Kitabı oku: «Eens Weg», sayfa 16
Tot nu toe kwam de plek met haar verwachtingen overeen. Ze wist zeker dat ze bij het goede adres was. “Het is voorbij voor jou, klootzak,” mompelde ze zachtjes. “Je zal nooit meer een ander slachtoffer maken.”
Toen ze de stacaravan bereikte, bonkte ze op de metalen deur. “Gerald Cosgrove!” riep ze. “Dit is de FBI. Ben je binnen?”
Er kwam geen antwoord. Riley liep de treden van betonblokken op en tuurde door het kleine raam van de deur. Ze verkilde tot op het bot van wat ze binnen zag.
De plek lag bomvol poppen. Ze zag geen levend wezen, alleen poppen in alle vormen en maten.
Riley probeerde de deurklink. De stacaravan was afgesloten. Ze bonkte nog een keer op de deur. Dit keer hoorde ze een mannenstem. “Ga weg. Laat me met rust. Ik heb niets gedaan.”
Riley dacht dat ze binnen iemand hoorde rondscharrelen. De deur van de stacaravan was gemaakt om naar buiten toe open te gaan, dus ze kon hem niet intrappen. Ze schoot op het slot en de deur ging open.
Riley stormde de kleine woonkamer in. Het enorme aantal en de verscheidenheid aan poppen duizelde haar even. Het moesten er honderden zijn. Ze lagen echt overal: op de planken, de tafels en zelfs op de vloer. Het duurde even voordat ze een man zag, in elkaar gedoken op de grond tegen een tussenmuurtje aan gekropen.
“Niet schieten,” smeekte Cosgrove, zijn handen opgeheven en trillend. “Ik heb het niet gedaan. Niet op me schieten.”
Riley sprong op hem af en trok hem overeind. Ze draaide hem rond en trok één hand achter zijn rug. Ze stopte haar pistool in haar holster en pakte haar handboeien. “Geef me je andere hand,” zei ze.
Trillend van top tot teen gehoorzaamde hij zonder aarzelen. Riley had hem snel in de boeien geslagen en hij zat ongemakkelijk in een stoel.
Het was een zwak uitziende man van in de zestig met dun, grijs haar. Hij zag er meelijwekkend uit, zoals hij daar zat met tranen over zijn wangen rollend. Maar Riley had geen medelijden met hem. Het schouwspel van al deze poppen zei voor haar genoeg: dit was een zieke, gestoorde man.
Voordat ze een vraag kon stellen, hoorde ze de stem van Bill. “Jezus, Riley. Heb je de deur opgeblazen?”
Riley draaide zich om en zag Bill de stacaravan binnen komen.
“Hij wilde niet opendoen,” zei Riley.
Bill gromde. “Ik dacht dat ik je gezegd had om buiten te wachten,” zei hij.
“En ik dacht dat je wel beter wist, mij kennende,” zei Riley. “Trouwens, ik ben blij dat je er bent. Dit lijkt op onze man.”
De man zat nu te jammeren. “Ik heb het niet gedaan! Ik was het niet! Ik heb mijn straf al uitgezeten! Ik heb dat allemaal achter me gelaten!”
Riley vroeg aan Bill: “Wat ben je over hem te weten gekomen?”
“Hij heeft gezeten voor een poging tot kindermishandeling. Daarna niets meer. Tot nu.”
Dit klonk Riley logisch in de oren. Deze monsterlijke kleine man was ongetwijfeld op grotere prooien overgestapt, en op meer wreedheid.
“Dat was jaren geleden,” zei de man. “Ik ben sindsdien braaf geweest. Ik neem mijn medicijnen. Ik heb die neigingen niet meer. Dat ligt allemaal in het verleden. Jullie begaan een vergissing.”
Bill vroeg cynisch: “Dus jij ben een onschuldige man, hè?”
“Klopt. Wat je ook denkt dat ik gedaan heb, ik was het niet.”
“Hoe zit het dan met al die poppen?” vroeg Riley.
