Kitabı oku: «Doodsgezicht», sayfa 8
HOOFDSTUK DERTIEN
Zoe hing in een stoel in het kantoor van de sheriff. Haar volle aandacht was gevestigd op het scherm van zijn computer. Hij had het scherm zo gekanteld dat ze mee kon kijken naar de videobeelden van hiernaast, waar Shelley plaatsnam tegenover Jimmy Sikes.
“Dit is vast niet wat je gewend bent,” zei de sheriff, zowel als een soort onwillige verontschuldiging, als ter verdediging van zijn politiepost. “We hebben hier nou niet bepaald het budget dat jullie bij de FBI hebben. Geen doorkijkspiegels en geavanceerde technologische surveillance hoor. We hebben er de ruimte helemaal niet voor.”
“Geeft niet,” zei Zoe tegen hem, terwijl ze naar het scherm knikte. “Ik kan alles hier toch zien.”
“Weet je zeker dat ze het wel in haar eentje aankan? Ik bedoel alleen omdat ik dacht dat jij de senior agent was.”
“Special Agent Rose gaat dit allemaal uitstekend afhandelen,” zei Zoe met een glimlach. Niet om hem gerust te stellen of een hart onder de riem te steken, maar gewoon omdat ze geamuseerd was om zijn twijfels. “Ze heeft een reputatie voor ondervragingen. Kijk nou maar gewoon mee.”
De man ging achterover zitten in zijn eigen bureaustoel. Het oude leer kraakte van zijn gewicht en ze volgden beiden in stilte de beelden.
Shelley was al op het scherm te zien, tegenover Jimmy Sikes, wiens handboeien door een staaf aan de tafel waren geregen om hem in toom te houden. Hij zat al vijf minuten naar haar zitten kijken, kauwend op zijn ruwe, vieze vingernagels, terwijl ze haar dossiers doorlas zonder een woord te zeggen. Ze bladerde kalm van pagina naar pagina, en keek zelfs niet even op om er blijk van te geven dat ze wist dat hij aanwezig was.
Zoe maakte zich zorgen; niet over Shelley, maar over Sikes. Hij was zwaarder dan ze graag had gezien. De plaatsen delict hadden, dacht ze, op een man van lichter gewicht gewezen. Sikes was dikker geworden sinds de laatste keer dat zijn persoonlijke gegevens waren opgenomen. Daarbij kwam dat de manier waarop hij op zijn nagels kauwde – verkeerd was, op een of andere manier. Het klopte niet met hoe precies en voorzichtig de dader geen spoortje van bewijs had achtergelaten.
Sikes begon ongedurig te worden. Hij verplaatste zijn gewicht van de ene kant naar de andere, en spuugde een afgekauwde vingernagel op de vloer. Shelley’s techniek begon te werken. Hij was niet langer op zijn hoede. Hij had ongetwijfeld een hooglopende schreeuwpartij verwacht, een gegroefde oude politieman die hem probeerde te intimideren. Aan deze stilte was hij niet gewend – noch aan de zonnige, spontane glimlach die Shelley hem zo nu en dan zond tijdens het lezen.
Shelley rondde haar leeswerk af en keek op. Ze maakte het zich gemakkelijk op de stoel en nam een open houding aan. “Meneer Sikes,” zei ze warm. “Of misschien mag ik wel Jimmy zeggen.”
Hij staarde haar aan, zwijgend, vanuit zijn ooghoek met zijn hoofd naar een kant, als een in het nauw gedreven hond.
“Wat een strafblad heb je, joh.” De woorden waren vergezeld van een glimlach, alsof ze hem aan wilde moedigen op te scheppen over zijn verrichtingen, in plaats van dat ze het schandalig vond.
“Heb m’n tijd uitgezeten.”
“Wat zei je, Jimmy?”
“Ik zei, ik heb mijn tijd uitgezeten. Ik ben d’r uit. Dat daar, daar kan je me niet meer voor straffen.”
“Tja, om je de waarheid te zeggen kunnen we dat eigenlijk wel, Jimmy. Want je vrijlating was voorwaardelijk, of heb ik dat mis?” Shelley voerde een toneelstukje op van het raadplegen van haar dossier, hoewel Zoe wist dat ze deze allang uit haar hoofd kende. “Voor zware mishandeling, staat hier. Een gewelddadig vergrijp.”
