Kitabı oku: «Gedragen door de tijd zien licht inzien», sayfa 4
GETAL 8154
KLEUR GEEL
GETAL. 8154 = 18 = 9. Ik maak van deze 9 in de geest een zespuntige ster. Symbool van de verbondenheid van hemel en aarde en de mens.
KLEUR. Geel is de kleur van wijsheid en zetelt op het kruinchakra. De tweede straal van goddelijke liefde en aarde gericht op zondag. Aartsengel Jophiel is de meester op deze straal en die kan aangeroepen worden om je wijsheid te versterken. Deze wijsheid schuilt niet in boeken maar in het leven. Het is de wijsheid van de levenskunst.
Wat een ruimte voel ik. Nog meer ruimte dan de oase van Ain Houdra, de wadi en alle wadi’s samen, alle hoogvlakten, bergen dalen van hier tot St. Catherine, Nuweiba voorbij tot Taba en langs en over Dahab, helemaal tot El Thoor.
Ik hoef niks, ik mag. Mee met de wind die mij draagt, mee met de elementen in mij en buiten mij tot in het hart van het grote kristal van moeder aarde en van de grote centrale zon, die leven geven. Tot in der eeuwen der eeuwen verbonden. Mee met de beweging in-uit, boven-beneden. Te weten en te zien dat het nooit enkel dag is en nooit enkel nacht. Mee met de geest van Gods wetmatigheid en kosmische waarheden.
De nacht valt in deze maand rond zes uur. Tijd voor een zaklamp als ik in mijn arisha (5) nog iets wil zoeken. Mijn solarlamp wijst mij de weg naar de slaapspullen die, wijs genoeg, in een apart indigoblauw zakje zitten. Vanaf half vijf verdwijnt de zon hier achter een van de bergen. Dan wordt het al kouder en krijgen de bergen rondom in deze hoefijzervormige kom een bewonderenswaardig zilveren randje.
Luchtbed naar buiten. Ik hoef het niet dagelijks op te blazen. Ik leg het overdag in mijn arisha. Als ik lakenzak, slaapzak, plus dubbele deken, plus fleecedekentje over mijn luchtbed, dat overigens ook op een deken ligt op het zand, geïnstalleerd heb, dan ja dan… Dan trek ik mijn nachtkleding aan. Lange mouwen, lange pijpen, wollen sokken, violet, gebreid door de moeder van Desie, die toen vierentachtig was en nu dood. Rood fleecevest, aangekocht in Lauterberg tijdens mijn vervlogen tijd bij Centrum Sonnenschein, vilten baret op, terrakleurig en klaar. Tijd voor mijn verlichte e-book. Zittend lezen, gewikkeld in een deken met opgetrokken knieën, totdat mijn handen en neus té koud worden. Onder mijn hoofd een rode kussensloop dat eerst wit was, met daarin mijn rode fleecevest gestopt als kussentje.
Als alles goed zit en ik mijn lange benen de ruimte kan geven, dan leg ik mijn linkerhand op mijn plexus solaris en mijn rechter op mijn hart en kijk naar de hemel. De maan verlicht het lichte landschap. Zij staat driekwart aan de hemel en is bijna nog vol. De poolster hangt vrolijk brutaal als eerste te knipperen aan het firmament. Ik adem diep in en uit in mijn warme bedje en als ik dat heelal bekijk word ik klein, zo klein, en voel ik mij heel nederig.
Dit universum, deze eenheid met de planeet aarde en alle sterrenstelsels en planeten. Dit alles wordt in stand gehouden door de energie die ís. Wat een kracht. Wat een beweger, die overal in elk levend wezen, het mensenrijk, planten en dierenrijk aanwezig is. Het hele systeem van het universum is in mij en met mij verbonden. Ik voel de zachte kracht van het universum in mij. Ik zoek de hemel af naar inzicht, ruimte, liefde en ik vind het in mijzelf. Ik voel mijn hartenklop met de impuls van moeder aarde. De zachte liefdevolle klank van het universum, de toon die hemel en aarde en het sterrenstelsel tezamen maken, hoor ik zacht liefdevol klinken. Het resoneert in mijn lichaam, mijn bloedvaten, mijn lymfebanen, mijn organen en zintuigen. Dit is wat mij in stand houdt. Deze energie die ik in- en uitadem net als eb en vloed, mee met de beweging. Diep in en uit, zodat alle cellen en atomen met iedere nieuwe ademtocht geheeld, vernieuwd en gevuld kunnen worden met stralend kosmisch licht.
