Kitabı oku: «Eens Weg», sayfa 13
Hoofdstuk 26
Riley arriveerde bij het uitvaartcentrum in Georgetown vlak voordat de dienst van Marie zou beginnen. Ze haatte begrafenissen. Ze vond het nog erger dan bij een plaats delict aankomen waar een zojuist vermoord lichaam lag. Begrafenissen kwamen altijd op een of andere verschrikkelijke manier harder bij haar binnen. Maar Riley had nog steeds het gevoel dat ze Marie iets verschuldigd was, hoewel ze niet zeker wist wat.
Het uitvaartcentrum had een gevel van prefab stenen panelen en witte zuilen aan de voorzijde van de portiek. Ze ging een gestoffeerde ontvangstruimte met airco binnen die naar een gang leidde met behang in zachte pastelkleuren, bedoeld om noch gedeprimeerd noch vrolijk te zijn. Het had een averechts effect op Riley; haar gevoel van wanhoop werd erger. Ze vroeg zich af waarom uitvaartcentra niet meer de trieste en ongezellige plekken konden zijn die ze behoorden te zijn, zoals mausolea of mortuaria, zonder al deze pretentieuze opsmuk.
Ze kwam langs een paar kamers, sommige met doodskisten en bezoekers, andere leeg, totdat ze aankwam bij de ruimte waar de dienst van Marie gehouden zou worden. Aan het einde van de kamer zag ze de open kist, gemaakt van gepolijst hout met aan de zijkanten langwerpige koperen handvatten. Er waren misschien vijfentwintig mensen. Veel van hen zaten, sommigen liepen fluisterend rond. In de kamer klonk zachte orgelmuziek. Een korte rij bezoekers passeerde de kist en keken er even in.
Ze ging in de rij staan en ineens stond ze naast de kist, neerkijkend op Marie. Hoewel Riley zich er mentaal op had voorbereid, schrok ze ervan. Het gezicht van Marie was onnatuurlijk passief en sereen, niet verdraaid en gekweld, zoals eruit had gezien toen ze aan die lamp hing. Dit gezicht was niet gespannen en angstig, zoals het was toen ze nog persoonlijk met elkaar spraken. Het leek verkeerd. Eigenlijk leek het erger dan verkeerd.
Ze liep snel langs de kist en zag een wat ouder echtpaar vooraan zitten. Ze nam aan dat het de ouders van Marie waren. Ze werden vergezeld door een man en vrouw van ongeveer Rileys leeftijd. Dat zouden dan wel de broer en zus van Marie zijn. Riley dook in haar herinneringen van gesprekken met Marie terug en herinnerde zich dat ze Trevor en Shannon heetten. Ze had geen idee wat de namen van haar ouders waren.
Riley overwoog om te stoppen en de familie haar medeleven te betuigen. Maar hoe kon ze zichzelf voorstellen? Als de vrouw die Marie uit gevangenschap had gered, alleen om later haar levenloze lichaam te vinden? Nee, ze was beslist de laatste persoon die zij nu wilden zien. Het was het beste om hen in vrede te laten rouwen.
Terwijl ze naar de achterkant van de ruimte liep, besefte Riley zich dat ze hier niemand herkende. Dat was raar en verschrikkelijk triest. Na al die talloze uren van videochats en hun persoonlijke gesprekken hadden ze geen enkele vriend gemeen.
Maar ze hadden wel één vreselijke vijand gemeen: de psychopaat die hen beiden vastgehouden had. Was hij hier vandaag? Riley wist dat moordenaars geregeld begrafenissen en graven van hun slachtoffers bezochten. Diep vanbinnen, hoezeer ze het ook aan Marie verschuldigd was, moest ze toegeven dat dit de echte reden was dat ze vandaag hierheen was gekomen. Om Peterson te vinden. Het was ook daarom dat ze een verborgen wapen droeg; haar persoonlijke Glock die ze normaal in een kistje in de kofferbak van haar auto bewaarde.
Terwijl ze naar de achterkant van de ruimte liep, scande ze de gezichten van de mensen die al zaten. Ze had een glimp van het gezicht van Peterson in de gloed van zijn gasbrander gezien en ze had foto’s van hem gezien. Maar ze had hem nooit goed kunnen bekijken. Zou ze hem herkennen?