Jimmy zei niets in de stilte die ze liet vallen. Hij draaide zich alleen maar om en spuugde weer een vingernagel op de grond. Het viel op de grond met een bons die alleen Zoe kon horen. De bons van de waarheid. Hun dader zou dit nooit hebben gedaan. Nooit DNA-bewijs achterlaten.
“En aangezien je voorwaardelijk vrij bent, Jimmy, mag je niet de staat uit. Toch? En toch hebben we informatie die laat zien dat jij en je auto vanuit het huis van je zuster – Manda’s huis – helemaal door Missouri en hier naar Kansas zijn gereisd. Da’s een flinke reis, vind je ook niet?”
Jimmy schoof heen en weer met zijn ogen op het tafelblad dat tussen hen in stond. Hij was iets aan het overdenken, met een afwezige, nietsziende blik. Zoe schudde haar hoofd abrupt. Dit was helemaal fout. Hun dader was slim, kalm en behoedzaam. Hij zou iets hebben gezegd, een excuus hebben voorbereid. Hij zou Shelley hem nooit zo van zijn stuk laten brengen.
“Ook heb je nagelaten contact op te nemen met je reclasseringsambtenaar, en alles bij elkaar opgeteld ziet het ernaar uit dat je weer zal moeten brommen voor die schending. Wat ontzettend jammer nou. Ik zou zo graag zien dat je gewoon weer een deel van de samenleving wordt, in plaats van dat je weer achter de tralies terecht komt.” Shelley controleerde met veel vertoon de gegevens in het dossier, sloot het toen en legde het weg. “Natuurlijk zou ik je hierbij wel kunnen helpen. Het is tenslotte niet waar we je voor hebben opgepakt, toch?”
Jimmy’s hoofd vloog op, zijn ogen vernauwden zich. “…O nee?”
Shelley glimlachte hem toe alsof ze de beste maatjes waren. “Welnee, Jimmy. We hebben je opgepakt voor de moorden die je deze week hebt gepleegd.”
Jimmy Sikes viel bijna van zijn stoel. “Wat? Dat heb ik helemaal niet!”
Shelley maakte een berispend geluid en schudde haar hoofd. “Nou, nou. Nu moet je niet tegen me jokken, Jimmy. Niet tegen mij. Ik ben je beste kans op een goede schikking met de rechter, weet je? Ik kan je helpen iets te verzinnen – maar alleen als je me de waarheid vertelt.”
“Ik heb niks niemand omgelegd!” schreeuwde Jimmy, wild schuddend met zijn hoofd. “Ik weet niet wat voor bewijs je tegen me denkt te hebben, maar ik was alleen maar wat aan het ontspannen. Dat is alles. Geen moorden.”
En Zoe geloofde hem volledig. Dit hele verhaal was totale tijdsverspilling. Jimmy Sikes was niet de man die ze zochten, en was dat ook nooit geweest. Het stond gedrukt op iedere ingezakte en onzorgvuldige hoek van zijn lichaam, het totale gebrek aan intelligentie op zijn gezicht, zijn woordkeuzes, zijn gedragingen. Zelfs op zijn lichaamsgewicht.
Ze wachtte. Shelley zou opheldering leveren. Ze moesten het tenslotte toch volgens het boekje doen. Zoniet, dan zouden mensen zich afvragen waarom Zoe niet elk aanknopingspunt dat ze tot haar beschikking had tot het einde had onderzocht.
Shelley vouwde haar armen over het tafelblad, nog altijd glimlachend. “Nou Jimmy, waarom vertel je me dan niet gewoon zelf over de laatste paar dagen? In je eigen woorden. Dan kunnen we een einde maken aan dit malle misverstand.”
Jimmy hapte naar adem, en schudde zijn hoofd weer, net zo wild als eerder. “Ik weet wat jullie dienders proberen te doen. Dacht ’t niet. Nee hoor. Ik vertel jou helemaal niets. Je gaat dit op me vastpinnen alsof ik een schlemiel ben. Ik ken dienders wel.”
Shelley zuchtte en rustte haar hoofd op een hand. “Ik ben geen diender, Jimmy. Ik ben FBI. En dit wordt allemaal opgenomen. Ik ben niet bezig je een loer te draaien. Dat beloof ik je.”
“Dat heb ik wel eens eerder gehoord.” Jimmy schudde zijn hoofd. “Nee. Nee hoor. Ik weet wat je aan het doen bent. Je gaat proberen mij hiervan de schuld te geven net als die gestoorde ex van me en haar vriendje de politieagent. Ik zeg geen woord meer tegen je.”
