Kitabı oku: «Eens Weg», sayfa 10

Yazı tipi:

Hoofdstuk 20

De stoel was comfortabel en de omgeving smaakvol, maar het zachte licht in het kantoor van Mike Nevins hielp Riley niet om zich beter te voelen. Cindy was nog steeds niet gevonden. Wie weet wat er op dit moment met haar gebeurde. Werd ze gemarteld? Net zoals Riley destijds?

De agenten die de buurt doorzochten hadden haar nog niet gevonden, zelfs niet na vierentwintig uur. Dat verraste Riley niet. Ze wist dat ze in het verkeerde gebied zochten. Het probleem was dat noch zij, noch iemand anders enig idee had waar ze dan wel moesten zoeken. Ze wilde er niet aan denken hoe ver de moordenaar haar gebracht kon hebben. Of aan de vraag of ze nog in leven was.

“We verliezen haar, Mike,” zei Riley. “Met iedere minuut die verstrijkt heeft ze meer pijn. En is ze dichter bij de dood.”

“Waarom ben je er zo zeker van dat ze de verkeerde te pakken hebben?” vroeg forensisch specialist Michael Nevins haar.

Nevins had een zorgvuldige, pietluttige persoonlijkheid, was altijd onberispelijk verzorgd en droeg een duur shirt met een vest. Daarom mocht Riley hem nog meer. Ze vond hem verfrissend. Ze hadden elkaar een jaar of tien geleden voor het eerst ontmoet, toen hij adviseur was bij een belangrijke FBI-zaak waar zij aan werkte. Zijn kantoor was in D.C., dus ze kwamen niet zo vaak bij elkaar. Maar in de loop der jaren kwamen ze erachter dat de combinatie van haar intuïtie en zijn diepgaande achtergrondkennis hun een uniek inzicht in zieke geesten gaf. Ze was deze ochtend meteen naar hem toe gereden.

“Waar zal ik beginnen?” antwoordde Riley met een rilling.

“Neem je tijd,” zei hij.

Ze nam een slokje van de heerlijke hete thee die hij haar gegeven had. “Ik heb hem gezien,” zei ze toen. “Ik heb hem wat vragen gesteld, maar ik mocht geen tijd meer met hem doorbrengen van Walder.”

“En hij komt niet overeen met jouw profiel?”

“Mike, die Darrell Gumm wil iemand zijn,” ging ze verder. “Hij heeft een of andere jeugdige fantasie over psychopaten. Hij wil er zelf een zijn. Hij wil er beroemd mee worden. Maar hij heeft het niet in zich. Hij is eng, maar hij is geen moordenaar. Hij kan nu gewoon zijn fantasie ten volste beleven, dat is het. Het is een droom die uitkomt.”

Mike wreef nadenkend over zijn kin. “En jij denkt niet dat de echte moordenaar roem wil?”

Ze zei: “Hij kan in roem geïnteresseerd zijn en hij kan het zelfs willen, maar dat drijft hem niet. Hij wordt door iets anders gedreven, iets persoonlijkers. De slachtoffers vertegenwoordigen iets voor hem en hij geniet van hun pijn, omdat ze iets of iemand representeren. Ze zijn niet willekeurig uitgekozen.”

“Maar hoe dan?”

Riley schudde haar hoofd. Ze wilde dat ze het beter kon verwoorden. “Het heeft iets met poppen te maken, Mike. Die kerel is erdoor geobsedeerd. En poppen hebben iets te maken met hoe hij zijn slachtoffers uitkiest.” Toen zuchtte ze. Nu klonk dit voor haar niet eens meer overtuigend. En toch wist ze zeker dat ze goed zat.

Mike was even stil. Toen zei hij: “Ik weet dat je een talent hebt om de aard van kwaadaardigheid te herkennen. Ik heb jouw intuïtie altijd vertrouwd. Maar als je gelijk hebt, neemt de verdachte die ze vasthouden iedereen in de maling. En niet alle FBI-agenten zijn dwazen.”

“Maar sommigen wel,” zei Riley. “Ik krijg de vrouw die hij gisteren gepakt heeft niet uit mijn gedachten. Ik blijf maar denken aan wat ze nu moet doorstaan.” Toen flapte ze het doel van haar bezoek eruit. “Mike, wil jij Darrell Gumm ondervragen? Jij hebt hem binnen één tel door.”