Ik dank het universum. Ik dank de zon, die kleur geeft aan de wereld en de geestelijke zon, die kleur geeft aan mijn innerlijke leven. Ik dank de maan voor haar verlichting van het universum van dit moment en de geestelijke maan, die door haar getijde mij steeds meer inzicht geeft in alles wat verborgen is. Die mij uitnodigt verder te kijken dan het zichtbare.
Met grote bewondering sluit ik mijn ogen voor dit onvoorstelbare en zeg in dankbaarheid tegen de schepping:
“Hier ben ik. In uw handen beveel ik mijn geest.”
GETAL 22
KLEUR INDISCHROOD
GETAL. 22 = 4. De vorm van het getal vier wijst naar nu en wil neergezet worden op aarde.
KLEUR. Indischrood is de kleur van leven, vreugde, aanwezig zijn, moed en van Pinksteren, de uitstorting van de Heilige Geest die alom aanwezig is en die ik kan aanroepen om mij te inspireren, te leiden, te beschermen.
Op dit moment heb ik links van mij, op tien meter afstand, buren. Het zijn zes volwassen grote moedergeiten en een vadergeit. Alle met lange haren die als een zacht fladderend jurkje om hen heen hangen. Ze hebben zes jonge geitjes, waarvan één pasgeboren. Eén moedergeit is helemaal beige, zonder een enkele anderskleurige aftekening op haar lijf. Net zo’n kleur als de zandkleurige rotsen. Och erm, zij zou helemaal niet opvallen buiten de ren, mits zij zich niet zou laten horen, maar dat doet zij in het geïmproviseerde stalletje wel. Om haar ogen heeft zij een wit randje en in haar ogen zie ik een zwart verticaal balkje, dat dan weer wel. Om te ontdekken welk geitje haar geborene is, is niet zo moeilijk. Er is er maar één die ook helemaal diep zandkleurig is.
Er is ook een effen pikzwarte moedergeit en een zwart minitje. De ram is grijswit en heeft grote zandkleurige horens, prachtige barnstenen ogen, een snotneus en lust geen sinaasappelschillen. Van de zes mini’s is aan de kleuren niet te zien wie de tweeling gebaard heeft. De mini’s gaan ’s nachts in een apart deel van het hok, gemaakt van afval van palmbomen, een stuk deur, plus een ijzeren hekje, het geheel afgedekt met dekens en lappen. De moeders en vader blijven in de rotonde, die gefabriceerd is met materialen die hier op de hof overal rondslingeren. Grote plastic zakken, stukken stof, stukken dekens, karton, een plank, een stuk rotan. Een dak van latten en stokken afgedekt met droge palmbladeren beschermt tegen de zon.
Die palmbladeren zijn trouwens een niet weg te denken product hier. Er staan genoeg palmen en elke palm stoot het onderste blad regelmatig af. De daken van arisha’s en andere bouwsels worden hiermee afgedekt. Als het sterke droge blad dicht genoeg op elkaar ligt, is het waterdicht. Maar de harde wind verplaatst het blad en dan lekt het toch. Het moet ook vastgelegd worden en onderhouden. In dat laatste zijn ze hier niet bepaald goed, moet ik zeggen. Ook het dak van mijn arisha bleek zo lek als een zeef toen het regende en hars uit de droge palmbladeren maakt plakkerige vlekken. Alles lekte trouwens, ook het golfplaten dak van de zogenaamde keuken.
Het zijn dus gevangen geiten. Dat zie je niet vaak. Een geit die zich vermaken kan in een afgedekte, afgesloten ruimte onder een boom. Boven de geïmproviseerde stal waait het prachtige zeegroene blad van een mij niet bekende boom zacht heen en weer. De geiten vinden dit blad lekker maar kunnen er niet bij.
Ik heb zelf een geit gehad, een bok weliswaar, die ik genoemd had naar de bekende dichter uit het Nederlandse zuiden, waar wij toen woonden, Pieke Dassen. Pieke had een grote ren, die hij deelde met een stuk of acht kippen en een eend, die niet kwaken kon, maar hijgde als een vent met astma. Pieke had een eigen toren met etages en een loopplank.