Shelley bestudeerde hem in stilte, liet hem afkoelen. “Als je niks te verbergen hebt, kan je het me toch evengoed vertellen, Jimmy. Als je alibi’s hebt kunnen we die natrekken. Kijken of je op de camera’s staat. Er zijn altijd camera’s. Zelfs hierbinnen.”
Jimmy keek op en zocht geagiteerd in de ruimte waarnaar Shelley had gewezen, tot zijn ogen op de lens vielen. Hij staarde er recht in. Zoe huiverde een beetje. Het leek wel alsof ze elkaar recht in de ogen kijken, hoewel hij haar natuurlijk niet kon zien, zoals zij hem wel kon zien.
“Dus, je ziet het Jimmy, niemand kan suggereren dat je iets hebt gezegd dat je niet hebt gezegd. Het wordt allemaal opgenomen. En als ik zou proberen je iets op je mouw te spelden vlieg ik de laan uit.”
Jimmy keek weer naar Shelley. Ditmaal zweette hij. “Je gaat me er niet inluizen?”
“Vertel jij me nu maar wat er gebeurd is, en dan vertel ik jou of je weg mag,” zei Shelley. Ze benadrukte de laatste woorden opdat hij haar bedoeling zou begrijpen. “Dat is de enige manier waarop je hier weg gaat. En geloof me maar, ik heb er evenmin als jij zin in om een onschuldige man hier vast te houden.”
Jimmy leunde achterover in zijn stoel. Zijn ketting klinkte en trok hem bijna terug toen hij zijn armen te ver naar achter probeerde te strekken. Hij ademde diep in, en keek weer naar Shelley. “Ik was in het casino in Potawatomi. Ik heb mijn slag geslagen, weet je? Kwam tegenover een groentje te zitten en heb hem helemaal uitgekleed, en zijn vriend deels ook.”
“En wanneer was dat?”
“Zo’n…vier dagen geleden, denk ik. Vijf dagen geleden? Misschien vier. Ik weet het niet meer zo goed.”
“Je bent vanuit Mandas huis naar het casino gegaan?”
“Ja.”
Shelley bekeek de aantekeningen van haar gesprek met Manda. “Dat was zes dagen geleden, Jimmy.”
“Shit zeg,” zei hij, en lachte.
“Dus je hebt flink gewonnen? Een hoop geld?” Shelley leunde voorover, haar volle aandacht op hem gericht.
“Meer dan ooit tevoren.” Jimmy knikte. “Dus ik loop naar de bar, en toen dacht ik, neu, hier moet ik niet blijven. Dat joch en zijn vriendjes, de uitsmijters, misschien hebben ze er wat op tegen dat een voormalige bajesklant een grote slag slaat.”
“En waar ben je toen naartoe gegaan?”
“Ben in mijn auto gestapt en naar de eerstvolgende kroeg gereden. Een afslag van de snelweg. Ik ben daar gebleven tot sluitingstijd, toen heb ik een paar uur geslapen op mijn achterbank en ben ik naar de volgende kroeg gereden.”
Shelley had zich gebezigd met het optillen en doorlezen van haar aantekeningen om te zien of waar hij gesignaleerd was overeen kwam met zijn verhaal, maar toen ze dat hoorde stopte ze even en legde de aantekeningen neer. “Wil jij me vertellen, Jimmy, dat je al vijf dagen achter elkaar aan het drinken bent?”
Jimmy haalde zijn schouders op. “Ik heb er ook wat van besteed in een paar casino’s. Ik werd bijgelovig. Iedere keer als ik veel won, ging ik weg.”
Shelley drukte het uiteinde van haar pen in. “Je gaat me namen en plaatsen moeten geven van die casino’s en kroegen, Jimmy. Je doet het prima. Over niet al te lange tijd kan je hier weg.”
Zoe was al de naam van de eerste bar in haar telefoon aan het tikken om te zoeken naar het adres – en het telefoonnummer. Ze liep de kamer uit om te bellen. Ze keek door het raam van de gesloten deur hoe Shelley nog wat laatste aantekeningen maakte en zich klaar maakte om de kamer te verlaten.
“Hallo? Ja, ik wil graag met de manager spreken. Ik ben Special Agent Zoe Prime van de FBI,” zei ze in de telefoon, terwijl ze Shelley’s blik opving toen deze de gang binnenkwam. “Ik bel met het verzoek uw surveillancebeelden van een paar avonden terug te kunnen zien, om ons te helpen met een onderzoek.”