Door zijn tranen heen glimlachte Cosgrove gebroken. “Zijn ze niet schitterend?” zei hij. “Ik heb ze stuk voor stuk verzameld. Een paar weken geleden had ik geluk en heb die geweldige winkel in Shellysford gevonden. Zoveel poppen en zoveel verschillende soorten jurken. Ik heb mijn hele uitkering ter plekke uitgegeven, zoveel mogelijk als mijn geld me toeliet gekocht.”
Bill schudde zijn hoofd. “Ik wil niet weten wat je ermee doet,” zei hij.
“Het is niet wat je denkt,” zei Cosgrove. “Ze zijn mijn familie. Mijn enige vrienden. Ze zijn alles wat ik heb. Ik blijf gewoon thuis met ze. Ik kan het me niet veroorloven om ergens naartoe te gaan. Zij behandelen me goed. Ze veroordelen me niet.”
Weer maakte Riley zich zorgen. Hield Cosgrove nu een slachtoffer vast? “Ik wil je schuren controleren,” zei ze tegen hem.
“Ga je gang,” zei hij. “Er is daar niets. Ik heb niets te verbergen. De sleutels liggen daar.” Hij knikte naar een sleutelbos die naast de kapotte deur hing.
Riley liep ernaartoe en greep ze. “Ik ga erheen om te kijken,” zei ze.
“Niet zonder mij,” zei Bill.
Samen gebruikten Bill en Riley de handboeien van Bill om Cosgrove aan de koelkastdeur vast te maken. Toen liepen ze naar buiten en om de stacaravan heen. Ze openden het slot van de eerste schuur en keken naar binnen. Er was daarbinnen niets, behalve een hark.
Bill liep de schuur binnen en keek om zich heen. “Niets,” zei hij. “Zelfs geen bloedspetter.”
Ze liepen naar de volgende schuur, openden die en keken naar binnen. Afgezien van een roestige grasmaaier was de schuur helemaal leeg.
“Hij moet ze ergens anders hebben opgesloten,” zei Bill.
Bill en Riley gingen terug naar de stacaravan. Cosgrove zat er nog steeds en staarde ellendig naar zijn poppenfamilie. Riley vond het een zorgwekkend gezicht: een man zonder een echt leven en zeker geen toekomst.
Toch vond ze hem een raadsel. Ze besloot hem een paar vragen te stellen. “Gerald, waar was je afgelopen woensdagochtend?”
“Wat?” antwoordde Cosgrove. “Wat bedoel je? Dat weet ik niet. Ik herinner me woensdag niet. Ik denk hier. Waar zou ik anders kunnen zijn?’
Riley staarde hem met groeiende nieuwsgierigheid aan. “Gerald,” zei ze, “wat voor dag is het vandaag?”
Cosgroves blik schoot wanhopig heen en weer. “Ik... Ik weet het niet,” stamelde hij.
Riley was verbaasd; was het echt waar? Wist hij niet wat voor dag het was? Hij klonk volkomen oprecht. Hij leek zeker niet verbitterd of boos. Ze zag helemaal geen innerlijke strijd. Alleen angst en wanhoop.
Toen herinnerde ze zichzelf er streng aan dat ze zich niet door hem moest laten inpalmen. Een echte psychopaat kon soms zelfs een doorgewinterde veteraan met een complete leugen voor de gek houden.
Bill maakte Cosgrove van de koelkast los. Zijn handen waren nog steeds achter zijn rug geboeid.
Bill blafte: “Gerald Cosgrove, je staat onder arrest voor de moord op drie vrouwen...”
Bill en Riley begeleidden hem hardhandig de stacaravan uit, terwijl Bill met de namen van de slachtoffers en de rechten van Cosgrove verderging. Toen duwden ze hem in de auto waarin Bill hiernaartoe gereden was: een goed uitgerust voertuig van het Bureau met een metalen raster tussen de voorstoelen en achterbank. Riley en Bill duwden hem achterin. Ze deden zijn autogordel om en boeiden hem veilig vast. Daarna bleven ze even staan zonder een woord te zeggen.