Geiten willen hun leider volgen en navolgen in het vrije veld of in de open woestijn, waar hier en daar lekkere struikjes staan die door hen gesnoeid willen worden. Ik houd van geiten, hun groepsgedrag en hun eigenzinnigheid. De gezichtsuitdrukking van liefdevolle verwondering, begrip, van bazigheid, van verwachting, van koestering naar hun jongen.
Ik vergeet nooit meer de tsunami van wel honderd bontgekleurde grote geiten, vijf jaar geleden in Mongolië. Ze kwamen plotsklaps met z’n honderden over een bergkam gesjeesd, waarvan ik op de helling stond. Ze schrokken van mij en galoppeerden, luid converserend, tweezijdig langs mij
heen. Ik stond perplex en voordat ik bijgekomen was van deze onverwachte voorstelling, waren ze uit zicht, naar ergens. Hun geluid als een echo achterlatend.
De babygeitjes hier in de ren hebben het grootste woord. Met hun bibberende frêle stemmetjes hebben ze het over hun moeder en over drinken en vertellen elkaar hoe de mem van hun eigen moeder werkt, met duwen en trekken krijg je er wel wat uit, uit die tepels. Tegen zonsondergang heeft iedereen honger en gaan de moeders echt blèren, zeg maar zeuren. Daardoor wordt het geluid van de kleintjes als een triangel in een symfonieorkest.
Soms heb ik het gevoel dat er een oude kerel in het hok zit. Een gerommel en gerammel van jewelste met om de haverklap een norse chagrijnige stem die zegt ‘oprotten, hou je kop, niet doen, bah vies, zeikerd, blijf af, laat dat’ en nog veel meer uuuhhhs, pssstt, ggrrgrr, en hoesten. Ik ben natuurlijk gaan onderzoeken of iemand hulp kon gebruiken. Wat denk je? Geen vent te bekennen en alle geiten keken mij aan met onschuldige gezichtjes en een uitstraling van ‘uuhh, al etenstijd?’ Het blijft me toch boeien welke geit er zo praten kan als een volwassen kerel daar in die woestijnstal.
Als de mini’s moeten gaan rusten in hun mini lappendekenhok in de rotonde, hebben de dames en heer wat meer overzicht over de bodem waar takjes en blad ligt rondgestrooid. Er wordt geknaagd, geknabbeld, laatste groene restjes worden tussen de kiezen vermalen. Er wordt geboerd en pannen en potten nogmaals verschoven. Misschien komt er toch nog wat eetbaars onderuit, nietwaar? Het klinkt soms als de McDonald’s in Horst aan de Maas, waar het net zo druk is als de Mac aan de snelweg bij Sevenum.
’s Nachts is het betrekkelijk stil, maar inderdaad betrekkelijk. Geherkauwd en gaan verliggen heeft soms wat voeten in de aarde, dekbedden worden opgeschud, lijkt het soms, geboer en geknaag. Het geeft mij een goed gevoel. Ik lig hier niet helemaal alleen. Maar wel alleen buiten, dat wel.
Mijn rechterhandburen zijn zes jonge palmen van bijna twee meter, waar ik ruimschoots tussendoor kan lopen, en een stuk of vier stekkies, tussen de drie en tien centimeter, waar ik niet op wil trappen. Ook niet in het donker. Tussen dit in aanleg zijnde stuk tuin is de circustent van de familie van Inam Faisal niet te zien. Vijfendertig cadmiumrode ogen kijken mij vanaf de plastic zijkant van de tent wezenloos aan als ik mezelf verplaats. De zwarte letters dansen op deze afstand van dertig meter voor mijn ogen. Ze worden bewogen door het waaierige blad van de jonge palmbomen.
Trouwens, deze tuin in aanleg bevat ook twee abrikozenboompjes met stralend vermiljoengroene blaadjes als de zon erop schijnt en twee boompjes zonder een enkel blaadje, maar wel een mosgroen palmstekkie aan haar kale voeten. Zo zie je, altijd weer nieuw leven, wellicht in een andere vorm, maar toch.
