Kitabı oku: «Doodsgezicht», sayfa 15
HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG
Zoe zat in haar eentje aan de toonbank. Ze had een kop koffie in haar handen maar dronk er nauwelijks van. In plaats daarvan hield ze zichzelf bezig door rond te kijken, iedere richting met regelmaat op nieuw te controleren.
Ze kon het wachten niet uitstaan. Ze had iedere invalshoek, iedere optie in overweging genomen. Dat hij Aisha nog levend zou meenemen, en haar dan middenin een ruimte vol mensen zou ombrengen. Nee, dat was onzinnig. Dat hij haar dood zou meebrengen – maar hoe verwachtte hij dan dat hij daarna levend de zaak kon verlaten?
Zoe was behoedzaam op het eethuis af gegaan, had de wegen gecontroleerd, de parkeerplaats, had in iedere auto die daar geparkeerd stond gekeken. Niet alleen in Ford Taurussen van willekeurig welke kleur. Die fout zou ze niet een tweede keer maken. Nee, ze had alles uitgebreid bekeken, en nog was hij niet te zien.
Toch was er een sprankje hoop in haar hart. Dat was omdat er nog twee moorden te plegen waren, niet een. Twee locaties. En misschien, heel misschien, bewaarde de dader Aisha voor het laatst, om er zeker van te zijn dat zijn laatste stip niet verpest werd.
Dat klonk waarschijnlijker dan te proberen een meisje te vermoorden middenin een druk eethuis, of eentje meenemen die al dood was. Hij moest hebben geweten dat die wegen linea recta naar de tralies leidden.
Aan de andere kant, een schizofreen die zijn medicatie niet innam, hoe kon je weten of zijn brein logisch werkte?
Maar Zoe moest het risico nemen. Ze was maar een persoon, en ze kon niet overal tegelijk zijn. Ze had Shelley op het hart gedrukt dat ze het eethuis voorzichtig moest naderen en met de staatspolitie een groter gebied moest controleren, de parkeerplaats in de gaten moest houden, ogen plaatsen waar ze maar kon. Ze waren onderbemand nu ze in alle richtingen aanknopingspunten kregen, en er stond veel op het spel. Een kleine beweging achterin een auto kon een aangeven dat Aisha zich los probeerde te worstelen. Iets dat je gemakkelijk over haar hoofd kon zien voordat ze het leven verloor. Maar de andere politieagenten zouden op straat en op de parkeerplaats staan te wachten.
En Zoe restte nog de uitkijk in het eethuis. Het leek onwaarschijnlijk dat hij hier een slachtoffer zou vinden, nietwaar? Maar er waren privéruimtes – de keuken, de toiletten. Plekken die net even uit het zicht lagen. Ze moest bedacht zijn op verdacht gedrag. Als hij binnenkwam, zou ze hem zien. Ze zou hem tegenhouden. Ze beloofde het zichzelf.
Er waren tien tafeltjes met banken aan weerszijden van de ruimte, en een groter middengedeelte met een aantal tafeltjes dat gemakkelijk te zien was. Dan was er nog de toonbank. Dat maakte twaalf plekken waar de dader kon zijn – veertien, als je de toiletten meerekende. Ze had de damestoiletten al bekeken toen ze binnenkwam, voor het geval hij daar op de loer lag naar een slachtoffer. Een agent die ze nog nooit eerder had gezien was binnengekomen, had rondgekeken in de herentoiletten, en was weer vertrokken met een subtiel knikje naar Zoe. Zijn taak was volbracht, en hij ging weer op de uitkijk staan naar auto’s. Er was hier geen moordenaar – nog niet.
Zoe probeerde haar knie niet te laten wippen en de nummers haar niet te laten overweldigen. Ze wist het gewicht en de lengte van iedere persoon in deze hele tent, van de serveersters die ronddrentelden met potten koffie en notitieblokjes, tot aan de zevenentwintig anderen die op verscheidene plaatsen om haar heen verspreid zaten. Het eethuis was drukbezet – bijna vol. Het zou hem niet moeilijk vallen een slachtoffer te vinden, hoewel de uitdaging natuurlijk was iemand van het leven te beroven zonder dat hij gezien werd.