Mike keek geschrokken. “Ze hebben mij hiervoor niet gebeld,” zei hij. “Ik heb vanmorgen naar de zaak geïnformeerd en mij werd gezegd dat dr. Ralston hem gisteren ondervraagd heeft. Hij is het er blijkbaar mee eens dat Gumm de moordenaar is. Hij heeft Gumm zelfs een schriftelijke bekentenis laten ondertekenen. Wat betreft het Bureau is de zaak afgesloten. Ze denken dat ze nu alleen nog maar de vrouw hoeven te vinden. Ze weten zeker dat ze Gumm aan het praten kunnen krijgen.”

Riley rolde verontwaardigd met haar ogen. “Maar Ralston is een kwakzalver,” zei ze. “Hij is Walders hielenlikker. Hij zal elke conclusie trekken die Walder maar wil.”

Mike zei niets. Hij glimlachte alleen maar naar Riley. Riley wist bijna zeker dat Mike net zo over Ralston dacht als zij. Maar hij was te professioneel om dat te zeggen.

“Het is mij niet gelukt om dit uit te vogelen,” zei Riley. “Wil je in elk geval het dossier lezen en me vertellen hoe jij erover denkt?”

Mike leek diep in gedachten verzonken. Toen zei hij: “Laten we eens een beetje over jou praten. Hoe lang ben je weer aan het werk?”

Riley moest hierover nadenken. Deze zaak had haar opgeslokt, maar het was nog steeds nieuw. “Ongeveer een week,” zei ze.

Hij hield bezorgd zijn hoofd schuin. “Je gaat te snel. Dat doe je altijd.”

“De man heeft in die periode één vrouw vermoord en een andere ontvoerd. Ik had met deze zaak bezig moeten blijven sinds ik zijn werk zes maanden geleden voor het eerst zag. Ik had er nooit mee moeten stoppen.”

“Je werd onderbroken.”

Ze wist dat hij haar eigen gevangenschap en marteling bedoelde. Ze had urenlang doorgebracht met alles aan Mike beschrijven, en hij had haar erdoorheen geholpen.

“Ik ben nu terug. En er is een andere vrouw in moeilijkheden.”

“Met wie werk je nu?”

“Weer met Bill Jeffreys. Hij is geweldig, maar zijn verbeelding is niet zo actief als die van mij. Hij heeft ook geen idee.”

“Hoe is dat voor jou? Om dagelijks bij Jeffreys te zijn?”

“Goed. Hoezo?”

Mike staarde haar een moment stilletjes aan, leunde toen met een bezorgde uitdrukking naar haar toe. “Ik bedoel, weet je zeker dat je hoofd helder is? Weet je zeker dat je er helemaal bij bent? Ik denk dat wat ik vraag is: achter welke crimineel zit je écht aan?”

Riley knipperde, een beetje verrast door deze blijkbare verandering van onderwerp. “Wat bedoel je met ‘welke crimineel’?” vroeg ze.

“De nieuwe of de oude?”

Er viel een stilte tussen hen.

“Ik denk dat je hier eigenlijk bent om over jezelf te praten,” zei Mike zachtjes. “Ik weet dat je altijd moeilijk hebt kunnen geloven dat Peterson bij die explosie is overleden.”

Riley wist niet wat ze moest zeggen. Dit had ze niet verwacht; ze had niet verwacht dat het over haar zou gaan. “Dat doet er niet toe,” zei Riley.

“Hoe zit het met je medicijnen, Riley?” vroeg Mike.

Weer antwoordde Riley niet. Ze had al dagenlang haar voorgeschreven kalmeringsmiddelen niet ingenomen. Ze wilde haar concentratie niet afstompen. “Ik weet niet zeker of ik het prettig vind wat je hiermee wilt zeggen,” zei ze toen.

Mike nam een grote slok van zijn thee. “Je draagt veel emotionele bagage bij je,” zei hij. “Je bent dit jaar gescheiden en ik weet dat je daar tegenstrijdige gevoelens over hebt. En jaren geleden heb je natuurlijk je moeder verloren, op een afschuwelijke, tragische manier.”

Riley bloosde van ergernis. Ze wilde het hier niet over hebben.

“We hebben het over de omstandigheden van jouw eigen ontvoering gehad,” ging Mike door. “Je bent over je eigen grenzen gegaan. Je hebt een enorm risico genomen. Je daden waren behoorlijk roekeloos.”

“Ik heb Marie bevrijd,” zei ze.

“Ten koste van jezelf.”