Haar hart bonkte toen ze wantrouwend alle gezichten bekeek. Ze zocht in iedereen naar een moordenaar. Ze werden al snel een waas van gezichten vol smart die haar verward aanstaarden.
Zonder voor de hand liggende verdachten te zien, ging Riley in de stoel bij het gangpad in de achterste rij zitten, afgezonderd van de rest, waar ze iedereen kon zien die binnenkwam of wegging.
Een jonge dominee ging op een verhoging staan. Riley wist dat Marie niet religieus was, dus de dominee moest een idee van haar familie zijn. De laatste mensen gingen zitten en iedereen werd stil.
Met een halfluide en behoorlijk professioneel klinkende stem begon de dominee met vertrouwde woorden. “Al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want gij zijt bij mij; uw stok en uw staf beschermen mij.” De dominee wachtte even. In de korte stilte echode een enkel zin door Rileys hoofd...
Ik vrees geen kwaad.
Op een of andere manier kwam dit enorm ongepast over. Wat betekende het trouwens om ‘geen kwaad te vrezen’? Hoe kon dat in hemelsnaam een goed idee zijn? Als Marie maanden geleden banger geweest was, waakzamer, misschien was ze dan helemaal niet in handen van Peterson gevallen.
Dit was absoluut een tijd om bevreesd voor kwaad te zijn. Er liep genoeg kwaad rond.
De dominee begon weer te spreken. “Mijn vrienden, we zijn hier bij elkaar om te rouwen om het verlies en om het leven te vieren van Marie Sayles, dochter, zuster, vriendin en collega...” Toen begon de dominee met een standaardtekst over verlies, vriendschap en familie. Hoewel hij het ‘overlijden’ van Marie als ‘voortijdig’ omschreef, zei hij niets over het geweld en de angst die haar tijdens de laatste weken van haar leven hadden achtervolgd.
Riley sloot zich snel van zijn preek af. En ze dacht aan de woorden in het zelfmoordbriefje van Marie.
Dit is de enige manier.
Riley voelde een diep schuldgevoel in zich opwellen, zo hevig dat ze bijna niet kon ademen. Ze wilde naar de voorkant van de ruimte rennen, de dominee opzijduwen en aan deze mensen bekennen dat het allemaal, allemaal haar schuld was. Zij had Marie in de steek gelaten. Zij had iedereen die van Marie hield in de steek gelaten. Zij had zichzelf in de steek gelaten.
Riley vocht tegen de drang om te biechten, maar haar ongemak kreeg een wrede helderheid. Eerst waren er de bakstenen van het uitvaartcentrum, gekke witte zuilen en pastelkleurig behang. Toen was er het gezicht van Marie, zo onnatuurlijk en kleurloos in de kist. En nu was hier de prediker, gebarend en pratend als een of ander stuk speelgoed, een miniatuurrobot en de gemeenschap van kleine hoofden dobberden terwijl hij tegen hen sprak.
Het is net een poppenhuis, bedacht Riley opeens. En Marie was in de kist gelegd; geen echt lichaam, maar een neplichaam, op een nepbegrafenis.
Riley werd overspoeld door afgrijzen. De twee moordenaars – Peterson en degene die Cindy MacKinnon en de anderen vermoord had – smolten samen in haar hoofd. Het maakte niet uit dat de koppeling compleet ongegrond en irrationeel was. Ze kon ze niet ontwarren. Ze werden één voor haar.
Het leek alsof deze goed uitgevoerde uitvaart het laatste onderdeel was van het monster. Alsof het een aankondiging was dat er nog veel meer slachtoffers en veel meer begrafenissen zouden volgen.
Terwijl ze daar zat, zag Riley vanuit haar ooghoeken iemand stilletjes de dienst binnenkomen die op de andere hoek van de laatste rij ging zitten. Ze draaide haar hoofd een klein beetje om te zien wie er midden in de dienst binnenkwam en ze zag een man die informeel gekleed was, een honkbalpet ver over zijn hoofd had getrokken waarmee hij zijn ogen bedekte. Haar hart ging sneller kloppen. Hij zag er groot en sterk genoeg uit om haar te overmeesteren als hij haar te pakken zou krijgen. Zijn gezicht was hard, zijn kaken strak, en ze vond dat hij er schuldig uitzag. Kon hij de moordenaar zijn die ze zocht?