De vernuftigheid van de bedoeïenen vind ik grenzeloos. De vijfendertig citroenkleurige zakken van een meter bij tachtig centimeter zijn met een machine aan elkaar gestikt en vormen het zijgedeelte van de achterkant van de tent, die zeker twee meter hoog is. Het voorste gedeelte van de zijkant bestaat uit witte, aan elkaar gestikte kunststof zakken zonder opschrift of afbeelding, maar met een rode streep erop, die willekeurig heel artistiek hier en daar tevoorschijn komt. Ik ging per ongeluk, de rode lijnen volgend, staccato zingen van ta ta ta tata…
Het citroengele gedeelte is echt te bizar voor woorden in dit landschap, maar functioneel als wintertent is het wel. Dit deel laat geen wind en geen regen door. De onderste rand is naar buiten geslagen en vastgelegd met grote keien. Later bleek dat ook de wind daar vat op kreeg. Maar ja, het dak is voor een deel van palmblad en de regen komt ook tegenwoordig nog steeds van boven. Gele zakken met rode ogen en witte zakken met rode strepen beslaan het leefgedeelte van de tien bij tien meter grote wintertent.
Aan de voorkant zit een onoverdekte arisha aangebouwd, die bestaat uit natuurproducten in de kleuren van de omringende bergen. Alle varianten zandkleuren. Een grote plank wordt afgewisseld met droge lange palmtakken, een oude grote katoenen sjaal, kale, gevlochten takken van weet ik wat voor boom. Een grote opening is de inkom. Functioneel is het wel. Je zit toch buiten en wordt beschermd tegen de wind en pottenkijkers, mochten die er onverhoeds zijn. Op de grond in de arisha ligt niks. Je zit op het grove zand, maar ik kreeg een langwerpig gekleurd kapok kussen toegeworpen.
De voorkant van de tent is van allerhande gekleurde dekens, vastgebonden aan een lat. De kleuren zijn behoorlijk gebleekt door de zon. Nu passen ze hier wel, want alles is door de zon pastelkleurig geworden. Mijn nieuwe deken is knalrood, variërend van magentarood naar vermiljoenrood naar cadmiumrood naar roze. Er staan ook nog knalgele sterren op, vallende, in grootte variërend van sterretjes naar grote sterren die zo’n sliert licht achterlaten, in dit geval een gele. Maar mijn deken ziet slechts het nachtlicht, dat scheelt. Mijn deken is heerlijk warm en niet zo zwaar als die van de bedoeïenen die volgezogen zijn met vuil en zand. Die zijn niet meer te tillen door mij.
Binnen in de geelwitte plastic tent staat een blauw kampeertentje, achtergelaten door toeristen die niet buiten durfden te slapen. Mocht het regenen, dan zijn de spullen in het blauwe tentje de enige die droog blijven. Hier verblijven Inam, zoon van Faisal die ik al twintig jaar ken en dit jaar nog niet gezien heb, met zijn vrouw Shaquilla en dochters Maja van zeven en Maryam van vijf. Er is ook nog een splinternieuwe Mostafa, niet in een thobe (6) maar in een babypakje. Om Mostafa draait alles. Hij is ook de enige die niet uit de voeten kan. Alles is bij hem gelukkig wel aangelegd zo te zien. Waarschijnlijk ook zijn gebit, maar daar is nog niets zichtbaar van. Totaal overgelaten aan de welwillendheid en goedheid van anderen. Maar hij huilt. En driftig soms, zelfs woedend. Groot gelijk, kleine man, want als geen van de vier familieleden reageert, dan moet je wel als je aandacht wilt.
Als buitenstaander vind ik het een circustent. Niet alleen vanwege het uiterlijk, de door de wind bewegende Arabische letters of de rode ogen en de rode strepen. Er wordt namelijk in gecommandeerd, gelongeerd, lijkt het wel, want ik hoor steeds hetzelfde aanhoudende voetgetrappel en klikjes met de tong. Er wordt van tijd tot tijd gezamenlijk gelachen en er wordt ook gestoeid. Dan hoor ik een val en krijgt iemand punten en wordt er geklapt.
Kibbelen blijft niet bij een enkele of dezelfde, dat doen ze allemaal. In het Arabisch. Geen touw aan vast te knopen, echt niet. Ik kan me ook niet voorstellen dat ze het zelf snappen of een of ander familielid. Een geriedel door elkaar van diverse toonhoogten en een snelheid als de nieuwste tgv van Amsterdam naar Parijs, zonder ook maar één station aan te doen en die over de wissels heen dendert. Het houdt soms wel drie minuten aan en eindigt in een aardse stilte of in gehuil. Soms komt iemand stampvoetend, altijd op blote voeten, de tent uit, sjeest naar het gebouwtje dat voor keuken doorgaat, gooit wat met pannen en borden heen en weer en dan is het stil. Langzaam, na soms pas drie kwartier, komt het gewone familieleven weer op gang. Ze hebben elkaars krachten weer gemeten, weten hun plek voor het moment en hebben elkaar en zichzelf wat beter leren kennen.