Zoe was vastbesloten hem te zien.
Ze probeerde niet geïrriteerd te raken over het feit dat er een suikerpotje meer was dan zout, en dat er twee meer van waren dan dat er tafels waren – extra potjes, die op een bepaald moment in gebruik waren genomen en vervolgens op willekeurige plekken waren neergezet in plaats van dat ze werden opgeborgen. Ze probeerde ook de zeventien hamburgers, twintig porties friet, achtentwintig koffiekopjes (sommige waren nog niet verwijderd na achterlating door hun vorige gebruikers) en vier milkshakes op de tafels te negeren. Deze dingen, die hoefde ze niet te weten.
Ze hoefde niet te weten dat er zeven lege plaatsen waren, maar slechts een volledig onbezette tafel. Er was geen reden dat ze hoefde te weten dat er dertien lampen verspreid in de ruimte waren, of drie airconditioners, of dat de serveersters allemaal de touwtjes van hun schort op verschillende lengte droegen.
Wat ze wel moest weten was alles over de mensen die al in het eethuis waren, en ze hield zich hiermee bezig met zoveel inspanning als ze kon opbrengen. Ze keerde haar rug naar de toonbank toe en leunde achterover om zo op een, naar ze hoopte, nonchalante manier de ruimte te bestuderen. Ze bestelde een tweede kop koffie en plaatste die naast haar, alsof ze op een vriendin zat te wachten.
Meer dan de helft van de klanten van het eethuis waren vrouwen. Die verhouding werd versterkt doordat de serveersters uitsluitend vrouwen waren. Er waren ook enkele kinderen. Die kon Zoe bij voorbaat uitsluiten. Dan waren er de mannen met overgewicht, een vertrouwd gezicht in een restaurant dat voornamelijk zoet of vet eten serveerde. Twee van hen waren veel te oud, tegen hun pensioen aan, en hadden niet genoeg kracht in hun armen om de moorden te kunnen plegen.
Toen bleven er nog vijf mannen over. Eentje was te kort om zonder moeite bij de hals van de langste slachtoffers te kunnen, en Zoe kon hem uitsluiten. Vier te gaan.
Er zaten groepen in duidelijke composities, patronen die gedicteerd werden door sociale verwachtingen. Man – vrouw – kind, familie. Vriendin tegenover vriend. Twee meisjes tegenover twee jongens, geliefden die bij elkaar zaten. Voorspelbaar en sterk. Maar er waren er ook die ze niet kon plaatsen – twee mannen en een vrouw. Zij zat alleen op een bankje en de mannen tegenover haar. Er waren geen duidelijke signalen van liefde of familiebanden. Die waren het meeste raadselachtig, degenen die haar het meest verwonderden.
Een groepje van drie – een man, vrouw en kind – kwam van hun stoelen en vertrok. Dat gaf haar drie. Maar er kwam een nieuwe groep binnen, vier jongemannen, niet veel ouder dan de tienerleeftijd. Dat bracht haar weer naar zeven, en ze werden gevolgd door een jong paar. Nu waren het er acht. Een ander echtpaar stond op om op te stappen, waardoor een van de tafeltjes vrijkwam, en – had ze die al van de lijst geschrapt? Waren het er zeven of nog steeds acht?
Zoe fronste en concentreerde zich. Ze mocht hier geen fouten maken. Het was niet zeker dat de dader op het eerste gezicht op een moordenaar zou lijken. Hij zou een plaatselijke bewoner kunnen zijn, die had gepland om hier te eindigen, hun aanname dat hij van buiten de staat kwam ten spijt. Dat betekende dat hij hier met vrienden kon zijn, zelfs familieleden.
Zoe had het gevoel dat hij een eenling zou zijn, maar misschien was dat haar eigen vooroordeel. Zij was een eenling, dus moest hij het ook zijn. Misschien was hij helemaal niet als haar, en kon hij, ondanks zijn zienswijze, relaties onderhouden en gemakkelijk vrienden maken.
Misschien niet.