Riley nam lang en diep adem. “Je zegt dat ik het misschien over mezelf heb afgeroepen,” zei ze. “Vanwege mijn huwelijk dat uit elkaar viel, vanwege hoe mijn moeder vermoord was. Je zegt dat ik misschien denk dat ik het verdien. Dus ik heb het over mezelf afgeroepen. Ik heb mezelf in deze situatie gebracht.”

Mike glimlachte sympathiek terug. “Ik zeg alleen dat je nu even heel goed naar jezelf moet kijken. Vraag je af wat er nu echt vanbinnen gaande is.”

Riley hapte naar adem, ze vocht tegen haar tranen. Mike had gelijk. Ze had zich al deze dingen al afgevraagd. Daarom raakten zijn woorden haar zo. Maar ze had die half verscholen woorden genegeerd. En het was hoog tijd om uit te zoeken of er iets van waar was. “Ik deed mijn werk, Mike,” zei ze met een gesmoorde stem.

“Dat weet ik,” zei hij. “Het was niet jouw schuld. Weet je dat? Het is het zelfverwijt waar ik me zorgen om maak. Je trekt aan wat je voelt dat je verdient. Je creëert je eigen levensomstandigheden.”

Riley stond op, ze kon niet nog meer aanhoren. “Dokter, ik werd niet ontvoerd omdat ik het aantrok,” zei ze. “Ik werd ontvoerd omdat er psychopaten rondlopen.”

*

Riley liep snel naar de dichtstbijzijnde uitgang, in de richting van de binnenplaats. Het was een schitterende zomerdag. Ze haalde een paar keer langzaam en diep adem en begon al een beetje te kalmeren. Toen ging ze op een bankje zitten en begroef haar hoofd in haar handen.

Op dat moment trilde haar mobiel.

Marie.

Ze voelde meteen dat het telefoontje dringend was. Riley nam de telefoon aan en hoorde niets anders dan krampachtig gehijg. “Marie,” vroeg Riley bezorgd, “wat is er?”

Heel even hoorde Riley alleen maar gesnik. Marie was er zelfs nog erger aan toe dan dat zij was.

“Riley,” hijgde Marie uiteindelijk, “heb je hem gevonden? Ben je naar hem op zoek gegaan? Heeft íémand naar hem gezocht?”

Rileys moed zakte haar in de schoenen. Natuurlijk had Marie het over Peterson. Ze wilde haar geruststellen met het feit dat hij echt dood was, omgekomen in die explosie. Maar hoe kon ze dat zo definitief zeggen als ze zelf nog twijfelde? Ze dacht aan wat forensisch rechercheur Betty Richter een paar dagen geleden tegen haar had gezegd over de kans dat Peterson echt dood was.

Ik zou zeggen negenennegentig procent.

Dat getal had Riley niet gerustgesteld. En dat was het laatste dat Marie nu wilde of moest horen. “Marie,” zei Riley ellendig, “er is niets wat ik kan doen.”

Marie liet een wanhopige jammerklacht horen, waardoor Riley de rillingen over haar rug liepen.

“O god, dan ís hij het!” riep ze. “Het kan niemand anders zijn.”

Rileys zenuwen stonden op scherp. “Waar heb je het over, Marie? Wat is er gebeurd?”

Maries woorden kwamen in een panische stroom naar buiten. “Ik zéí toch dat hij me belde. Ik heb mijn huistelefoon afgesloten, maar op een of andere manier heeft hij het nummer van mijn mobiel gevonden. Hij blijft me de hele tijd bellen. Hij zegt niets, hij belt alleen maar en ademt, maar ik weet dat hij het is. Wie kan het anders zijn? En hij is hier geweest, Riley. Hij is bij mijn huis geweest.”

Riley raakte met de minuut verontrustender. “Wat bedoel je?” vroeg ze.

“Ik hoor ’s nachts geluiden. Hij gooit dingen tegen de deur en mijn slaapkamerraam. Kiezelsteentjes, denk ik.”

Rileys hart sloeg een slag over toen ze aan de kiezelsteentjes bij haar eigen voordeur dacht. Kon Peterson echt nog leven? Verkeerde zowel zij als Marie weer in gevaar?

Ze wist dat ze haar woorden voorzichtig moest kiezen. Marie balanceerde duidelijk op het randje van een extreem gevaarlijke afgrond. “Ik kom er nu meteen aan, Marie,” zei ze. “En ik laat het Bureau dit natrekken.”