“Verdomme Riley, je hebt het geflikt,” mompelde Bill vol bewondering. “Je hebt de smeerlap te pakken; zelfs zonder je penning. Het Bureau zal je weer met open armen verwelkomen.”
“Wil je dat ik met je meerij?” vroeg Riley.
Bill haalde zijn schouders op. “Nee, ik heb hem onder controle. Ik zet hem achter slot en grendel. Rij jij maar met je eigen auto terug.”
Riley besloot om er niet tegenin te gaan, en ze vroeg zich af of Bill nog steeds wrok tegen haar koesterde vanwege haar nachtelijke telefoontje. Toen ze Bill weg zag rijden, wilde ze zichzelf met haar succes feliciteren, maar ieder gevoel van voldoening verdween als sneeuw voor de zon. Er bleef iets aan haar knagen, ze bleef de woorden van haar vader horen.
Blijf gewoon die intuïtie van je volgen.
Toen ze onderweg was, besefte Riley iets: haar intuïtie vertelde haar dat ze de verkeerde man hadden.
Hoofdstuk 33
De volgende ochtend bracht Riley April naar school en toen ze haar afzette, knaagde dat onderbuikgevoel nog steeds aan haar. Het had haar de hele nacht dwarsgezeten en ze had er niet door kunnen slapen.
Is het die man wel? bleef ze zich afvragen.
Voordat April uitstapte, draaide ze zich met een oprechte blik van bezorgdheid naar haar om. “Mam, wat is er aan de hand?” vroeg ze.
Riley schrok een beetje door de vraag. Zij en haar dochter leken een heel nieuwe fase in hun relatie in te gaan; een veel betere dan ooit. Maar toch was Riley het niet gewend dat April zich zorgen maakte over haar gevoelens. Het voelde goed, maar raar.
“Het valt op, hè?” vroeg Riley.
“Absoluut,” zei April. Ze pakte zachtjes de hand van haar moeder. “Kom op. Vertel het me.”
Riley dacht even na. Haar gevoel was niet makkelijk in woorden uit te drukken. “Ik...” begon ze, en toen dwaalde ze af, niet zeker wat ze moest zeggen. “Ik weet niet zeker of ik de juiste man heb gearresteerd.”
Aprils ogen gingen wagenwijd open.
“Ik... weet niet zeker wat ik moet doen,” voegde Riley eraan toe.
April haalde diep adem. “Niet aan jezelf twijfelen, mam,” antwoordde April. “Dat doe je te vaak. En dan wou je altijd dat je dat niet had gedaan. Is dat ook niet wat je altijd tegen mij zegt?” April glimlachte en Riley glimlachte terug.
“Ik kom te laat als ik nu niet ga,” zei April. “We kunnen er later over praten.” April kuste Riley op de wang, stapte uit en snelde op het schoolgebouw af.
Riley zat in haar auto en dacht na. Ze reed niet meteen weg. In plaats daarvan belde ze Bill. “Heb je iets?” vroeg ze toen ze hem aan de lijn kreeg.
Ze hoorde Bill diep zuchten. “Cosgrove is een raar figuur,” zei hij. “Op dit moment is hij een puinhoop. Uitgeput en depressief, en hij huilt veel. Ik denk dat hij snel zal breken. Maar...”
Bill zweeg even. Riley voelde dat hij ook met twijfel worstelde. “Maar wat?” vroeg Riley.
“Ik weet niet, Riley. Hij lijkt zo gedesoriënteerd dat ik niet eens zeker weet of hij wel begrijpt wat er aan de hand is. Hij glipt in en uit de realiteit. Soms lijkt het alsof hij niet snapt dat hij gearresteerd is. Misschien is hij verziekt door al die medicijnen die hij neemt. Of misschien is hij gewoon ouderwets psychotisch.”
Rileys eigen twijfels namen weer de overhand. “Wat vertelt hij je?” vroeg ze.
