in mijn dagboek houd ik deze lijkrede: “Van avond Svartflekken afgemaakt. Hij weigerde te werken, hoewel hij niet ziek scheen; het was een schurk, en als hij een mensch was geweest, zou hij in het bagno terecht zijn gekomen. Betrekkelijk was hij vet, en zijn overschot is een tractatie voor zijn kameraden.”

Daar is de groote dag. Het is buiig weer, nu eens bedekte lucht, dan weer helder. Den vorigen dag zijn Bladzijde 160we om acht uur in den avond vertrokken en bereiken het dépôt te middernacht. De lucht is helder en de temperatuur betrekkelijk hoog. We hebben den heelen dag niets te doen en kunnen Kerstmis vieren, en niemand in Noorwegen kan met meer smaak zijn Kerstmaal hebben gegeten dan wij op het hooge bergland in de Antarctische Zee. Daarna verspreidt een van de sigaren van Bjaaland een feestelijke atmosfeer in de tent. We mogen ons dubbel verheugen, want we hebben vandaag den top van het Poolplateau bereikt, en in twee of drie dagen begint de daling naar de Barrière.

Den 26sten passeeren we de 88ste parallel met flinke snelheid. De gletscher is volkomen effen door de flinke bestraling door de zon, waaraan hij in den laatsten tijd is blootgesteld. Nu komt ook de groote noordwest-zuidoost loopende bergketen voor den dag en door de helderheid van de atmosfeer kunnen we nu constateeren, dat ze zich veel verder naar het Zuiden uitstrekt, dan wij eerst hebben gemeend. Zoo ver het oog reikt, verrijst een wereld van toppen, en naar het uitzien van de lucht te oordeelen, loopt ze nog ver in dezelfde richting voort. Die keten loopt denkelijk dwars over het antarctisch continent.

Aan hoeveel optische illusies is men hier blootgesteld! Daar hebben we weer een bewijs van gehad. Bij het heengaan hadden we op de 87ste parallel in volkomen helder weêr de bergen uit het gezicht verloren, en nu zien we ze dichte massa's vormen nog een graad zuidelijker. We herkenden pas de Thorvald Nilsenketen toen de Helmer Hansen verscheen.

Den 28sten December begon de daling, die we enkel bespeurden aan onze grootere snelheid, want voor het oog is ze niet waar te nemen. Wisting heeft een zeil op zijn slede aangebracht en kan nu Hansen bijblijven. Als iemand ons was tegengekomen, zou hij moeilijk kunnen gelooven, dat wij al zeventig dagen onderweg waren, zoo vlug vorderen we. We hebben voortdurend den wind in den rug, en de zon warmt ons daar. De zweepen zijn overbodig geworden; de honden, die sterk zijn als ooit, trekken, zonder te moeten worden aangemoedigd. De skilooper in de voorhoede moet voortmaken, dat het eerste span hem niet inhaalt. De tweede slede met volle zeilen volgt dicht op de eerste, en achteraan hebben Hassel en ik alle moeite om te volgen, maar gelukkig kunnen we heele einden ons maar laten glijden, steunend op onze stokken.


Wij brengen onzen eerbiedigen groet aan Polheim, 't huis aan de Zuidpool.


Den 29sten neemt de helling toe tot groote vreugde van de skiloopers, en de voerlui glijden ook, leunend op hun sleden en bereiken zoo een enorme snelheid. Maar toen het gebied van de sneeuwgolven, de sastrugi, kwam, werd het moeilijker. Toch gaat alles goed, en op 1 Januari bereiken we den Duivelsgletscher met zijn vele séracs en hooge ijsgolven; maar dezen keer gaat het veel gemakkelijker dan in het heengaan, want door een gelukkig toeval zijn we erover gekomen op een gemakkelijker plaats en op 2 Januari zijn we veilig en wel voorbij de lastige hoogten op een mooie vlakte. Daar is ook de berg Helmer Hansen! Vlug gaat het rechtuit naar het Slachtingskamp; we hebben nog genoeg levensmiddelen, om er te komen. Bladzijde 161


De Walvischbaai vanaf de Groote Barrière.