Marie liet een ruwe, wanhopige en bittere lach horen. “Natrekken?” herhaalde ze. “Laat maar, Riley. Je hebt het al gezegd. Er is niets wat je kunt doen. Jij gaat niets doen. Niemand gaat iets doen. Niemand kán iets doen.”

Riley stapte in haar auto en zette de telefoon op speaker zodat ze kon praten en rijden. “Blijf aan de telefoon,” zei ze, terwijl ze haar auto startte en naar Georgetown ging. “Ik kom naar je toe.”

Hoofdstuk 21

Riley worstelde zich door het verkeer heen terwijl ze ondertussen Marie aan de telefoon probeerde te houden. Ze reed over een kruispunt nadat een oranje licht rood werd; ze reed gevaarlijk en ze wist het. Maar wat kon ze anders? Ze zat in haar eigen wagen, geen politieauto, dus ze had geen zwaailichten en sirene.

“Ik hang op, Riley,” zei Marie voor de vijfde keer.

“Nee!” blafte Riley weer, vechtend tegen een golf van wanhoop. “Blijf aan de telefoon, Marie.”

De stem van Marie klonk nu vermoeid. “Ik kan dit niet meer aan,” zei ze. “Red jezelf als je kan, maar ik kan dit echt niet. Ik ben er klaar mee. Ik ga er nu meteen mee stoppen.”

Riley werd overspoeld door een golf van paniek. Wat bedoelde Marie? Wat was ze van plan? “Je kúnt dit, Marie,” zei Riley.

“Vaarwel, Riley.”

“Nee!” schreeuwde Riley. “Wacht gewoon. Wacht! Dat is alles wat je hoeft te doen. Ik ben er bijna.” Ze reed veel sneller dan het overige verkeer, zwenkte als een gek over de rijbanen. Andere chauffeurs toeterden meerdere keren naar haar. “Niet ophangen,” riep Riley krachtig. “Hoor je me?”

Marie zei niets. Maar Riley hoorde haar huilen en jammeren. De geluiden waren vreemd geruststellend. Marie was er tenminste nog. Ze was tenminste nog aan de lijn. Maar kon Riley haar aan de telefoon houden? Ze wist dat de arme vrouw in een afgrond van pure dierlijke angst stortte. Marie had geen rationele gedachten meer in haar hoofd; ze leek bijna gek van angst.

Rileys eigen herinneringen maalden door haar hoofd. Afschuwelijke dagen in een beestachtige omstandigheid waarin de menselijke wereld gewoon niet bestond. Totale duisternis, het hele gevoel van het bestaan van de wereld buiten de duisternis slipte weg, een compleet verlies van enig gevoel van tijd.

Ik moet ertegen vechten, zei ze tegen zichzelf.

De herinneringen omhulden haar...

Riley kon niets zien of horen en ze probeerde haar andere zintuigen scherp te houden. Ze voelde de zure smaak van angst in haar keel, opkomend in haar mond totdat het in een elektrisch getintel op het puntje van haar tong veranderde. Ze krabde in de aarde waar ze op zat, onderzocht de vochtigheid. Ze rook de schimmel en molm die haar omringden.

Die gewaarwording was alles wat haar in de wereld der levenden hield.

Toen kwam er midden in de duisternis een verblindend licht en het geruis van de gasbrander van Peterson.

Riley schrok wakker uit haar afschuwelijke gepeins door een flinke hobbel. Het duurde een tel voordat ze zich realiseerde dat haar auto tegen een stoeprand aan was gereden en ze het risico liep bijna naar het tegemoetkomende verkeer te zwenken. Er werd luid getoeterd.

Riley kreeg haar auto weer onder controle en keek om zich heen. Ze was niet ver meer van Georgetown vandaan. “Marie,” schreeuwde ze. “Ben je er nog?”

Weer hoorde ze een gedempt gesnik. Dat was goed. Maar wat kon Riley nu doen? Ze twijfelde. Ze kon de FBI in D.C. bellen voor hulp, maar wie weet wat er al gebeurd was tegen de tijd dat ze het probleem had uitgelegd en er agenten naar het adres waren gestuurd. Trouwens, dat zou betekenen dat ze het gesprek met Marie moest beëindigen.

Ze moest haar aan de telefoon houden, maar hoe?

Hoe kon ze Marie uit die afgrond trekken? Ze was er zelf bijna in gevallen.

Riley herinnerde zich opeens iets. Lang geleden was ze getraind op hoe ze bellers in crisissituaties aan de lijn moest houden. Ze had die training nog nooit nodig gehad, tot nu. Ze had moeite om zich te herinneren wat ze behoorde te doen. Die lessen waren zo lang geleden.