“Hij vraag vooral gewoon om zijn poppen,” zei Bill. “Hij maakt zich zorgen om ze, alsof het kinderen of huisdieren zijn die hij niet alleen thuis kan laten. Hij blijft zeggen dat ze niet zonder hem kunnen. Hij is behoorlijk gehoorzaam, absoluut niet strijdlustig. Maar hij geeft ons geen enkele informatie. Hij zegt niets over de vrouwen, of dat hij er nu eentje gevangenhoudt.”
Riley dacht even over de woorden van Bill na. “Dus wat denk jij?” vroeg ze ten slotte. “Is het hem?” Riley merkte een groeiende frustratie in de stem van Bill op.
“Hoe kan hij het niet zijn? Ik bedoel, alles wijst naar hem en niemand anders. De poppen, het criminele verleden, alles. Hij was tegelijk met haar in de winkel. Wat wil je nog meer? Hoe kunnen we het verkeerd hebben?”
Riley zei niets. Ze kon er niets tegen inbrengen. Maar ze merkte dat Bill met zijn eigen intuïtie worstelde. Toen vroeg ze: “Heeft iemand naar voormalige werknemers van Madeline gezocht?”
“Ja,” zei Bill. “Maar dat leverde niets op. Madeline neemt altijd schoolmeisjes in dienst om achter de kassa te staan. Dat doet ze al sinds ze de winkel heeft.”
Riley kreunde moedeloos. Wanneer zou het ze nu eens mee gaan zitten met deze zaak?
“In elk geval,” zei Bill, “vandaag zal een psycholoog van het Bureau Cosgrove ondervragen. Misschien krijgt hij wat inzichten, en kan hij vertellen waar we aan toe zijn.”
“Oké,” zei Riley. “Hou me op de hoogte.” Ze hing op. De motor van haar auto liep, maar ze was nog niet van de school weggereden. Waar zou ze naartoe gaan? Als Newbrough echt probeerde om haar weer in dienst te krijgen, was het hem nog niet gelukt. Ze had nog steeds geen penning. En geen baan.
Ik kan net zo goed naar huis gaan, dacht ze. Maar zodra ze begon te rijden, hoorde ze de woorden van haar vader.
Blijf gewoon die intuïtie van je volgen.
Op dit moment vertelde haar intuïtie haar luid en duidelijk dat ze terug naar Shellysford moest gaan. Ze wist niet precies waarom, maar dat moest ze gewoon.
*
De bel boven de deur van de modewinkel rinkelde toen Riley naar binnen stapte. Ze zag geen klanten. Madeline keek op van haar werk bij de toonbank en fronste. Riley zag dat de winkeleigenares allesbehalve blij was om haar te zien.
“Madeline, het spijt me van gisteren,” zei Riley en ze liep naar de toonbank. “Ik was zo onhandig en het spijt me. Ik hoop niet dat ik iets kapotgemaakt heb.”
Madeline sloeg haar armen over elkaar en staarde naar Riley. “Wat wil je dit keer?” vroeg ze.
“Ik worstel nog steeds met deze zaak,” zei Riley. “Ik heb je hulp nodig.”
Madeline antwoordde niet meteen. “Ik weet nog steeds niet wie je bent, of dat je zelfs wel echt van de FBI bent,” zei ze toen.
“Dat weet ik en ik neem het je niet kwalijk dat je me niet vertrouwt,” antwoordde Riley. “Maar ik had het bonnetje van Reba Frye, weet je nog? Dat kon ik alleen maar van haar vader gekregen hebben. Hij heeft me echt hierheen gestuurd. Je weet dat dat in elk geval waar is.”
Madeline schudde voorzichtig haar hoofd. “Nou, dat zal dan wel iets zeggen, ja. Wat wil je?”
“Laat me nog één keer naar de poppenverzameling kijken,” zei Riley. “Ik beloof dat ik er dit keer geen puinhoop van zal maken.”
“Prima,” zei Madeline. “Maar ik laat je niet alleen.”
“Begrijpelijk,” zei Riley.
Madeline ging naar achteren en opende de vouwdeuren. Terwijl Riley naar de poppen en accessoires ging, stond Madeline in de deuropening en hield haar als een havik in de gaten. Riley begreep het argwaan van de vrouw, maar dit toezicht was niet goed voor haar concentratie, helemaal omdat ze niet exact wist waar ze naar zocht.