Samen wisten Shelley, Zoe, de sheriff en zijn team Jimmy te plaatsen op alle plekken die hij had aangegeven. Zijn tijden klopten niet helemaal – hetgeen ongetwijfeld kwam door de alcohol en de manier waarop tijd zich anders leek te gedragen in casino’s – maar na een aantal uur e-mailtjes met camerabeelden doorspitten vielen zijn alibi’s een voor een op hun plaats.
Er waren camerabeelden van hem op de geschatte tijden van alle moorden.
Alle moorden.
Shelley smakte haar notitieblok gefrustreerd op haar bureau. “We moeten hem vrijlaten. Hij is het niet,” zei ze.
“We moeten hem nog steeds wel overdragen voor het schenden van de voorwaarden van zijn invrijheidsstelling,” herinnerde de sheriff haar. “Ik ga wat telefoontjes plegen. Ze zullen hem wel terug willen brengen naar zijn thuisstaat.”
Hij liet Shelley en Zoe achter in hun onderzoekskamer. De rest was al vertrokken nadat ze hun respectievelijke videobestanden hadden bekeken. Zoe en Shelley waren als enigen achtergebleven, in exact dezelfde positie als voordat ze Jimmy Sikes hadden opgepakt.
“We vinden hem wel,” zei Shelley vermoeid. “Zeker weten. Dit is maar een kleine tegenslag.”
Zoe knikte. “Dat weet ik wel. Maar ik wilde hem opsporen voordat hij een nieuw slachtoffer maakte. We hebben waardevolle uren aan Sikes lopen verdoen.”
“Hoe wist je waar hij zou zijn?”
Zoe keek op van de abrupte vraag, maar sloeg haar ogen meteen weer neer toen ze zag dat Shelley haar nauwlettend in de gaten hield. “Hoe bedoel je?”
“Jij en ik hadden dezelfde informatie,” zei Shelley. “Je wist precies zoveel als ik. En toch wist je hem in het casino te vinden, ook al kon je gewoon niet zeker weten dat hij er zou zijn. En toen hij het op een lopen zette – toen wist je waar hij heen zou gaan. Je hebt me laten gaan naar exact de juiste positie om hem tegen te houden.”
Zoe zei niks. Technisch gezien was er geen vraag gesteld. Zwijgend hield ze haar blik gericht op de dossiers op de tafel. Haar ogen dwaalden over woorden en afbeeldingen zonder ook maar iets te zien.
“Hoe wist je het?” herhaalde Shelley.
Zoe voelde iets in haar keel, een brok dat de eenvoudige, geoefende woorden dreigde op te slokken. Misschien kon ze het toegeven. Misschien zou Shelley het begrijpen. Ze was tot dusverre behoorlijk begripvol geweest, en sympathiek, en gezellig. Misschien was dit de persoon aan wie Zoe iets kon toevertrouwen.
Maar het aantal mensen op de wereld dat wist van haar synesthesie, de nummers en patronen die voor haar ogen flitsten waar ze ook keek, kon geteld worden zonder alle vingers van een hand te hoeven gebruiken. En een geheim dat ze zo zorgvuldig had bewaard – het vermogen sinds haar jeugd, en de diagnose die ze gekregen had sinds haar jonge volwassenheid – kon niet zo gemakkelijk worden prijsgegeven.
“Het is gewoon een combinatie van geluk en ervaring,” zei Zoe terwijl ze de bladzijde omsloeg, nog altijd zonder een woord te lezen. “Als je eenmaal zo lang meedraait als ik, dan zie je die dingen sneller. En dan maak je een inschatting en hoop je dat die klopt.”
Nu hing er iets in de lucht, zo zwaar in Zoe’s nek dat het welhaast een fysieke manifestatie moest zijn. Dat Shelley naar haar keek en het zag, en wist dat ze niet de hele waarheid vertelde.
“Geluk? Dat was hoe je wist dat hij naar de kant zou afwijken in plaats van rechtdoor te gaan naar waar de anderen hem opwachtten?”
Er was een stalen ongeloof in Shelley’s stem, een strenge, inflexibele toon die Zoe welbekend in de oren klonk. Het was de stem van haar moeder, de stem van haar lerares, de stemmen van de weinige vrienden die ze had gehad voordat ze haar uiteindelijk toch te raar vonden en haar niet langer belden. Het was de stem van iedereen, wanneer het puntje bij het paaltje kwam, wanneer ze niet langer geloofden dat ze geen monster was.