Riley besefte dat ze bijna zat te hyperventileren. Ze ademde langzamer tot haar hoofd weer helderder werd. Ze moest zichzelf onder controle houden om niet overeind te springen en de laatkomer te arresteren. De dienst kwam duidelijk tot een einde en ze kon hem niet onderbreken en de herinnering aan Marie beledigen. Ze moest wachten. Maar stel dat hij het niet was?
Maar toen, tot haar verrassing, stond hij plotseling op en verliet de ruimte. Had hij haar gezien?
Riley sprong op en liep achter hem aan. Ze voelde dat hoofden zich draaien door haar plotselinge vertrek, maar dat maakte nu niets uit.
Ze draafde door de gang van het uitvaartcentrum naar de ingang en toen ze de voordeur opengooide, zag ze dat de man snel over de stoep wegliep. Ze trok haar pistool en ging achter hem aan. “FBI!” riep ze. “Stop!”
De man draaide rond om haar aan te kijken.
“FBI!” herhaalde ze en ze voelde zich weer naakt zonder haar penning. “Hou je handen waar ik ze kan zien.”
De man keek haar volledig overdonderd aan.
“Legitimatie!” blafte ze.
Zijn handen trilden, van angst of van verontwaardiging, Riley wist niet zeker welke van de twee. Hij pakte een portemonnee met rijbewijs en toen ze het bekeek, zag ze dat het hem als een inwoner van Washington identificeerde.
“Hier is mijn legitimatie,” zei hij. “Waar is die van u?”
Rileys vastberadenheid slipte weg. Had ze het gezicht van deze man ook eerder gezien? Ze wist het niet zeker.
“Ik ben een advocaat,” zei de man, nog steeds erg geschrokken. “En ik ken mijn rechten. U kunt maar beter een goede reden hebben om zomaar een pistool op mij te richten. Midden op straat.”
“Ik ben agent Riley Paige,” zei ze. “Ik moet weten waarom u bij die begrafenis aanwezig was.”
De man bekeek haar beter. “Riley Paige?” vroeg hij. “De agent die haar gered heeft?”
Riley knikte. Het gezicht van de man betrok ineens van wanhoop. “Marie was een vriendin,” zei hij. “We waren maanden geleden nog heel hecht. En toen overkwam haar die afschuwelijke gebeurtenis en...” De man slikte een snik weg. “Ik heb het contact met haar verloren. Het was mijn schuld. Ze was een goede vriendin en ik heb het laten verwateren. En nu krijg ik nooit meer een kans om...” De man schudde zijn hoofd. “Ik zou willen dat ik terug kon gaan en alles anders doen. Ik voel me er gewoon zo slecht over. Ik kon niet eens de begrafenis uitzitten. Ik moest weg.”
Deze man voelde zich schuldig, besefte Riley, en gekwetst. Om redenen erg gelijk aan die van haar. “Het spijt me,” zei Riley zachtjes, leeg, en ze liet haar pistool zakken. “Het spijt me echt. Ik zal de klootzak die haar dit heeft aangedaan vinden.”
Terwijl ze zich omdraaide om weg te lopen, hoorde ze hem met een verbouwereerde stem roepen. “Ik dacht dat hij al dood was?”
Riley antwoordde niet. Ze liet de diepbedroefde man op de stoep staan.
En terwijl ze wegliep, wist ze precies waar ze naartoe moest. Naar een plek waarvan niemand op aarde, behalve Marie, kon begrijpen waarom.
*
Riley reed door de straten van de stad. De stijlvolle huizen van Georgetown gingen over in een bouwvallige buurt die ooit een welvarend industrieel gebied was geweest. Veel gebouwen en winkels waren verlaten en de lokale inwoners waren arm. Hoe verder ze reed, hoe erger het werd.
Uiteindelijk parkeerde ze bij een huizenblok dat alleen maar uit een onbewoonbaar verklaarde rij woningen bestond. Ze stapte uit de auto en vond al snel waar ze naar zocht.