Op dat moment rinkelde de bel boven de voordeur. Drie nogal rumoerige klanten kwamen de winkel in zeilen.
“O jee,” zei Madeline. Ze ging snel terug naar de kledingwinkel om zich met haar klanten bezig te houden. Riley had de poppen helemaal voor zichzelf, voor eventjes tenminste.
Ze bestudeerde ze goed. Sommige stonden, maar andere zaten. Alle poppen droegen jurken en japonnen. Maar hoewel ze aangekleed waren, hadden de poppen die zaten exact dezelfde houding als de vermoorde naakte slachtoffers, hun benen stijf voor zich uit gespreid. De moordenaar had duidelijk zijn inspiratie uit dit soort poppen gehaald.
Maar daar had Riley niet genoeg aan. Er moest hier een andere aanwijzing liggen. Ze zag een rij prentenboeken op een lagere plank staan. Ze hurkte en pakte ze een voor een van de plank af. De boeken hadden schitterend geïllustreerde avonturenverhalen over kleine meisjes die er precies als de poppen uitzagen. De poppen en de meisjes op de omslag droegen zelfs dezelfde jurken. Riley besefte dat de boeken en de poppen oorspronkelijk bedoeld waren om samen als een setje verkocht te worden.
Riley bevroor bij de omslag van een bepaald boek. Het meisje had lang, blond haar en grote heldere blauwe ogen. Over de rok van haar roze en witte baljurk waren rozen gedrapeerd. Ze had een roze lint in haar haar. Het boek was getiteld Een groots bal voor een zuidelijke schoonheid.
Rileys huid tintelde toen ze beter naar het gezicht van het meisje keek. Haar ogen waren helder blauw, extreem wijd geopend en met enorme zwarte wimpers. Haar lippen, in de vorm van een overdreven glimlach, waren dik en helder roze. Er was geen twijfel over mogelijk. Riley wist zeker dat de moordenaar door deze afbeelding geobsedeerd was.
Op dat moment ging de bel weer toen de drie klanten de winkel verlieten. Madeline draafde naar de achterkamer terug, duidelijk opgelucht dat Riley geen schade had aangericht. Riley liet haar het boek zien. “Madeline, heb je de pop die bij dit boek hoort?” vroeg ze.
Madeline keek naar de omslag en speurde de planken af. “Nou, ik had er ooit meerdere van,” zei ze. “Ik zie er nu niet een.” Ze dacht even na en voegde eraan toe: “Nu ik erover nadenk, heb ik de laatste daarvan lang geleden verkocht.”
Riley kon het trillen van haar stem nauwelijks verbergen. “Madeline, ik weet dat je dit niet wil. Maar je móét me helpen met het zoeken naar namen van mensen die deze pop mogelijk gekocht hebben. Ik kan je haast niet uitleggen hoe belangrijk dit is.”
Nu leek Madeline mee te leven met Rileys opwinding. “Het spijt me, maar dat kan ik niet,” zei ze. “Niet omdat ik het niet wil, maar ik kan het niet. Het is tien of vijftien jaar geleden. Zelfs mijn grootboek gaat niet zover terug.”
Riley raakte ontmoedigd. Nog een doodlopend spoor. Ze had was zo ver gekomen als ze maar kon. Het was verspilde tijd geweest om hiernaartoe te gaan.
Riley wilde weggaan. Ze liep door de winkel en opende de deur, en toen ze de frisse lucht voelde, kwam er opeens iets in haar op. De geur. Door de frisse buitengeur realiseerde ze zich hoe bedompt de lucht hier binnen was. Niet bedompt, maar... scherp. Het leek in zo’n elegante, vrouwelijke winkel niet op zijn plaats. Wat was het?
Toen kwam Riley erop. Ammoniak. Maar wat betekende dat?
Volg je intuïtie, Riley.