De duivel is in je gevaren, kind.
De seconden tikten voorbij. Zoe huiverde onder haar kleren, zweet prikte in haar poriën. Shelley geloofde haar niet. Was dit het moment waarop ze het moest opbiechten? Als ze het bleef verzwijgen, zou het dan erger worden? Shelley haar verlaten en om een andere partner vragen, en dat zou al erg genoeg zijn. Zoe begon aan haar te wennen. Of ze zou het aan hun bazen kunnen vertellen.
Wat dit niet het juiste moment om het haar te vertellen?
De vaste telefoon ging en schrok hen beiden op. Hij sneed abrupt door de stilte, door de spanning tussen hen als een mes door zachte boter. Shelley haastte om hem te beantwoorden, liet haar papieren op het bureau vallen en rolde haar stoel in de richting van de telefoon.
“Hallo?…Ja?”
Van Shelley’s gezicht kon Zoe aflezen dat het geen goed nieuws was.
Ze hing op met een lijkbleek gezicht. “Er is een nieuw lichaam,” zei ze. “De sheriff gaat ons ernaartoe brengen. Het is niet ver van hier. Hij stuur een team met ons mee.”
Zoe’s maag kromp ineen. Het bleek dat ze er toch niet mee waren weggekomen hem gisteravond niet te kunnen opsporen. Ze had het verwacht, desondanks viel het haar rauw op haar dak. Weer iemand die om het leven was gekomen, omdat Zoe niet snel genoeg was geweest om hen te redden.
“We hebben die tijd aan Sikes verspild,” zei Shelley met een holle toon. Ze leek in een staat van totale verbijstering te verkeren, alsof ze daar heel lang zou blijven staan zonder te bewegen.
Dat was niet iets dat ze zich konden veroorloven op dit moment. Ze moesten in actie komen. Aanwijzingen moesten ze vinden, om te zorgen dat dit niet meer kon gebeuren. Zoe greep haar notitieblok, koffiebeker van piepschuim en tas, en begaf zich naar de deur. “Zijn er details?”
“Alleen de plaats op dit moment,” zei Shelley. Ze schudde met haar hoofd alsof ze zichzelf uit haar vlaag van verbijstering wilde halen. Toen gooide ze met een scherpe beweging haar hoofd opzij, en haar stem veranderde. “Wacht eens even.”
Shelley begaf zich naar de kaart aan de muur, greep een rode punaise en zocht even door de plaatsnamen voor ze de punaise op zijn plaats drukte.
“Daar?” vroeg Zoe perplex. “Weet je dat zeker?”
“Dat is wat de sheriff gezegd heeft,” bevestigde Shelley.
Zoe wierp een laatste blik op de kaart en draaide zich toen om om te vertrekken, haastte zich naar de parkeerplaats. Dit klopte niet, het klopte voor geen meter. Het was niet ver van hun locatie, maar toch verder dan waar ze voorspeld had. Hoe had ze dat zo kunnen verprutsen?
De rechte lijn bestond niet meer – deze punaise zwaaide af naar links en onder de laatste punaise, terwijl de vorige rechtsonder de eerste moord was geweest.
Het was geen rechte lijn.
Zou het een bocht kunnen zijn?
HOOFDSTUK VEERTIEN
Zoe liet Shelley rijden en zat naast haar te denken. Getallen en figuren en bochten. Kon het zo zijn? Had ze het al die tijd verkeerd opgepakt?
De auto weefde door achterafweggetjes en zandpaden, de kortst mogelijke route volgens aanwijzingen van de sheriff. Hij ging hen voor in een gedeukte politieauto die duidelijk betere tijden had gekend, en hechtte duidelijk niet het minste belang aan de vering of de wielen. Aangezien ze een huurauto hadden konden ze die niet op dezelfde manier behandelen.
Zoe zag het landschap aan de ramen voorbij flitsen, en hield zich stevig vast aan de veiligheidsriem over haar borst. Ze werd altijd een beetje wagenziek als ze niet zelf reed. Het hielp om de veiligheidsriem een klein stukje van haar nek te houden.