Aan de rand van een breed, kaal stuk grond stonden twee lege woningen. Nog niet zo lang geleden hadden hier drie verlaten huizen gestaan. Peterson had het middelste huis gekraakt en als zijn geheime schuilplaats gebruikt. Het was de perfecte plek voor hem, ver bij de bewoning vandaan, zodat niemand het geschreeuw van onder het huis kon horen.
Nu was alles hier met de grond gelijk gemaakt. Al het bewijs was weggeruimd en er begon weer gras te groeien. Riley begon zich te visualiseren hoe het eruit had gezien toen de huizen er nog stonden. Dat was niet gemakkelijk. Toen de huizen er nog stonden was ze er maar één keer geweest. En toen was het nacht.
Toen ze de open plek op liep, kwamen de herinneringen bij haar terug...
Riley volgde hem al de hele dag, en ook de nacht. Bill was voor een ander spoedgeval weggeroepen en Riley had dom genoeg besloten om de man hier in haar eentje naartoe te volgen.
Ze keek hoe hij het vervallen, kleine huis met dichtgetimmerde ramen binnenging. Toen, een paar tellen later, ging hij weer weg. Hij was te voet en ze wist niet waar hij heen ging.
Ze dacht even na of ze om versterking zou vragen. Ze besloot van niet. De man was weggegaan en als het slachtoffer echt in dat huis was, kon ze haar niet nog een minuut langer alleen en in kwelling laten. Ze liep naar de veranda en wurmde zich tussen de planken die maar gedeeltelijk de ingang blokkeerden door.
Ze knipte haar zaklantaarn aan. De lichtbundel weerkaatste tegen minstens een stuk of tien gasbranders aan. Dat was geen verrassing. Zij en Bill wisten dat de verdachte geobsedeerd was door vuur.
Toen hoorde ze gekras van onder de vloer vandaan komen, gevolgd door een zwak gejammer...
Riley onderbrak de stroom aan herinneringen. Ze keek om zich heen. Ze voelde zich zeker – angstaanjagend zeker – dat ze nu op de exacte plek stond die ze zowel vreesde als zocht. Hier waren zij en Marie gekooid geweest in die donkere en smerige kruipruimte.
De rest van het verhaal zat nog steeds vers in haar hoofd. Riley was door Peterson gevangengenomen toen ze Marie had bevrijd. Marie had een paar kilometer in een complete staat van shock weten weg te strompelen. Tegen de tijd dat ze werd gevonden, had ze geen idee waar ze gevangen was gehouden. Riley was alleen in het donker achtergelaten om zelf een weg naar buiten te vinden.
Na wat een eeuwigdurende nachtmerrie had geleken, waarin ze herhaaldelijk door de gasbrander van Peterson was gemarteld, was Riley ontsnapt. Daarna had ze Peterson bijna bewusteloos geslagen. Iedere klap gaf haar een geweldig gevoel van rechtvaardiging. Misschien was het daardoor, die kleine overwinning, dacht ze, dat zij beter dan Marie was hersteld.
Toen, krankzinnig en gek geworden van angst en uitputting, had Riley alle gastanks opengedraaid. Terwijl ze het huis ontvluchtte, had ze een aangestoken lucifer naar binnen gegooid. De explosie had haar de straat op gesmeten. Iedereen was verbaasd dat ze het overleefd had.
Nu, twee maanden na die explosie, stond Riley naar haar grimmige arbeid te kijken: een open plek waar niemand woonde, en waar waarschijnlijk voorlopig niemand kón wonen. Het leek op een perfecte verbeelding van wat er van haar leven geworden was. Op een of andere manier leek het op het einde van de weg; voor haar tenminste.
Ze werd door een misselijkmakend gevoel van duizeligheid overvallen. Ze stond nog steeds op dat grasveldje en ze had het gevoel dat ze viel, viel, viel. Ze tuimelde recht in de gapende afgrond voor haar neus. Zelfs in het daglicht leek de wereld verschrikkelijk donker, zelfs donkerder dan het in die kooi in de kruipruimte was geweest. Er leek geen bodem in de afgrond te zijn en geen eind aan haar val.