Ze was al halverwege de deuropening, maar ze stopte en draaide zich om. Ze keek weer naar Madeline. “Heb je vandaag de vloeren gedweild?” vroeg ze.
Madeline schudde verward haar hoofd. “Ik gebruik een uitzendbureau,” zei ze. “Zij sturen een schoonmaker.”
Rileys hart begon sneller te slaan. “Een schoonmaker?” vroeg ze, en haar stem was nauwelijks meer dan gefluister.
Madeline knikte.
“Hij komt in de ochtenduren. Niet elke dag. Hij heet Dirk.”
Dirk. Rileys hart bonkte hevig en haar huid voelde koud aan. “Dirk hoe?” vroeg ze.
Madeline haalde haar schouders op. “Ik ben bang dat ik zijn achternaam niet weet,” antwoordde ze. “Ik betaal hem niet. Het uitzendbureau waarschijnlijk wel, maar het is daar een behoorlijk rommelig zootje, eigenlijk. Dirk is niet helemaal betrouwbaar, moet ik eerlijk zeggen.”
Riley haalde diep adem om haar zenuwen de baas te worden. “Was hij hier vanmorgen?” vroeg ze.
Madeline knikte zonder iets te zeggen.
Riley stapte naar haar toe en keek haar heel ernstig aan. “Madeline,” drong ze aan, “wat je ook doet, laat deze man níét meer je winkel in. Nooit meer.”
Madeline wankelde geschrokken naar achteren. “Bedoel je dat hij de...”
“Hij is gevaarlijk. Buitengewoon gevaarlijk. En ik moet hem meteen vinden. Heb je zijn telefoonnummer? Heb je enig idee waar hij woont?”
“Nee, dat moet je aan het uitzendbureau vragen,” zei Madeline angstig. “Zij hebben al zijn gegevens. Hier, ik geef je hun visitekaartje.”
Madeline rommelde bij haar toonbank en vond een kaartje van het Miller Staffing Agency. Ze gaf het aan Riley.
“Dank je,” zei Riley met ingehouden adem. “Dank je wel.”
Zonder nog een woord te zeggen, stormde Riley de winkel uit. Ze stapte in haar auto terwijl ze het uitzendbureau probeerde te bellen. De telefoon bleef overgaan. Er was geen voicemail. Ze sloeg het adres op in haar geheugen en begon te rijden.
*
Miller Staffing Agency lag anderhalve kilometer verderop aan de andere kant van Shellysford. Ze waren gevestigd in een stenen winkelpand en het bedrijf zag eruit alsof het al jarenlang bestond.
Toen Riley naar binnen ging, zag ze dat het een totaal achterhaald bedrijf was dat niet met de tijd was meegegaan. Er was maar één heel ouderwetse computer te zien. Het was er behoorlijk druk, met meerdere uitzendkrachten in spe die aan een lange tafel sollicitatieformulieren zaten in te vullen.
Drie anderen – kennelijk klanten – zaten bij elkaar rond de balie. Ze klaagden luidkeels en allemaal tegelijk over problemen die ze met de uitzendkrachten hadden.
Twee langharige mannen zaten achter de balie en probeerden de klagers af te houden, maar het zag er helemaal niet naar uit dat ze daarin slaagden.
Het lukte Riley om zich naar voren te dringen, waar ze een van de jonge mannen tussen telefoontjes door te pakken kreeg. Op zijn naamplaatje stond ‘Melvin’.
“Ik ben agent Riley Paige, FBI,” deelde ze mede, hopende dat Melvin in de verwarring niet naar haar penning zou vragen. “Ik ben hier vanwege een moordonderzoek. Ben jij de manager?”
Melvin haalde zijn schouders op. “Ik denk het.”
Gezien zijn lege blik vermoedde Riley dat hij of stoned of niet erg snugger was, of misschien wel allebei. Hij maakte zich in elk geval niet druk om haar legitimatie.
“Ik ben op zoek naar de man die jullie bij Madeline’s Fashion hebben werken,” zei ze. “Een schoonmaker. Zijn voornaam is Dirk. Madeline weet zijn achternaam niet.”