Een deel van een les kwam bij haar terug. Ze had geleerd om alles te doen, alles te zéggen, om de beller aan de praat te houden. Het maakte niet uit hoe betekenisloos of onbelangrijk het was. Het was belangrijk dat de beller een bezorgde menselijke stem bleef horen.

“Marie, er is iets wat je voor me moet doen,” zei Riley.

“Wat dan?”

Rileys hersenen werkten razendsnel, ze verzon al gaandeweg wat ze moest zeggen. “Ik wil dat je naar je keuken gaat,” zei ze. “Ik wil dat je me precies vertelt welke specerijen en kruiden je op de plank hebt staan.”

Marie bleef even stil. Riley maakte zich zorgen. Was Marie wel in de gemoedstoestand om in zo’n onnozele afleiding mee te gaan?

“Oké,” zei Marie. “Ik ga er nu naar toe.”

Riley slaakte een zucht van opluchting. Misschien zou dit haar wat tijd opleveren. Ze hoorde het gerammel van kruidenpotjes door de telefoon. Maries stem klonk nu echt heel vreemd; hysterisch en robotachtig tegelijkertijd.

“Ik heb gedroogde oregano. En gemalen rode peper. En nootmuskaat.”

“Prima,” zei Riley. “Wat nog meer?”

“Gedroogde tijm. En gemberpoeder. En zwarte peperkorrels.”

Marie zweeg. Hoe kon Riley dit door laten gaan?

“Heb je ook kerriepoeder?” vroeg Riley.

Na wat gerammel van flesjes zei Marie: “Nee.”

Riley sprak langzaam, alsof ze instructies gaf die een kwestie van leven of dood waren, omdat dat eigenlijk precies was wat ze deed. “Pak nu een notitieboekje en een potlood,” zei Riley. “Schrijf dat op. Dat moet je halen als je boodschappen gaat doen.”

Riley hoorde het geluid van schrijven. “Wat heb je nog meer?” vroeg Riley.

Toen klonk er een dodelijke stilte.

“Dit is niet goed, Riley,” zei Marie op een verdoofde wanhopige toon.

Riley stamelde hulpeloos. “Doe... doe me gewoon een plezier, oké?”

Er viel nog een stilte. Toen: “Hij is hier, Riley.”

Riley kreeg een keiharde knoop in haar keel. “Hij is waar?” vroeg ze.

“Hij is in het huis. Ik begrijp het nu. Hij was hier al die tijd al. Er is niets wat je kan doen.”

Rileys gedachten maalden als een gek, terwijl ze probeerde te begrijpen wat er gebeurde. Marie verviel mogelijk in paranoïde waanvoorstellingen. Riley begreep dat maar al te goed vanwege haar eigen worsteling met PTSS.

Aan de andere kant kon het ook zijn dat Marie de waarheid sprak.

“Hoe weet je dat, Marie?” vroeg Riley, en ze zocht naar een mogelijkheid om een langzame vrachtwagen in te halen.

“Ik hoor hem,” zei Marie. “Ik hoor zijn voetstappen. Hij is boven. Nee, hij is in de hal. Nee, hij is in de kelder.”

Hallucineert ze? vroeg Riley zich af.

Het was absoluut mogelijk. Riley had in de dagen na haar ontvoering ook de nodige niet-bestaande geluiden gehoord. Ze kon haar vijf zintuigen zelfs nu niet altijd vertrouwen. Trauma speelde afschuwelijke spelletjes met de verbeelding.

“Hij is overal in het huis,” zei Marie.

“Nee,” riep Riley beslist. “Hij kan niet overal zijn.”

Het lukte Riley om een slome bestelwagen te passeren. Ze werd overspoeld door een gevoel van nutteloosheid. Het was een verschrikkelijk gevoel, bijna net als verdrinken.

Toen Marie weer sprak huilde ze niet meer. Ze klonk nu gelaten, zelfs raadselachtig vredig. “Misschien is hij net als een geest, Riley. Misschien is dat gebeurd toen je hem opblies. Je hebt zijn lichaam gedood, maar niet zijn kwaadaardigheid. Nu kan hij overal tegelijk zijn. Nu is hij niet te stoppen, nooit meer. Je kunt een geest niet verslaan. Geef het op, Riley. Je kunt niets doen. Ik ook niet. Het enige wat ik kan doen is voorkomen dat mij hetzelfde overkomt.”