Riley dacht weer aan de inschatting van Betty Richter, van de kans dat Peterson gedood was.
Ik zou zeggen negenennegentig procent.
Maar die zeurende één procent maakte op een of andere manier die andere negenennegentig betekenisloos en belachelijk. En trouwens, zelfs als Peterson inderdaad dood was, wat zou dat uitmaken? Riley dacht aan de afschuwelijke woorden door de telefoon van Marie op de dag van haar zelfmoord.
Misschien is hij net als een geest, Riley. Misschien is dat gebeurd toen je hem opblies. Je hebt zijn lichaam gedood, maar niet zijn kwaadaardigheid.
Ja, dat was het. Ze had haar hele leven een verloren gevecht gevochten. Tenslotte achtervolgde kwaadaardigheid de wereld, net zoals het deze plek achtervolgde waar zij en Marie zo afschuwelijk hadden geleden. Het was een les die ze als klein meisje had moeten leren, toen ze de moord op haar moeder niet had kunnen voorkomen. De les kwam als een mokerslag bij haar binnen door de zelfmoord van Marie. Het had geen nut om haar te redden. Het had geen zin om iemand te redden, zelfs niet zichelf. Uiteindelijk zou het kwaad overheersen. Het was zoals Marie haar door de telefoon gezegd had.
Je kunt een geest niet verslaan. Geef het op, Riley.
En Marie, die zoveel dapperder was geweest dan Riley, had eindelijk het heft in eigen handen genomen. Ze had haar keuze in vijf simpele woorden uitgelegd.
Dit is de enige manier.
Maar dat was geen moed, om je eigen leven te nemen. Dat was lafheid.
Door de duisternis van Riley klonk een stem.
“Alles in orde, mevrouw?”
Riley keek op. “Wat?”
Toen, langzaam, realiseerde ze zich dat ze op haar knieën op een leeg perceel zat. De tranen stroomden langs haar gezicht.
“Moet ik iemand voor u bellen?” vroeg de stem. Riley zag dat er een vrouw op de stoep stil was blijven staan, een oudere vrouw in sjofele kleren, maar met een bezorgde blik op haar gezicht.
Riley kreeg haar gesnik onder controle en ging staan. De vrouw schuifelde weg. Riley stond daar maar, als verdoofd. Als ze geen einde kon maken aan haar eigen afgrijzen, wist ze een manier om zichzelf ertegen te verdoven. Het was niet dapper en het was niet eerbaar, maar Riley was voorbij het punt dat het haar iets kon schelen. Ze kwam er niet langer tegen in opstand. Ze stapte in haar auto en reed naar huis.
Hoofdstuk 27
Met trillende handen pakte Riley de fles wodka die ze in een keukenkastje bewaarde, de fles die ze beloofd had nooit meer aan te raken. Ze draaide de dop eraf en probeerde het stilletjes in een glas te schenken, zodat April het niet zou horen. Omdat het zoveel op water leek, hoopte ze dat ze het openlijk kon drinken zonder te hoeven liegen. Ze wilde niet liegen. Maar de fles klokte indiscreet.
“Wat ben je aan het doen, mam?” vroeg April achter haar bij de keukentafel.
“Niets,” antwoordde Riley.
Ze hoorde April een beetje kreunen. Ze merkte dat haar dochter wist waar ze mee bezig was. Maar ze kon de wodka niet in de fles terugschenken. Riley wilde het weggooien, dat wilde ze echt. Het laatste dat ze wilde was drinken waar April bij was. Maar ze had zich nog nooit zo down en zo overstuur gevoeld. Ze had het gevoel alsof de wereld tegen haar samenspande. En ze had echt een drankje nodig.
Riley zette de fles terug in het kastje, liep naar de tafel en ging met het glas in haar handen zitten. Ze nam een grote slok en het brandde op een prettige manier in haar keel.
April staarde haar even aan. “Dat is wodka, toch, mam?” vroeg ze.
Riley zei niets, en het schuldgevoel werd groter. Verdiende April dit? Riley had haar de hele dag alleen thuis gelaten, zo nu en dan gebeld om te vragen hoe het met haar was en het meisje had zich fantastisch verantwoordelijk gedragen. Ze had geen problemen veroorzaakt. Nu was Riley degene die zich stiekem en roekeloos gedroeg.