Ze gingen een snelweg op. Naast de snelweg lagen gronden van aarde en rots, met in de verte bomen. Het was duidelijk dat deze open ruimte het werk was van mensenhanden en machines. Bomen groeiden niet in rechte, gelijke lijnen in de natuur. De patronen van de natuur waren cirkels, spiralen. Kon het zijn dat hun dader daarin zijn inspiratie vond?
De aanwezigheid van twee politieauto’s van het politiestation van de sheriff toonden hen hun bestemming nog voor de sheriff was afgeslagen en zijn auto had geparkeerd. Shelley zuchtte opgelucht en liet haar greep op het stuur los.
“Herinner me eraan dat ik nooit in een auto stap met die man,” zei ze hoofdschuddend, terwijl ze de auto voorzichtig aan de kant van de weg parkeerde, flink buiten het pad van het verkeer.
Zoe sprong de auto uit. Ze wilde zo snel mogelijk het lichaam zien. Ze wilde weten hoe het ditmaal was achtergelaten. Dit was hun eerste kans om een echt lichaam te zien dat nog steeds op zijn plaats lag voordat de plaats delict was opgenomen en het slachtoffer naar de snijtafel van de patholoog was gebracht. Er zouden nu ongetwijfeld meer aanwijzingen zijn. Dingen die de agenten niet zouden hebben gezien. Dingen die alleen Zoe eruit kon pikken.
Twee bleke mannen van middelbare leeftijd, beiden gekleed in de gedempte tonen bruin en groen van jachtkleding, leunden tegen de motorkap van een van de politieauto’s. De sheriff ging rechtstreeks op hen af, en Zoe ging achter hem aan, na een blik achterom om te zien of Shelley haar volgde.
“Sheriff, dit waren de twee jagers die het lichaam hebben gevonden,” zei de jonge ondersheriff. “Ze zijn wat van slag, maar hebben niet veel gezien.”
“Jullie hebben niemand anders in het bos gezien?” vroeg Zoe op scherpe toon, het gemompelde antwoord van de sheriff overstemmend.
De jagers keken haar met grote ogen aan en wierpen een verwarde blik op de sheriff. Met een ongeduldig gebaar haalde Zoe haar legitimatie uit haar zak en knipte die open, zodat ze konden zien dat ze van de FBI was.
“We hebben niets gezien of gehoord,” zei een van de mannen. “We zaten vanaf vroeg in de morgen in het bos, gewoon te zitten en te wachten, en het was hartstikke stil. We luisterden of we dieren konden horen. Zouden het zeker gehoord hebben als er iets in de buurt gaande was geweest.”
“Hoe hebben jullie het lichaam ontdekt?” vroeg Zoe.
“We waren aan het inpakken om terug naar huis te gaan,” legde de ander uit met een weemoedige glimlach. “We hadden niets gevangen. De vogels bleven maar gillen. We gingen ervan uit dat onze aanwezigheid hadden ontdekt en dat ze niets in onze buurt lieten komen zonder hen te waarschuwen. Gewoonlijk vallen ze na een tijdje stil, maar deze niet. Dus na een paar uur hielden we het voor gezien.”
“En toen zagen we de vos,” zei zijn kompaan. “Neus dicht tegen de grond, hij was iets aan het volgen. Hij werd bang toen hij ons zag en rende de andere kant op, maar de zon was toen al opgekomen en we konden zien waar hij naar zat te kijken.”
“Bloed,” verhelderde de andere jager. “De hele grond zat onder. Een spoor. Enorme plassen. In eerst instantie dachten we dat het een gewond dier moest zijn. Maar toen we erachteraan gingen, vonden we even verderop –“
De mannen zwegen beiden, keken naar hun voeten, herleefden duidelijk wat ze hadden gezien.
“Bedankt voor jullie hulp, heren,” zei Shelley zachtjes, terwijl Zoe al weg beende, het bos in. Ze konden haar niets meer vertellen.
Ver hoefde ze niet te gaan. Er waren al vlaggetjes en nummers geplaatst, die een pad volgden over de barre grond die leidde naar de bomen. Ze keek achterom naar de route waarlangs de vlaggetjes en nummers gelegd waren, en zag een toegangsweggetje dat de sheriff had vermeden, net ver genoeg van de snelweg om niet teveel op te vallen.
Zoe pauzeerde en liep terug. Ze had een vermoeden dat het daar allemaal was begonnen, daar bij dat toegangsweggetje, en ze wilde chronologisch te werk gaan. Dan kon ze de nummers op een logische wijze benaderen.