“Niet ophangen! Ik wil dat je iets anders voor me doet.”

Het was even stil. Toen zei Marie: “Wat dan? Wat nu weer, Riley?”

“Ik wil dat je aan de lijn blijft, maar ik wil dat je via je huistelefoon het alarmnummer belt.”

Maries stem veranderde in een lichte grom. “Jezus, Riley. Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat ik mijn huistelefoon heb laten afsluiten?”

In haar verwarring was Riley dat vergeten. Marie klonk nu nogal geïrriteerd. Dat was goed. Woede was beter dan paniek.

“Trouwens,” ging Marie verder, “wat heeft het voor zin om het alarmnummer te bellen? Wat kunnen ze doen om mij te helpen? Niemand kan helpen. Hij is overal. Vroeg of laat krijgt hij me te pakken. Hij krijgt jou ook te pakken. We kunnen het net zo goed allebei opgeven.”

Riley voelde zich gefrustreerd. Maries waanvoorstellingen kregen een onstuimige logica. En ze had geen tijd om Marie ervan te overtuigen dat Peterson geen geest was.

“We zijn vrienden, toch, Marie?” zei Riley ten slotte. “Je hebt ooit tegen mij gezegd dat je alles voor me wil doen. Was dat waar?”

Marie begon weer te huilen. “Natuurlijk is dat waar.”

“Hang dan op en bel het alarmnummer. Er hoeft geen reden te zijn. Het hoeft geen goed te doen. Alleen maar omdat ik het wil dat je het doet.”

Er viel een lange stilte. Riley kon Marie zelfs horen ademhalen.

“Ik weet dat je het wilt opgeven, Marie. Ik begrijp het. Dat is jouw keuze. Maar ík wil niet dat je het opgeeft. Misschien vind jij het stom, maar dat vind ik niet. Daarom vraag ik je om het alarmnummer te bellen. Omdat je hebt gezegd dat je alles voor mij wil doen. En ik wil dat je het doet. Je móét het doen. Voor mij.”

Het bleef stil. Was Marie nog wel aan de lijn?

“Beloof je het?” vroeg ze.

Het gesprek eindigde met een klik. Of Marie nu om hulp belde of niet, Riley kon niets aan het toeval overlaten. Ze pakte haar mobiel en belde het alarmnummer. “Dit is Special Agent Riley Paige, FBI,” zei ze toen de telefoniste opnam. “Ik bel over een mogelijke indringer. Een extreem gevaarlijk persoon.” Riley gaf het adres van Marie aan de telefoniste.

“We sturen er meteen een team naartoe,” zei de telefoniste.

“Goed,” zei Riley en ze hing op. Toen probeerde ze Marie terug te bellen, maar er werd niet opgenomen. Iemand moet er op tijd komen, dacht ze. Iemand moet er onmiddellijk naartoe.

Ondertussen worstelde ze weer met een nieuwe vloedgolf aan duistere herinneringen. Ze moest zichzelf onder controle zien te krijgen. Wat er nu ook gebeurde, ze moest haar hoofd erbij houden.

Toen het rode bakstenen huis van Marie in zicht kwam, kreeg Riley een onheilspellend gevoel. Er waren nog geen hulpdienstauto’s gearriveerd. Ze hoorde de politiesirenes in de verte loeien. Ze waren onderweg.

Riley parkeerde haar auto dubbel en stormde op de voordeur af, beseffend dat ze de eerste ter plaatse was. Toen ze de deurknop vastpakte, zwaaide de deur open. Maar waarom zat die niet op slot? Ze liep naar binnen en trok haar pistool. “Marie!” riep Riley. “Marie!”

Er kwam geen antwoord.

Riley wist zeker dat er hier iets afschuwelijks gebeurd was; of nu gebeurde. Ze liep verder de gang in. “Marie!” riep ze weer. Het huis bleef stil.

De sirenes klonken nu luider, maar er was nog geen hulp gekomen.

Riley vreesde nu het ergste: dat Peterson hier geweest was en misschien nog steeds hier was.

Ze liep verder de zacht verlichte gang in. Ze bleef Maries naam roepen, terwijl ze iedere deur bekeek. Zou hij in de kast aan de linkerkant zitten? Misschien in de badkamer rechts?

Als ze Peterson tegenkwam, zou ze zich niet meer door hem laten pakken.

Ze zou voor eens en altijd een einde maken aan die klootzak.

Metin, ses formatı mevcut