Spitsuur in het eethuis begon af te lopen, en buiten was de zon al ondergegaan. Een ander groepje, dat uitgegeten was, stond op om te vertrekken en hun kinderen naar bed te brengen. Dat was een van haar verdachten. Ze stond nu op zeven, daar was ze zeker van. Ze bestudeerde het groepje van de vier mannelijke vrienden, probeerde hen op te nemen, vroeg zich af of een van hen teveel om zich heen zat te kijken of er zenuwachtig uitzag.
De deur ging open en een jongeman kwam in zijn eentje naar binnen. Hij zag er gewoontjes uit: saaie maar nette kleding, een meter negenenzeventig, slank. Hij ging een paar krukken bij Zoe vandaan zitten, voorbij een dikke vrachtwagenchauffeur en een vrouw die in de laatste tien minuten achttien keer op haar telefoon had gekeken.
De jongeman bestelde thee, en Zoe bekeek hem vanuit haar ooghoek, zo goed ze kon met de andere twee die tussen hen inzaten. Het was mogelijk. Hij zou het kunnen zijn. Ze voegde haar toe aan haar lijstje en bekeek nog eenmaal de ruimte, de andere tafeltjes, en vinkte een man af vanwege zijn slordige eetgewoontes.
De vrouw zuchtte en stond op. Ze vertrok snel met gebogen hoofd. Zoe wierp een steelse blik opzij. Ze kon de jongeman nu wat beter zien. Ook hij leek de ruimte te observeren.
Een ander gezin liep het eethuis uit, een alleenstaande moeder met drie kinderen. Zoe keek naar de deur, maar niemand anders kwam binnen. Waar was Shelley? Ze zou toch zeker wel snel komen?
De vrachtwagenchauffeur gooide wat contanten op de tafel ter afrekening en stond op terwijl hij een boer liet. Zoe keek hem aan, niet in staat zichzelf ervan te weerhouden. Toen hij wegliep kruiste haar blik die van de jongeman die eveneens gewalgd keek.
Een seconde hielden ze elkaars blik vast. Er was een beweging in zijn ogen, iets dat ze niet precies kon thuisbrengen, voor hij wegkeek.
Zoe bleef hem bestuderen. Nu vermeed hij angstvallig naar haar te kijken. Er was geen twijfel over mogelijk.
Die schittering. Kon het…herkenning zijn geweest?
Duizend dingen gingen door Zoe’s hoofd. Lengte, gewicht, leeftijd. Het kwam allemaal overeen. De tijd waarop hij het eethuis had betreden, na volledige zonsondergang. Dat hij alleen was, waar de andere mannen die in hun eentje in het eethuis zaten een bepaalde reden leken te hebben – vrachtwagenchauffeurs die even uitrustten tijdens een lange reis, mannen die nerveus zaten te wachten op hun afspraakjes, en een man in een gekreukt pak waarvan Zoe vermoedde dat hij een alcoholist was die probeerde ontnuchteren alvorens hij huiswaarts keerde.
Deze jongeman – ook hij was hier met een bepaalde reden.
Hij was hier om te doden.
Ze voelde het aan haar water. Hij was het.
Een enkele kans had ze maar. Als ze het verprutste, kon hij ontkomen. Als ze haar legitimatie als FBI-agent liet zien zou de echte dader proberen te vluchten, zo zou ze weten of hij wel of niet was wie ze dacht dat hij was. Maar ze was er zeker van. Hij moest het zijn.
Zoe stond op met de bedoeling om naar hem toe te gaan om hem te ondervragen – precies op hetzelfde moment waarop ook hij van zijn kruk kwam. Ze weifelde, deed alsof ze haar jas goed wilde trekken, terwijl hij naar de andere kant van het eethuis liep en de toiletten inging. Gedwarsboomd ging Zoe weer zitten en dacht dat ze zou moeten wachten tot hij teruggekeerd was.
Ze greep haar telefoon en stuurde een snelle SMS naar Shelley. Een waarschuwing, maar nog geen oproep tot versterking. Verdachte gesignaleerd. Is de toiletten ingegaan. Ik wacht af tot hij terugkeert voor ondervraging en arrestatie.