De rolverdeling is duidelijk. Inam haalt water voor thee. Shaquilla gaat lebba (30) bakken. Dat doet ze buiten in de sharia op een vuur dat ze zelf heeft gemaakt van droge plantenresten die toevallig op de hof langs dwarrelen en je kunt grijpen in het voorbijvliegen. Als er gasten komen, is Shaquilla vooralsnog buiten beeld. Inam verwelkomt met een luid “marhaba” en “welcome” er achteraan als het toeristen zijn. Inam zorgt onmiddellijk voor thee: ashrab chai (7) is het belangrijke gastvrije moment, wie er ook komt. Kleine glaasjes die tussen duim en wijsvinger vliegensvlug met een beetje schoon water, nou ja schoon, worden rondgedraaid, worden gevuld met zwarte zoete thee. Als het bedu’s zijn, zij komen met een witte Toyota met open laadbak die alle bedoeïenen hebben en woestijnbestendig is, is het meestal familie en komt Shaquilla met bedekt hoofd vrij snel naar buiten en laat van lieverlede haar gezichtsbedekking wat los.
Toeristen komen met een jeep. Zij komen uit Sharm el Sheikh, Dahab of Nuweiba een dagje crossen door de woestijn. Hoe spectaculairder, hoe leuker, net niet vast komen zitten en net niet omkiepen. Zij maken de prachtige structuren van het zand los en kapot. Daar kan ik dan niet meer goed lopen, want het zand is te los en dan zak ik weg. Totdat de volgende wind de tijd neemt om te herstructureren en een prachtig hard oppervlak construeert, zodat ook mijn voetstappen weer draagbaar zijn.
Dat is hun dagje woestijn en dan lunchen bij een echte nep-bedoeïenen familie, want wonen doen ze hier niet. Zij komen alleen hier naartoe als er toeristen komen lunchen. Shaquilla en haar dochters bieden na de lunch, die gekookt en geserveerd wordt door Inam, hun handgemaakte koopwaar aan de toeristen aan. Allerlei soorten kettinkjes en armbandjes, tasjes, geborduurd en van verschillende afmetingen, bestikt met kraaltjes. De kids bieden de armbandjes aan voor ‘ten pound’, want die taal spreken zij al.
Inam gaat soms, na de toeristen, weer verder aan zijn zoveelste project. Ditmaal een toiletgebouwtje voorbij mijn arisha en die van de geiten, langs een tamarisk en twee andere flinke bomen met zeegroen langwerpig waaierig blad, waarvan de geiten mee-eters zijn.
Aan het eind van de hof, waar prikkeldraad dat aangeeft en de wadi begint, daar staat een half af betonnen huisje dat wellicht ooit toiletgebouwtje gaat worden. De ene helft herbergt een sta-wc en de andere helft een zit-wc plus twee douches. Maar ja. De bedoeling is zo ontzettend goed. Maar dan. De grote blauwe tegels met in het midden een prachtige witte soort aster, je weet wel met van die bolletjes met veel opgerolde bloembladen meestal zonder hart. Ja, die tegels. Zo goed bedoeld, maar om ze dan netjes in het gelid te krijgen, dat is vers twee. Het was geen professionele tegelzetter, die deze gezet heeft. Of toch wel en hoort het hier zo?
Ik ken dit van overal hier. Stukken er afgevallen, kapot getrapt, gebarsten. Rondom de sta-wc eenzijdig dicht tegen de pot, twee tegels gebarsten. Sorry, ik heb die barst met plassen, door de wind, helaas niet geheel kunnen ontwijken. Ik heb er wel een flinke scheut water doorheen gegooid, anders stinkt het morgen al. Een kraantje, eh dertig centimeter boven de vloer en dan? Oh geweldig een douchekop. Hij drupt. Even dichtdraaien, nee dus… helaas. Het zand waait vrolijk naar binnen.
In de jaren zestig, zeventig was het in Frankrijk, Italië en Joegoslavië ook zo op campings en in hotelletjes. Het fijne hier vind ik dat je overal buiten je behoeften kunt doen. Wie weet welke dieren er allemaal weer profijt hebben van dat onverwachte vocht. Ik zeg ook altijd als ik klaar ben “alsjeblieft”, zet mijn handpalmen tegen elkaar net als de Dalai Lama, ik probeer
dan ook te glimlachen net als hij en maak een korte buiging. Soms even snel zelfs drie.