Bij de toegangsweg lag een grote plas bloed, een stroom die van de eerste belaging afkomstig moest zijn. Een vlaag van adrenaline die het hart sneller had doen kloppen, of misschien beweging toen de vrouw haar moordenaar had weggeduwd. Dit was niet als de andere moorden – in het geheel niet. Zoe had er zelfs wat twijfels over dat deze moord bij hun dader hoorde.
Verderop zag ze de vlaggetjes – elk geplaatst bij een bloedplasje. Zoveel bloed. Dit was een zware wond. De afstand tussen hen, steeds een paar centimeter, vertelde haar dat iemand zich snel had voortbewogen. De gelijke afstand tussen de vlaggetjes, tja, dat was ongeveer een hartslag.
Het strookte helemaal niet met hun man om zo’n overduidelijk spoor achter te laten – tot en met wielsporen die geanalyseerd konden worden. Dat niet alleen, maar het slachtoffer was niet overleden op de plek waar hij haar had belaagd. Dat was op zich al ongebruikelijk. Hun dader koos zijn slachtoffers zorgvuldig uit, en ze maakten geen schijn van kans op ontsnappen of ontdekking door een derde. Ze werden open en bloot achtergelaten, vol vertrouwen dat hij allang vertrokken zou zijn voor zijn aanwezigheid iemand opviel.
Nee, Zoe zag hier zijn hand niet in. Ze volgde de bloedsporen, die soms uit simpele druppels bestonden, en soms uit grotere plassen bloed. De berekeningen die voor haar ogen flitsten lieten haar weten waar een hartslag panisch versnelde, waar er gesprint was, waar gestruikeld. Handen drukten de wond na een paar passen vast, vernauwden de opening waar het bloed uit gutste, maar maakte zeker geen einde aan de stroom. Af en toe waren er druppels verder weg, waardoor een volstrekt uniek spetterpatroon werd gecreëerd.
De grond was hier te droog en stevig om goede voetafdrukken achter te laten, maar ze kon de stappen zien aan de hand van de bloedsporen. Het kwam zwaarder neer waar de voeten van de vrouw op de grond waren neergekomen, losgeschud door de dreun. De keel van de vrouw was doorgesneden. Het bloed kwam dus van hogerop, en maakten een patroon dat wijder verspreid was dan dat van een lagere wond. De hoeveelheid bloed gaf aan dat er een slagader was doorgesneden, en het niet gewoon een simpele schampwond was geweest. Dat ze dood was, was niet verwonderlijk. Zoveel bloed al uit haar lichaam, en ze was nog niet eens in het bos.
Het bloed sprak ook tegen haar, bijna teveel om meteen in zich op te nemen. Afstand – de vrouw leunde voorover tijdens het rennen, haar lichaam naar voren hellend, niet zo ver van de grond als haar nek zou zijn als ze rechtop had gestaan. Onderlinge afstand – snelheid, heel snel, de loop van iemand die terecht voor haar leven vreesde. Twee millimeter, drie centimeter. Al die gaten gaven blijk van wanhoop. En het bloedverlies vertelde ook een verhaal, halve liter bij halve liter, terwijl Zoe tijdens het lopen meetelde. Bijna twee voordat ze het bos had bereikt.
Onder de bomen waren de sporen beter zichtbaar, hoewel ze op hun eigen manier vervormd werden door de natuur. Het landschap werd 3D, bloedvlekken belandden op boomstronken en wortels boven de grond, stenen en laaghangende blaadjes. Het maakte de nummers niet uit. Ze bleven hun verhaal aan haar doen. Corrigeer voor stuk aarde, verhoogd met vijf centimeter, bereken de afstand van de grond tot aan de nek van de vrouw. Weet dat ze nu zeker niet rechtop stond. Haar lichaam begon omlaag te vallen terwijl ze zich voortbewoog. Drie halve liters.
Zoe voelde hoe de vrouw struikelde en viel, maar opstond om door te rennen, hoe ze nu bijna liep te kruipe, hoe ze zo ver kroop als ze maar kon. Het bloedpatroon was hier anders. Het stroomde uit een wond die nog maar dertig centimeter of minder van de grond verwijderd was, niet zozeer een enkel plasje, meer een stroom. Geen spetters meer. Vier halve liters, toen vierenenhalf.
Toen was ze eindelijk neergevallen, en stond Zoe te kijken naar de obsceen grote open ogen van een dood meisje. Haar nek gaapte open als een tweede glimlach, haar handen grepen met alle macht de zoom van haar gescheurde T-shirt vast.