Zoe wachtte met de deur van de toiletten in haar ooghoek zodat ze het meteen zou kunnen zien wanneer hij openging. Een andere man ging het toilet in. Zoe’s huid prikte terwijl ze een glimp probeerde op te vangen van wat er achter de deur zat terwijl deze dichtzwaaide.
Een snelle blik over de ruimte op haar andere verdachten, maar geen van hen leek ook maar enigszins zo interessant te zijn.
De toiletdeur ging weer open, en Zoe keek gespannen op – maar het was alleen de andere man die weer naar buiten kwam.
Het bloed ruiste door haar aderen. Er was genoeg tijd verstreken voor de tweede man om naar binnen te gaan en er weer uit te komen – waarom dan niet voor haar verdachte?
Wat deed hij daarbinnen? Probeerde hij te ontsnappen?
Was hij al uit het badkamerraam geklommen en de nacht in gevlucht, naar waar ze hem nooit zou kunnen achterhalen?
Er zat maar een ding op. Zoe nam een slok van haar koffie om zich moed in te drinken en kwam van haar kruk. Met een lichte tik controleerde ze dat haar pistool in het holster zat, en stevende vastberaden op de toiletten af. Ze vermeed oogcontact met alle mensen om zich heen terwijl ze doelbewust door deur van de herentoiletten ging.
Zoe trok haar pistool zodra ze door de deur was, en liet hem achter haar dichtvallen. Het laatste dat ze nu kon gebruiken was dat een burger op het slechts mogelijke moment binnenkwam. Ze overwoog de deur af te grendelen, maar dat zou zowel haar als de moordenaar insluiten.
Ze keek snel om zich heen, de loop van het getrokken pistool meebewegend. De urinoirs waren verlaten, de wasbakken leeg. Een voor een bewoog ze zich langs de hokjes. Ze waren allemaal open, en de deuren hingen zodanig dat ze kon zien dat er niemand in zat.
De toiletten waren leeg.
Het raam stond open, een voorspelbare conclusie gezien het gebrek aan aanwezigen. Zoe keek op; de opening was breed genoeg, berekende ze, om een man van zijn slanke postuur door te laten. De schouders zouden misschien wat moeilijk zijn gegaan. Ze kwam dichterbij en raakte het glas aan, zag dat het raampje verder omhoog kon, waardoor hij er nog drie centimeter bijkreeg. Net genoeg, met anderhalve centimeter extra om zich doorheen te wurmen. Het had hem gelukt kunnen zijn.
Zoe liep verder naar het raam en ging op haar tenen staan. Ze ontspande haar schiethouding terwijl ze door het raam keek. Buiten was niets te zien, geen teken dat hij in de buurt was, geen voetafdrukken op de grond die ze kon zien. Niet eens van het neerkomen. Hij was geen zware man, maar hij zou, toen hij op de grond terechtkwam, toch wel een afdruk hebben gemaakt…?
Te laat besefte Zoe de waarheid. Hij was helemaal niet uit het raam gesprongen; daarom was daar ook geen spoor van. Ze hoorde het kraken van een deur achter haar en herinnerde zich vaag dat ze een schoonmakerskast had gezien, en een voetafdruk op de betegelde vloer, en ze wist dat ze een fout had gemaakt door hem haar rug toe te keren.
Instinctief schoot Zoe’s arm omhoog met het pistool in de hand. Ze wilde zich omdraaien en het op hem richten, maar daar was geen tijd voor.
Het enige dat ze bereikte was dat ze met haar arm het koord opving dat bedoeld was voor haar keel. Haar handen en pols klapten tegen haar eigen gezicht terwijl hij hard aantrok en het inhaalde tot een lus. Ze kon niet meer dan een verstikte kreun uitbrengen terwijl ze het pistool liet vallen. Ze kromp ineen toen het op luid op de grond kletterde.
Het was puur geluk dat het pistool niet afging – geluk of pech – want misschien zou het hem anders geraakt hebben. Maar hij trok resoluut, hard, met dezelfde vastberadenheid waarmee al zijn slachtoffers tot dusverre waren afgewerkt. Zoe kon een schreeuw niet weerhouden toen de stof van haar jasje meegaf en het koord rechtstreeks in haar arm sneed.