VIII

In het Slachtingskamp.—Van het eene dépôt naar het andere over goed ijs en in mooi weer.—Terugkomst in Framheim.—De Fram is aangekomen.—We zeggen ons kwartier vaarwel.—Op weg naar Tasmanië.—Aankomst te Hobarttown.

Op 3 Januari 1912 hebben we een volkomen helderen hemel en windstilte bij een temperatuur van slechts 19 graden vorst, echt zomerweder. We dragen dan ook niet meer dan de allernoodzakelijkste kleedingstukken. Gelukkig, dat er hier geen gevaar bestaat, dat we dames ontmoeten. Wat is het interessant in deze atmosfeer de streken te zien, die we eenige weken geleden passeerden in een sneeuwstorm! We trokken toen langs den voet van de enorme bergketen, zonder eenig vermoeden te hebben hoe ze eruit zag en van haar nabijheid. Het is wel gelukkig, dat er in deze buurt geen spleten zijn in den gletscher, en God weet wat er zou gebeurd zijn, als we de sneeuwbruggen hadden moeten passeeren bij zulk een hooge temperatuur.

Er moet nu nog een flinke bestijging volgen, want het Slachtingskamp ligt 804 meter boven het punt, waar we ons op 4 Januari bevinden. Vandaag zullen we het dépôt aantreffen dichtbij het kamp waar zich onze kostbare voorraad hondenvleesch bevindt. Het komt er op aan, het niet te missen. Niet alleen geven de honden de voorkeur aan dat vleesch boven het pemmikan, maar wat van meer gewicht is, het houdt hen in een goeden toestand. Bij een langdurige expeditie als de onze is verandering in het voedsel naar mijn ervaring nog noodiger voor de honden dan voor de menschen. Ik heb honden het pemmikan zien weigeren, omdat ze er beu van waren, en ze snel zien verzwakken. Let wel, dat hier sprake was van pemmikan, dat voor ons was klaargemaakt en dus van uitstekende hoedanigheid was.

Om half twee in den morgen vertrekken wij na een slaap van maar een paar uren. We moeten gebruik maken van het heldere weêr; bij ondervinding weten we, dat in deze streken het weêr uiterst veranderlijk is. Vanaf den cairn, waarbij we hebben gekampeerd, naar het dépôt van het Slachtingskamp is de afstand maar 22 kilometers. In die tusschenruimte zijn er slechts twee signalen opgericht; het had ons onmogelijk geschenen, dat er op den terugweg een vergissing kon gebeuren. Toch was dat het geval.

Dank zij den goeden oogen van Hansen, vinden we na elkander de beide cairns; maar we herkennen volstrekt niet de naburige bergen. Zooals ik reeds heb verteld, had het weêr, toen we het Slachtingskamp hadden bereikt, ons helder geleken. Ik had toen, dien 20sten November, den weg verkend, dien we hadden gevolgd om op het plateau te komen, en ik had er een nauwkeurige beschrijving van in mijn aanteekenboekje geschreven. Toen de laatste cairn voorbij was en we het dépôt meenden te naderen, bleek het niet mogelijk ons te oriënteeren, we wisten niet waar we waren! Den 20sten November hadden we hooge bergen gezien in het Westen en Noorden, maar op grooten afstand. En nu bemerkten we aan dien kant van den horizon dicht in onze buurt enorme bergtoppen. Ik kreeg den indruk, dat we dit landschap voor het eerst aanschouwden.