Als de mogelijkheid het toelaat zoals nu, nu ik alleen ben, dan neem ik rustig de tijd om te kijken wat er met mijn afvalproduct gebeurt. De urine maakt vaak kratertjes in het zand als het wegzakt. Zandkorrels die wat groter zijn, zo’n twee, drie millimeter, verplaatsen zich en gaan nog meer glinsteren. Die hele, hele kleine bloemblaadjes die geen bloempjes zijn maar mini doorzichtige witte diertjes, die er per ongeluk op dat moment in terechtkomen, worden ogenblikkelijk heel piepkleine balletjes. Ik denk dat ze, bij nader inzien, dan dood zijn.
De ontlasting glinstert altijd fel zolang het vochtig is. De kleuren, dan nog stralend, afhankelijk van wat ik gegeten heb. Het droogt best snel op en dan vertrekt de glinstering. Gisteren was het Hollands grasgroen vanwege de vele lekkere minikomkommertjes, die hier gjar heten, die ik gegeten had. Vorige week was het een keer stralend oker, kennelijk van de walnoten die ik op had.
Ik vind het altijd prettig de ontlasting rustig te bekijken als het uit mijn geweldige fabriek komt. Ik houd niet van die ploep-weg wc’s. Geef mij maar een schotel-wc om het uitwerpsel even ‘te lezen’ en daar mijn conclusie aan te verbinden.
De haren van de meisjes zitten in een paardenstaart. De voorste haren zijn wat korter en steken alle kanten uit als zwart stro. Ik had van die roze meisjesklemmetjes meegebracht voor hen, maar ik vond ze al heel snel hier en daar kapot op de grond. De handjes en beide voeten zijn van zichzelf bruin, maar meestal zichtbaar niet met zeep gewassen net zoals de haren nooit gewassen worden.
De harde koude windvlagen van de laatste dagen hebben iedereen hoesterig en snottebellerig gemaakt. Als de kinderen mijn yogaoefeningen nadoen, worden de lichtgroene snottebellen die de vrijheid nemen naar buiten te komen, met een ruk weer opgehaald. Hup naar binnen jij, en dat doen ze dan ook gretig.
Ik ben voor de kids nu nog een attractie, want ik doe dingen die zij niet doen en niet gewend zijn. Schrijven bijvoorbeeld. Eindeloos schrijven en dat ook nog van links naar rechts, snel en met tekens die zij niet kennen. Wassen bij de gummislang met een washandje. Sokken aan of kniekousen en grote hoge schoenen met veters. Buiten slapen tijdens hun winter in een donzen slaapzak met ritssluiting en capuchon en daar nog een dubbele deken bovenop. Ik laat hier ook altijd veel gewoonten los hoor. Ik heb geen bed, geen wc, geen douche, geen gasstel, geen vork, geen internet of telefoonverbinding, nou ja en al dat andere. Ik mis het niet. Wie loopt er nou ook in de woestijn en dat dagenlang. Dat kan je je inderdaad afvragen. Als je nou geiten en schapen te hoeden hebt, dan…
Vijftig jaar geleden liepen alle bedoeïenen per stam nog in de woestijn. Zij zwierven van Saoedi-Arabië door Jordanië en door de Negev-woestijn en de Sinaī met hun kuddes kamelen, schapen en geiten. Men leefde van zijn levende have, van dadels en olijven en wat men onderweg tegenkwam. De vaders die deze traditionele manier van leven kennen, zijn nu aan het uitsterven. Het zit de jongeren nog steeds in het systeem dat zij zich niet of nauwelijks aan vaste tijden kunnen houden en niet voor niks een tent en arisha bouwen, aan of naast, hun verplichte betonnen huisjes. Ze zitten, eten, slapen op de grond. Stoelen, bedden, zijn niet in hun bezit. Wel kussens. Heel, heel veel in allerlei kleuren en patronen voor onder je zitvlak, onder je rug, voor je elleboog als je wilt steunen.
De gastvrijheid hebben ze generatie op generatie overgenomen. Zij delen alles wat zij hebben en meer dan dat. Hun niet uitgesproken leuze is: Als ik het heb, deel ik het, of geef ik het weg. Als ik het niet heb, is het ook goed. Volgende keer, Insha’Allah (8).
Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.