Zo kon ze niet sterven. Ze kon de wond van drie centimeter niet groter laten worden, ze kon het koord niet dichter bij haar nek laten komen. De moordenaar had een stevige grip, maar hij was uit evenwicht omdat hij door de tussenkomst van haar arm niet precies zijn gebruikelijke houding kon aannemen.
Zijn gooide haar andere elleboog naar achteren en raakte hem vol in de onderborst. Ze hoorde zijn piepende ademhaling toen de lucht uit hem gestoten werd. Hij strompelde naar achteren maar bracht het koord met zich mee. Zoe gilde weer toen het dieper in haar huid drukte. In haar mouw kon ze het warme bloed al voelen stromen langs haar arm en een plasje maken waar de stof een bocht maakte.
Hij stond nu nog maar tweeëneenhalve, drie centimeter buiten bereik van haar elleboog. Het koord stond nog altijd strak in zijn handen en het was zo scherp dat Zoe bang was dat het door haar arm zou gaan voor ze zich kon verdedigen. Ze draaide haar hoofd en zag in haar ooghoek dat hij licht voorovergebogen stond, nek met dertig graden gekanteld, heupen met zestig. Topzwaar. Ongebalanceerd. Mensen hadden een verfijnd ontwerp, maar er waren wat zwakke puntjes.
Zoe viel zonder pardon op haar knieën, ondanks de wetenschap dat het hoogstwaarschijnlijk pijn zou doen. Haar knieschijven raakten de betegelde vloer met een botte klap die weergalmde in haar lichaam, en meer bloed uit de wond in haar arm losschudde dat vervolgens op de grond voor haar spatte. Een aanknopingspunt voor toekomstige rechercheurs. De dader hield stevig vast, maar toen het koord meegetrokken werd onder het gewicht van Zoe’s vallende lichaam werd hij verder uit zijn evenwicht gebracht en viel naast haar neer.
Zijn lichaam klapte zwaar tegen het hare, schouder botste tegen ruggengraat, hoofd schampte langs schouder. Ze waren op de vloer en Zoe was even los van het koord. Het viel losjes als een aureool om haar heen, maar er klotste bloed uit haar arm en haar pistool was buiten haar bereik aan de andere kant van de toiletten…
Hij zag het op hetzelfde moment dat zij het besefte, en ze stortten zich er beiden op, in een strijd verwikkeld om er als eerste bij te komen. Zoe was iets sneller dan hij en op een kleinere hoek met de grond, en ze schopte hem uit de weg terwijl ze zich overeind worstelde. Het koord lag vergeten achter haar, ze kon geen moment aarzelen want daar stortte hij zich weer naar voren. Het was haar niet gelukt hem een tweede maal zodanig te raken dat hij geen lucht meer kon krijgen. Hij zou het eerst bereiken.
Ze moest iets doen. Wanhopig draaide Zoe zich met een ruk om, op zoek naar iets dat ze in haar voordeel kon gebruiken, ook al was het maar voor even. Afleiding. Daar! Ze sloeg uit met haar elleboog van haar gewonde arm en raakte een spiegel en brak die aan gruzelementen.
“Kijk!” riep ze, haar stem wat overstemd door het getinkel van het neervallend glas. “Het patroon!”
De dader keek verschrikt haar kant op. Ze zag zijn ogen veranderen, groot worden, in herkenning en verrassing dat iemand hem begrepen had. Zijn blik viel naar de vloer, alsof hij het niet kon weerstaan. Het glas begon op zijn plaats te liggen, een deel in de wasbak, een deel in een halve cirkel eromheen op de vloer. De lege ruimte daartussen, de gekromde vorm, de sproei van de kleine stukjes – het was hem onweerstaanbaar.
Zoe sprong naar voren en wist het pistool te grijpen terwijl ze over de vloer gleed. Haar schouder klapte tegen de achterwand, en ze negeerde de pijn die niet alleen op die plek, maar ook door haar hele arm te voelen was, terwijl ze zich omrolde om het pistool op te heffen. Ze wist hem voor haar uit te strekken, wachtte net lang genoeg tot de wereld weer gestabiliseerd was om hem zich weer op haar te zien stortte, en haalde de trekker over.