We hebben de 27 kilometers afgelegd, die ons van morgen van het Slachtingskamp scheidden; bovendien moesten we er zijn aangekomen, afgaande naar de plaatsing van de signaalposten, die we achter ons hebben gelaten. Dat wordt in werkelijkheid vreemd; in de richting van de helling, die we in het heengaan bestegen, zien we nu de helling van een volkomen onbekende hoogte. Alleen in het Noordwesten schijnt Bladzijde 162er een depressie naar de Barrière te zijn, die we waarnemen op grooten afstand. Terwijl we de situatie bespreken, zegt Hansen op eens: “Hé, kijk eens hier! Iemand is hier al langs gegaan.”—“Ja,” zegt Wisting. “Ik mag hangen, als daarginds niet de gebroken ski ligt, die ik in de sneeuw heb achtergelaten bij het dépôt.”—Ik richt mijn kijker in de aangewezen richting, en waarlijk, naast een hoop sneeuw kan ik de ski onderscheiden, opgericht in de lucht. Dus dat was de rest van Wisting's ski en zij bracht ons weer op den goeden weg. Onmiddellijk gaat het nu naar den cairn.

Aan het belangrijkste dépôt op den terugweg zijn we nu aangekomen. Niet enkel zijn er de noodige voorraden, maar hier kunnen we ook zien, hoe de helling zal zijn, waarlangs we moeten terugkeeren. Als we dit hulpmiddel niet hadden gehad, zou de terugtocht misschien veel moeilijker zijn geweest. We haalden de lijken van de honden uit de sneeuw en sneden ze in groote stukken voor de honden. Bij het zien van de afmetingen der porties zijn de dieren zeer verbaasd; ze zijn aan een dergelijke royaliteit niet gewend. Drie honden worden nog bewaard, om hun straks nog een maal te kunnen geven. Ook dezen keer was dit gebied niet gastvrij voor ons. Al was het weêr niet zoo afschuwelijk als den eersten keer, het is toch niet aangenaam. Er waait een zeer koude wind bij een temperatuur van 23 graden vorst. Na de warmte van de laatste dagen worden we verkild, en zoodra dan ook de honden hebben gegeten en de sleden geladen zijn, gaan we op weg. Naarmate we verder komen, wordt het dal, waarin we naar beneden gaan, wijder.

Om ons te beschutten voor de rukwinden, die vanaf het bovenste plateau op ons kunnen neerstrijken, trekken we voort onder den berg Engelstad, en aan het eind van de étappe slaan we het kamp op tegen dien berg. Hier is de sneeuw weer evenals op den heenweg zacht, en niet zonder moeite vinden we een plek voor de tent. Nu zijn we al ongeveer duizend meter gedaald, en men bespeurt het aan de ademhaling, ook zonder de instrumenten te raadplegen. Er is geen wind, en brandende zon als in het hartje van den zomer in Noorwegen.

Den volgenden morgen bij het opstaan bood zich een verrukkelijk schouwspel aan. Het kamp is geïnstalleerd in de smalle kloof, die het Frithiof Nansengebergte scheidt van den Ole Engelstad. Door dien laatsten berg beschut, ligt ons bivak in de schaduw, terwijl tegenover ons de verijsde kap van den Nansen verlicht wordt door een stralende zon, de zon van middernacht. De bovenste sneeuwlagen schitteren in een fonkeling van geel licht; lager worden ze blauw gekleurd, en dan gaat het trapsgewijze naar de donkere tinten tot aan den voet van den berg. De Engelstad vertoont eenzelfde tegenstelling; beneden een donkere massa, gestreept door witte gletschers en van boven een aureool van goud rondom den top. Nog verder naar het Oosten verheft de Don Pedro Christophersen zijn grillige toppen naar den vlammenden hemel. Een fantastisch décor te midden van een diepe stilte.