Zoe hurkte, en negeerde zowel de ondersheriff die over het lichaam gebogen stond als Shelley die achter haar aankwam. Ze moest deze aanwijzingen lezen, uitvinden wat ze betekenden, zien wat alle anderen niet gemist hadden. Was dit zijn werk? Of niet?
Het meisje lag op haar rug, maar de bloedpatronen om haar heen vertelden een ander verhaal. Ze had bewogen of was verplaatst, wel een hele lichaamsbreedte ver; eerst had ze op haar buik gelegen met haar hand tegen haar keel gedrukt. Het bloed was aan beide kanten uit haar nek gespoten waar de wond niet dicht was gehouden, en hadden twee plasjes gevorm die zich van haar uit had uitgespreid als macabere vleugels. Aan de omtrek van de plasjes, gecombineerd met wat ze al had gezien, kon Zoe berekenen iemand niet kon leven zonder de hoeveelheid bloed die hier op de grond lag. Nog twee halve liters in de plasjes alleen al. Ze was doodgebloed.
Vleugels…Zoe keek wat beter en haar ogen verwijdden zich langzaam toen ze besefte waar ze naar zat te kijken. De symbolische associatie van de bloedplassen was dat van een Rorschachvlek, een patroon in iets dat niet echt een patroon was. Het was bijna perfect symmetrisch, net als op een van de beroemde kaarten. Dat moest iets betekenen – ze wist het gewoon, voelde het in haar onderbuik. Het zou voor hem iets hebben betekend.
Waar kwam dat vandaan, die zekerheid? Tot nu toe waren er toch geen noemenswaardige patronen op de plaatsen delict gevonden? Zoe zette die gedachte even terzijde en concentreerde zich op het lichaam op de grond. Eerst moest ze vaststellen of dit überhaupt wel “hun” moordenaar was.
Het bloedpatroon, de dunne sneewond aan de hals die veroorzaakt had kunnen worden door vlijmscherp koord, de slachtoffer- en plaatskeuze, de timing – dit was hem toch wel. Maar er was iets misgegaan. Ze was aan hem ontsnapt en was weggerend, hoewel ze niet ver was gekomen. Ze was bijna ontkomen. Gewoonlijk had hij betere controle over de situatie.
Zoe dacht aan de laatste voetstappen op Linda’s plaats delict, hoe de vrouw bijna in veiligheid was geweest toen hij zijn koord om haar keel had getrokken en haar om het leven had gebracht. Gewoonlijk was hij zo’n beheerste moordenaar. Dit was een breuk in zijn patroon, en geen opzettelijke. Het meisje had zich aan hem ontworsteld. Met een zeldzame vlaag van mededogen keek Zoe naar haar stille, grijze gezicht en bedacht hoezeer ze zich aan het leven moest hebben vastgeklampt om maar zelfs zover te komen.
De kleur liet Zoe nog iets weten: hoeveel tijd er overheen was gegaan sinds de moord. Hij had precies binnen zijn gebruikelijke tijdsspanne toegeslagen. Op het moment zat Zoe – wat te doen? Vol zelfmedelijden bekentenissen over haar moeilijke jeugd te spuien? Waardevolle uren die deze vrouw het leven hadden kunnen reden te verkwanselen?
De patholoog kwam op het lichaam af en Zoe ging aan de kant zodat hij met zijn eerste onderzoek kon beginnen. In deze contreien waren geen complete forensische onderzoeksteams in witte pakken zoals in de binnenstad. Hier bestond het slechts uit de patholoog en zijn aktetasje, en zelfs dat was al boffen. Zoe hoefde nauwelijks te wachten tot hij klaar was – ze wist precies wat hij haar zou vertellen.
“Wat vind je ervan?” vroeg Shelley toen Zoe op haar af kwam. Ze had op een afstandje van het lichaam staan wachten, waar ze het niet hoefde te zien – of te ruiken.
“Heb je het goed bekeken?” Zoe antwoordde met een tegenvraag. Ze begon zich zorgen te maken dat Shelley wat te gevoelig was – dat ze niet dapper genoeg was voor een plaats delict. Daarnaast wilde ze niet precies uitleggen wat ze gezien had. De patholoog mocht dat doen, zodat Zoe niet hoefde uit te leggen hoe ze aan haar informatie gekomen was.