“Je was boos op mij omdat ik wiet rookte,” zei April.
Riley zei nog steeds niets.
“Dit is het moment waarop jij dan tegen me zegt dat dit anders is,” zei April.
“Het ís anders,” zei Riley vermoeid.
April keek woest. “Hoezo?”
Riley zuchtte, ze wist dat haar dochter gelijk had en ze schaamde zich diep. “Wiet is illegaal,” zei ze. “Dit niet. En...”
“En jij bent volwassen en ik een kind, toch?”
Riley antwoordde niet. Natuurlijk was dat precies wat ze wilde zeggen. En natuurlijk was het hypocriet en fout. “Ik wil geen ruzie,” zei Riley.
“Ga je nu echt weer op deze manier beginnen?” zei April. “Je dronk zoveel toen je al die problemen meemaakte, en je hebt mij nooit verteld waar het over ging.”
Riley voelde haar kaak verstrakken. Was het vanwege woede? Waarom moest ze in hemelsnaam boos op zijn op April, en juist nu? “Er zijn een aantal dingen die ik je gewoon niet kan vertellen,” zei Riley.
April rolde met haar ogen. “Jezus mam, waarom niet? Ik bedoel, ik zal óóit volwassen genoeg zijn om de verschrikkelijke waarheid over wat je doet te weten te komen. Het kan niet erger zijn dan wat ik me voorstel. Geloof me, ik kan me veel voorstellen.” April stond op en stampte naar het kastje. Ze pakte de fles wodka en schonk ook een glas in.
“Doe dat alsjeblieft niet, April,” zei Riley zwakjes.
“Hoe denk je mij te kunnen tegenhouden?”
Riley stond op en pakte rustig de fles van April af. Toen ging ze weer zitten en schonk de inhoud van Aprils glas in haar eigen glas. “Eet gewoon je eten op, oké?” zei Riley.
April was nu in tranen. “Mam, ik wou dat je jezelf nu kon zien,” zei ze. “Misschien begrijp je dan hoeveel verdriet het me doet om jou zo te zien. En hoeveel verdriet het me doet dat je me nooit iets verteld. Het doet echt veel pijn.”
Riley probeerde te praten, maar ze kon het niet.
“Praat met iemand, mam,” zei April en ze begon te huilen. “Als het dan niet met mij is, dan met iemand anders. Er moet íémand zijn die je kunt vertrouwen.”
April vluchtte naar haar kamer en sloeg de deur dicht.
Riley begroef haar gezicht in haar handen. Waarom faalde ze iedere keer weer zo erg met April? Waarom kon ze de onaantrekkelijk gedeelten van haar leven niet van haar dochter gescheiden houden?
Haar hele lichaam schokte van het gehuil. Haar wereld was compleet stuurloos geraakt en ze kon geen enkele samenhangende gedachte meer formuleren.
Ze bleef zitten tot haar tranen opdroogden. Ze nam de fles en het glas, liep naar de woonkamer en ging op de bank zitten. Ze zette de televisie aan en keek naar de eerste de beste zender die ze zag. Ze had geen idee welke film of serie op stond en het kon haar niets schelen. Ze zat daar maar gewoon leeg naar de beelden te staren en liet de betekenisloze stemmen over zich heen gaan.
Maar ze kon de beelden die door haar hoofd maalden niet tegenhouden. Ze zag de gezichten van de vrouwen die vermoord waren. Ze zag de verblindende vlam van Petersons gasbrander op haar afkomen. En ze zag het dode gezicht van Marie voor zich; zoals het was toen Riley haar dood gevonden had en toen ze zo kunstmatig in de kist opgebaard had gelegen.
Langs haar zenuwen kwam een nieuwe emotie omhoog kruipen, een emotie die ze boven alles vreesde. Het was angst.
Ze was doodsbang voor Peterson en ze kon zijn wraakzuchtige aanwezigheid overal om zich heen voelen. Het maakte niet uit of hij nog leefde of dood was. Hij had Maries leven genomen en Riley kon het gevoel dat zij zijn volgende doelwit was niet van zich afschudden.
En ze was misschien zelfs nog banger voor de afgrond waar ze nu in viel. Stonden die twee dingen echt los van elkaar? Had Peterson niet deze afgrond gecreëerd? Ze wist dat dit niet de Riley was die ze kende. Had PTSS ooit een einde?
Riley verloor alle gevoel voor tijd. Haar hele lichaam gonsde en deed pijn door al haar angsten. Ze dronk gestaag, maar de wodka verdoofde haar totaal niet.
Uiteindelijk ging ze naar de badkamer en rommelde in het medicijnkastje totdat ze vond wat ze zocht. Eindelijk had ze het in haar trillende handen: haar voorgeschreven kalmeringsmiddelen. De bedoeling was dat ze één tablet voor het slapengaan zou nemen. Ze mocht ze nooit met alcohol combineren.
Met trillende handen nam ze er twee.
Riley ging terug naar de bank in de woonkamer en staarde weer naar de televisie, wachtend op het effect van het medicijn. Maar het werkte niet.
Paniek kreeg haar in een ijzige greep te pakken.
De kamer leek nu te draaien en ze werd misselijk. Ze sloot haar ogen en rekte zich op de bank uit. De duizeligheid verdween een beetje, maar de duisternis achter haar oogleden was ondoordringbaar.
Hoeveel erger kan het nog worden? vroeg ze zich af.
Ze wist meteen dat dat een stomme vraag was. Alles werd alleen maar erger en erger en erger voor haar. Het zou nooit beter worden. De afgrond was een bodemloze diepte. Het enige wat ze kon doen was zich aan de val overgeven en toegeven aan de koude wanhoop.
De pikzwarte duisternis van dronkenschap vouwde zich om haar heen. Ze verloor het bewustzijn en begon al snel te dromen.
Weer sneed de witte vlam van de gasbrander door de duisternis. Ze hoorde de stem van iemand. “Kom op. volg me.”
Het was niet de stem van Peterson. Maar het was wel een bekende stem... heel erg bekend. Kwam iemand haar redden? Ze ging staan en volgde de stem, wie het ook was die de gasbrander droeg.
Maar tot haar afschuw liet de brander het licht op het ene lichaam na het andere vallen: eerst Margaret Geraty, toen Eileen Rogers, toen Reba Frye, toen Cindy MacKinnon... Allemaal naakt en met hun benen gespreid. Ten slotte viel het licht op het lichaam van Marie, midden in de lucht hangend, haar gezicht afschuwelijk verwrongen.
Riley hoorde de stem weer. “Meisje, je hebt het behoorlijk verprutst.”
Riley draaide zich om en keek. In de sissend hete gloed zag ze wie de gasbrander vasthield.
Het was niet Peterson. Het was haar vader. Hij droeg het gala-uniform van een kolonel van de mariniers. Dat was raar. Hij was al jaren gepensioneerd. En ze had hem al ruim twee jaar niet gezien of gesproken.
“Ik heb heel wat rotzooi in ’Nam gezien,” zei hij en hij schudde zijn hoofd. “Maar hier word ik echt naar van. Ja, je hebt het totaal verprutst, Riley. Natuurlijk heb ik al lang geleden geleerd niets van jou te verwachten.”
Hij zwaaide met de gasbrander, zodat er nog één laatste lichaam te zien was. Het was haar moeder, dood en bloedend van de schotwond.
“Je had haar net zo goed zelf kunnen neerschieten, met alles wat je haar hebt aangedaan,” zei haar vader.
“Ik was maar een klein meisje, papa,” jammerde Riley.
“Ik wil jouw verdomde smoesjes niet horen,” blafte haar vader. “Je hebt nog nooit iemand een moment van plezier of geluk gebracht, weet je dat? Je hebt iemand nog nooit iets goed gedaan. Zelfs jezelf niet.”
Hij draaide aan de knop van de gasbrander. De vlam ging uit. Riley zat weer in het pikkedonker.
Riley opende haar ogen. Het was nacht en het enige licht in de woonkamer kwam van de televisie. Ze wist zich haar droom nog levendig te herinneren. De woorden van haar vader klonken in haar oren na.
Je hebt nog nooit iemand een moment van plezier of geluk gebracht. Zelfs jezelf niet.