Melvin mompelde in zichzelf. “Dirk, Dirk, Dirk... O, ja. Ik herinner me hem. ‘Dirk de Lul’ noemden we hem altijd. Hij riep de andere jongeman en vroeg: “Hé Randy, wat is er met Dirk de Lul gebeurd?”
“We hebben hem ontslagen,” antwoordde Randy. “Hij kwam steeds te laat, als hij al kwam opdagen. Een echte lastpost.”
“Dat klopt niet,” zei Riley. “Want Madeline zegt dat hij nog steeds voor haar werkt. Hij was er vanmorgen nog.”
Melvin keek nu verbluft. “Ik weet zeker dat we hem hebben ontslagen,” zei hij. Hij ging achter de oude computer zitten en begon te zoeken. “Ja, we hebben hem echt ontslagen, ongeveer drie weken geleden.” Melvin tuurde naar het scherm, nog meer van zijn stuk. “Hé, dit is raar,” zei hij. Madeline blijft ons cheques sturen, zelfs al werkt hij er niet meer. Iemand moet haar vertellen daarmee te stoppen. Ze gooit heel veel geld weg.”
De situatie werd duidelijker voor Riley. Hoewel hij ontslagen was en niet meer betaald kreeg, bleef Dirk bij Madeline werken. Hij had daar zo zijn redenen voor; duistere redenen. “Wat is zijn achternaam?” vroeg Riley.
Melvins blik dwaalde over het beeldscherm. Hij was duidelijk naar het al afgesloten personeelsdossier van Dirk aan het bekijken. “Monroe,” zei Melvin. “Wat wil je nog meer weten?”
Riley was opgelucht toen ze merkte dat Melvin het beschermen van vertrouwelijke informatie niet al te nauw nam. “Ik heb zijn adres en telefoonnummer nodig,” zei Riley.
“Hij heeft ons geen telefoonnummer gegeven,” zei Melvin en hij keek nog steeds naar het beeldscherm. “Maar ik heb wel een adres. Lynn Street vijftien-twintig.”
Inmiddels was Randy ook in het gesprek geïnteresseerd. Hij keek over Melvins schouder mee naar het computerscherm. “Wacht even,” zei Randy. “Dat adres is totaal vals. De nummering op Lynn Street gaat helemaal niet zo ver.”
Riley was niet verrast. Dirk Monroe wilde duidelijk niet dat iemand wist waar hij woonde. “En een Social Security-nummer?” vroeg ze.
“Dat heb ik,” zei Melvin. Hij schreef het nummer op een papiertje en gaf het aan Riley.
“Dank je,” zei Riley. Ze pakte het papiertje en liep weg. Zodra ze buiten stond belde ze Bill.
“Hoi, Riley,” zei Bill toen hij opnam. “Ik wou dat ik je wat goed nieuws kon geven. Maar onze psycholoog heeft Cosgrove ondervraagd en hij is ervan overtuigd dat de man niet in staat is om iemand te vermoorden, laat staan vier vrouwen. Hij zei...”
“Bill,” onderbrak ze hem. “Ik heb een naam. Dirk Monroe. Hij is onze man, ik weet het zeker. Ik weet niet waar hij woont. Kun je zijn Social Security-nummer natrekken? Meteen?”
Bill noteerde het nummer en zette Riley in de wacht. Riley liep onrustig op de stoep heen en weer terwijl ze wachtte. Eindelijk kwam Bill weer aan de lijn terug. “Ik heb het adres. Het is een boerderij, ongeveer vijftig kilometer ten westen van Shellysford. Een plattelandsweggetje.”
Bill gaf haar het adres.
“Ik ga erheen,” zei Riley.
Bill sputterde tegen. “Riley, wat klets je nou? Laat me eerst versterking regelen. Deze man is gevaarlijk.”
Riley voelde haar hele lichaam tintelen van de adrenaline. “Ga maar niet met met in discussie, Bill,” zei ze. “Je zou onderhand beter moeten weten.”
Riley hing zonder gedag te zeggen op. Ze was al onderweg.