Frontaal, bijna. Een milliseconde later en hij had bovenop haar gelegen. Zelfs als ze niet had geweten hoe ze moest mikken, had ze hem hoogstwaarschijnlijk niet geraakt.
Hij zakte op de grond, een paar centimeter terug vanwege de kracht van de kogel, en bracht een hand naar zijn borst om het gat te onderzoeken dat daar plotseling was verschenen.
Zoe hapte naar adem, overspoeld door adrenaline. Ze voelde zich slap en duizelig. Na een blik op het bloed dat over de hele toiletruimte verspreid was leek de reden daarvoor haar duidelijk. Dingen vervaagden terwijl de wereld helder en stabiel werd, het getinkel van vallend glas in haar oren, de wanhopige race om het pistool en om te ademen, de warme natte gladheid van haar rechterarm.
De stilte had een seconde of een uur kunnen duren; Zoe keek slaperig toe hoe de hand van de dader terugviel tegen zijn eigen been. De energie vloeide even snel uit hem als het bloed uit zijn borst. Hij had een vreemde uitdrukking op zijn gezicht, onleesbaar voor Zoe. Ze had goed geschoten. Ze wist dat het dichtbij zijn hart moest zijn, als het al niet midden in de roos was.
De deur van de toiletten barstte open op hetzelfde moment als een bekende schreeuw van “FBI! Doe je handen in de lucht en laat je wapen vallen!”
Shelley verscheen in de lege deuropening en liep naar voren met haar pistool op de dader gericht terwijl ze met enkele blikken het tafereel in zich opnam. “Zoe?”
Achter haar hoorde Zoe vagelijk andere agenten burgers bevelen toeblaffen om het eethuis te evacueren. Schoten gelost. Dat zal wel paniek hebben veroorzaakt.
“Waar is ze?” vroeg Zoe. Ze moest het weten. Aisha Sparks was hier niet – hij had haar toch niet naar het eethuis gebracht. Hij was op zoek geweest naar een nieuw slachtoffer. Waar was het meisje dan?
De moordenaar lachte, realiseerde Zoe zich. Zijn mond gaapte open en zijn borst schudde ook al ontsnapte er maar weinig geluid aan zijn lippen. Hij antwoordde haar niet. Zijn mond was vertrokken in een harde grijns, en zijn ogen waren gefixeerd op die van Zoe met een vonk die zei dat ze een geheimpje deelden. Iets dat zij had moeten begrijpen.
En in een flits begreep ze het ook.
Zoe wist waarom hij zat te lachen. Waarom hij gelukkig was tijdens het moment van de dood.
Er moest hier iemand sterven. En nu, met een laatste, piepende adem waarvan hele lichaam leegliep en die de manische blijdschap in zijn ogen stilde, deed iemand dat ook.
“Waar is ze?” brulde Zoe terwijl ze zich op hem wierp en hem bij de kraag vatte om hem heen en weer te schudden. Er was geen antwoord. Er zou nooit meer een antwoord zijn. Het was afgelopen. Zoe viel terug, hief haar ogen naar het plafond en kreunde van onmogelijke frustratie.
“Zeg iets tegen me, Z!”
Zoe richtte haar aandacht weer op Shelley en knikte kort. “Gaat prima met mij,” zei ze ongeduldig. Ze wilde geen moeite verspillen aan formaliteiten en beleefdheidsfrasen en ze had lak aan haar eigen gezondheid. Aisha Sparks was nog ergens en hij had hen geen enkele aanwijzing gegeven waar dat zou kunnen zijn.
“Bloed je?” zei Shelley, wijzend terwijl ze hurkte om op dezelfde hoogte als Zoe te komen.
Zoe keek naar haar eigen arm alsof ze verrast was de doordrenkte rode stof van haar jasje te zien. “O ja,” gaf ze toe, afwezig en wazig, met haar gedachten nog steeds bij die lachende grijns. “Hij heeft me te grazen genomen met dat koord.”
Shelley vloekte en blafte bevelen door de deuropening naar de agenten die met zich z’n allen achter haar de ruimte in wurmden. “Bel een ambulance, nu! Ik heb een agent die in hoog tempo bloed aan het verliezen is!”