Haar hoofd was mistig en ze kon niet helder denken. Misschien kon ze niemand enig plezier of geluk geven. Misschien zat er simpelweg geen liefde in haar. Misschien was ze niet tot liefhebben in staat.
Op het randje van wanhoop, zoekend naar een steun, dacht Riley aan de woorden van April.
Praat met iemand. Iemand die je kunt vertrouwen.
In haar dronken waas, niet helder nadenkend, toetste Riley bijna automatisch een nummer in op haar mobiel. Na een paar tellen hoorde ze de stem van Bill.
“Riley?” vroeg hij met een slaperige stem. “Weet je wel hoe laat het is?”
“Ik heb geen idee,” stamelde Riley met dikke tong.
Riley hoorde een vrouw half slaperig vragen: “Wie is dat, Bill?”
Bill zei tegen zijn vrouw: “Het spijt me, dit is belangrijk.”
Ze hoorde het geluid van de voetstappen van Bill en een deur dichtgaan. Ze vermoedde dat hij ergens heen ging zodat hij privé kon praten.
“Wat is er allemaal aan de hand?” vroeg hij.
“Ik weet het niet, Bill, maar...”
Riley zweeg even. Ze stond op het punt om dingen te zeggen waar ze spijt van zou krijgen, misschien wel voor altijd. Maar op een of andere manier kon ze zichzelf er niet van weerhouden.
“Bill, denk je dat je een tijdje weg kan gaan?”
Bill liet een grom van verwarring horen. “Waar heb je het over?”
Riley nam diep adem. Waar hád ze het over? Ze had moeite om haar gedachten bij elkaar te houden, maar ze wist dat ze Bill wilde zien. Het was een oerinstinct, een aandrang die ze niet onder controle kon houden.
Met het beetje besef dat er nog over was, wist ze dat ze ‘het spijt me’ zou moeten zeggen en zou moeten ophangen. Maar angst, eenzaamheid en radeloosheid namen het over en ze ging door.
“Ik bedoel...” ging ze met onduidelijke woorden verder, en ze probeerde logisch na te denken. “Alleen jij en ik. Wat tijd samen doorbrengen.”
Er was alleen maar stilde aan de lijn.
“Riley, het is midden in de nacht,” zei hij toen. “Hoe bedoel je, ‘tijd samen doorbrengen’?” zei hij met merkbaar groeiende ergernis.
“Ik bedoel...” begon ze aarzelend, en ze wilde stoppen, maar dat kon ze niet. “Ik bedoel... Ik denk aan je, Bill. En niet alleen op werk. Denk je ook niet aan mij?”
Riley voelde een verschrikkelijk gewicht op zich neerstorten zodra ze het gezegd had. Het was verkeerd en er was geen weg meer terug.
Bill zuchtte verbitterd. “Je bent dronken, Riley,” zei hij. “Ik ga je nergens ontmoeten en jij gaat nergens heen rijden. Ik heb een huwelijk dat ik probeer te redden en jij... Nou ja, jij hebt je eigen problemen. Raap jezelf bij elkaar. Probeer wat te slapen.”
Bill beëindigde het gesprek abrupt. Heel even leek de realiteit te vertragen. Toen werd Riley door een afschuwelijke helderheid gegrepen. “Wat heb ik gedaan?” jammerde ze hardop.
In slechts een paar seconden had ze een tien jaar durende professionele relatie weggegooid. Haar beste vriend. Haar enige partner. En waarschijnlijk de meest succesvolle relatie in haar leven.
Ze wist zeker dat de afgrond waar ze in was gevallen geen bodem had. Maar nu wist ze dat ze ernaast zat. Ze had de bodem geraakt en was te pletter geslagen. Maar ze viel nog steeds. Ze wist niet of ze ooit weer overeind kon komen.
Ze reikte naar de wodkafles op de salontafel; ze twijfelde of ze het laatste beetje van de inhoud zou opdrinken of zou weggooien. Maar haar oog-handcoördinatie was compleet verdwenen. Ze kon de fles niet eens vastpakken.
De kamer tolde om haar heen, er klonk een knap en toen werd alles zwart.