Op de aanzwelling, waar we naar den gletscher Axel Heiberg moeten afdalen, worden de remmen onder de sleden aangebracht. Wij, de skiloopers, gaan voorop. Op die helling, met een laag sneeuw er op, is het ideaal glijden; we gaan als pijlen uit den boog. Enkele minuten later zijn we op den gletscher Axel Heiberg. Dien avond kampeeren we op de plek van het bivak van 18 November ter hoogte van 900 meter. Van hier kunnen we het dal overzien, gevuld door den grooten gletscher, en we kunnen waarnemen hoe hij zich verder met de Barrière vereenigt. Hij lijkt effen, en in die omstandigheden is het beter hem te volgen, dan eromheen te gaan over de bergen, zooals we twee maanden geleden hebben gedaan. De afstand zal langs den nieuwen weg niet veel korter wezen; maar waarschijnlijk zal het veel tijdbesparing geven. Van hier af gaan we nu weer achtereen 28 kilometer afleggen, dan zes uren rusten en daarna, in eens door, de tweede 28 kilometer en zoo verder. Op die manier winnen we veel tijd.

Om zeven uur in den morgen, op den 6den Januari, bivakkeeren we op het voorgebergte, dat de plaats aanwijst, waar de gletscher Axel Heiberg en die van de Barrière samenvloeien. Het dépôt van 85.5 moet niet ver meer verwijderd wezen. In den namiddag vertrekken we weer. Van den top van een bergje, dat we dadelijk na het vertrek uit het kamp bestijgen, meent Bjaaland de cache te zien; een oogenblik later komen we aan den berg Betty en den weg van de heenreis. Van daar kunnen we met den kijker zien, dat Bjaaland zich niet heeft vergist. De kleine sneeuwhoop daar ginds in de verte is wel het dépôt. Terstond wordt daarheen koers gezet en om elf uur in den avond zijn we weer op de Barrière. Ons verblijf in de bergen, die de Zuidpool omringen, had één-en-vijftig dagen geduurd.

Op het dépôt is alles in orde. Ook hier is de warmte zeker groot geweest, en de sneeuwberg, die zeer hoog en zeer massief was, waar de voorraden onder begraven waren geweest, is voor een groot deel gesmolten. De porties pemmikan, die de directe werking van de zon hebben gevoeld, hebben de zonderlingste vormen aangenomen. Dadelijk na onze aankomst verdeelen we de porties over de sleden. In dit bivak laten we, ten teeken van onze passage, eenige van de versleten kleedingstukken achter, die we op reis hebben gedragen. Als de levensmiddelen geladen zijn, gaan twee van ons den berg Betty bestijgen, om er geologische staaltjes in te zamelen. In dien tijd richten wij een grooten cairn op van droge steenen, waarin we een flesch achterlaten met zeventien liter petroleum, veertig kisten lucifers en een verslag van de expeditie. Misschien zal in de toekomst dit kleine dépôt den een of anderen onderzoeker te pas komen!

De verschillende dépôts, die op de Barrière zijn opgericht, bevatten zulk een groote hoeveelheid zeehondenvleesch, dat we er alle dagen van zullen kunnen eten. In geval van scorbuut zou deze voorraad ontzaggelijk veel waard zijn geweest. Frisch en gezond als wij zijn, hebben we er enkel den dienst van, dat onze menu's er afwisseling door krijgen. Sedert onze aankomst op de Barrière is de temperatuur veel hooger geworden; ze blijft nu in de buurt van tien graden vorst. Maar altijd hetzelfde weêr, sneeuw, sneeuw en altijd weer sneeuw. Zal dat dan nooit eindigen? Daarbij een dichte nevel, waarin men geen tien meter van zich af kan zien. Temperatuur acht graden vorst. Wat later begon het zelfs te dooien, en alles werd vochtig op de sleden. Op de dikke sneeuw werd het loopen moeilijk, maar de honden trokken nog best. Dien avond van 9 Januari werd het weêr, om tien uur in den avond, het uur van vertrek, beter en het werd betrekkelijk Bladzijde 163licht. Niet lang daarna merkten we een cairn op zoowat 200 meter westelijker. Daarheen koers gezet! Hij heeft wel wat geleden van de zon en den wind. We vinden er het document in, dat de richting aangeeft voor het vinden van den volgenden cairn op 5 kilometers afstands.

Yaş sınırı:
0+
Litres'teki yayın tarihi:
30 kasım 2018
Hacim:
199 s. 50 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
İndirme biçimi:
Ses
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Ses
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre