Kitabı oku: «Eens Weg», sayfa 7
Hoofdstuk 14
Ze waren net buiten Sanfield toen Riley plotseling twee rijbanen overstak en de afrit nam.
Bill was verrast. “Waar gaan we naartoe?” vroeg hij.
“Belding,” zei Riley.
Bill staarde haar vanuit de passagiersstoel aan en wachtte op een uitleg.
“De man van Margaret Geraty woont hier nog steeds,” zei ze. “Hij heet toch Roy? Roy Geraty. En is hij niet de eigenaar van een tankstation of zoiets?”
“Het is eigenlijk een garage en een magazijn,” zei Bill.
Riley knikte. “We gaan hem een bezoekje brengen,” zei ze.
Bill haalde twijfelend zijn schouders op. “Oké, maar ik weet niet waarom,” zei hij. “De plaatselijke politie heeft hem behoorlijk grondig ondervraagd over de moord op zijn vrouw. Ze kregen geen enkele aanwijzing.”
Riley zei een tijdlang niets. Dit wist ze allemaal al. Maar ze had het gevoel dat ze nog iets te weten kon komen. Er moest nog een los eindje in Belding hangen, wat slechts een kort ritje was door het platteland van Virginia. Ze moest gewoon uitzoeken wat het was; als ze dat kon. Maar ze begon aan zichzelf te twijfelen.
“Ik ben wat stroef geworden, Bill,” mompelde Riley, terwijl ze reden. “Even was ik ervan overtuigd dat Ross Blackwell onze moordenaar was. Ik had beter moeten weten bij die eerste blik. Mijn intuïtie is niet meer wat het was.”
“Je moet niet zo streng voor jezelf zijn,” antwoordde Bill. “Hij leek in jouw profiel te passen.”
Riley kreunde. “Ja, maar mijn profiel was niet goed. Onze jongen zou geen poppen op die manier uitstallen, en niet publiekelijk.”
“Waarom niet?” vroeg Bill.
Riley dacht even na. “Omdat hij poppen te serieus neemt,” zei ze. “Ze hebben een diepe betekenis voor hem. Het is persoonlijk. Ik denk dat hij door kleine acties zoals die van Blackwell beledigd zou zijn, de manier waarop hij ze neerzette. Hij zou dat vulgair vinden. Voor hem zijn poppen geen speelgoed. Ze zijn... Ik weet het niet. Ik kom er nog niet op.”
“Ik weet hoe jouw brein werkt,” zei Bill. “En wat het ook is, het komt uiteindelijk wel.”
Riley zweeg, terwijl ze een aantal van de gebeurtenissen van de laatste paar dagen de revue liet passeren. Dat vergrootte haar gevoel van onzekerheid alleen maar. “Ik had het ook over andere dingen verkeerd,” zei ze tegen Bill. “Ik dacht dat de moordenaar het op moeders gericht had. Ik wist het zeker. Maar Margaret Geraty was geen moeder. Hoe kon ik daar zo naast zitten?”
“Je komt er snel genoeg op,” zei Bill.
Ze bereikten de buitenwijken van Belding. Het was een vermoeid ogend klein stadje dat eruitzag alsof het al generatieslang bestond. Maar de boerderijen in de omgeving waren opgekocht door rijke families die ‘herenboeren’ wilden zijn en nog steeds naar hun vette banen in D.C. pendelden. De stad was aan het verdwijnen en je kon er bijna doorheen rijden zonder dat je het in de gaten had.
De garage en het magazijn van Roy Geraty waren echter niet te missen.
Riley en Bill stapten uit en liepen naar de nogal aftandse balie toe. Er was niemand. Riley drukte op een klein belletje dat op de balie stond. Ze wachtten, maar er kwam niemand. Na een paar minuten liepen ze de garage in. Onder één auto staken een paar voeten uit.
“Bent u Roy Geraty?” vroeg Riley.
“Ja,” klonk een stem van onder de auto.
Riley keek rond. Er was geen andere werknemer in zicht. Gingen de zaken zo slecht dat de eigenaar alles zelf moest doen?
Geraty rolde onder de auto vandaan en wierp hun een wantrouwige blik toe. Het was een dikke man van eind dertig en hij droeg een overall vol olievlekken. Hij veegde zijn handen af aan een vieze doek en ging staan. “Jullie zijn niet van hier,” zei hij. Toen voegde hij eraan toe: “Nou, hoe kan ik jullie helpen?”
“We zijn van de FBI,” zei Bill. “We willen u wat vragen stellen.”
“Ach, jezus,” gromde de man. “Dit kan ik niet gebruiken.”
“Het duurt niet lang,” zei Riley.
“Nou, kom op,” gromde de man. “Als we moeten praten, dan moeten we praten.” Hij ging Riley en Bill voor naar een kleine ruimte voor werknemers met een aantal kapotte automaten. Ze gingen allemaal op plastic stoelen zitten. Alsof er niemand anders was, pakte Roy een afstandsbediening en zette een oude televisie aan. Hij zapte langs de kanalen totdat hij een oude comedyserie gevonden had. Toen staarde hij naar het scherm. “Vraag gewoon wat je wilt en dan zijn we klaar,” zei hij. “Deze laatste paar dagen waren verschrikkelijk.”
Riley kon makkelijk raden wat hij bedoelde. “Het spijt me dat de moord van uw vrouw weer in het nieuws is,” zei ze.
“De kranten vermelden dat er nog twee zijn,” zei Geraty. “Ik kan het niet geloven. Mijn telefoon staat roodgloeiend van verslaggevers en regelrechte klootzakken. Mijn mailbox stroomt ook over. Er is geen respect meer voor privacy. En die arme Evelyn, mijn vrouw, is er echt van overstuur.”
“U bent opnieuw getrouwd?” vroeg Bill.
Geraty knikte en staarde nog steeds naar de televisie. “We zijn getrouwd ja, zeven maanden nadat Margaret...” Hij kreeg het niet voor elkaar om die zin af te maken. “De mensen hier vonden dat het te snel was,” zei hij. “Het leek mij niet te snel. Ik ben nog nooit in mijn leven zo eenzaam geweest. Evelyn was een geschenk uit de hemel. Ik weet niet wat er zonder haar van me zou zijn geworden. Ik denk dat ik zou zijn gestorven.” Zijn stem werd dik van emotie. “We hebben nu een dochtertje. Zes maanden oud. Haar naam is Lucy. De vreugde van mijn leven.”
Op de televisie barstte er een ongepast gelach uit. Geraty snoof, schraapte zijn keel en leunde naar achteren in zijn stoel. “In elk geval, ik weet niet wat jullie mij willen vragen,” zei hij. “Het lijkt mij dat ik iedere soort vraag die je je maar kan bedenken twee jaar geleden al heb beantwoord. Het maakte niets uit. Jullie konden die man toen niet te pakken krijgen en jullie gaan hem nu ook niet pakken.”
“We proberen het nog steeds,” zei Riley. “Er zal gerechtigheid komen.” Maar ze voelde de leegte in haar eigen woorden. Ze zweeg even en vroeg toen: “Woont u hier vlakbij? Ik vroeg me af of we uw huis mogen bezoeken, even rondkijken?”
Geraty fronste terwijl hij nadacht. “Moet dat? Of heb ik hier een keuze in?” vroeg hij.
Riley was een beetje overdonderd door zijn vraag. “Het is slechts een verzoek,” zei ze. “Maar het zou zinvol kunnen zijn.”
Geraty schudde beslist zijn hoofd. “Nee,” zei hij. “Ik moet een grens trekken. De politie was destijds zo ongeveer bij me ingetrokken. Sommigen waren er zeker van dat ik haar vermoord had. Misschien denken een aantal van jullie hetzelfde. Dat ik iemand vermoord heb.”
“Nee,” verzekerde Riley hem. “Dat is niet waarom we hier zijn.” Ze zag dat Bill de monteur goed bekeek.
Geraty keek niet op. Hij ging gewoon verder. “En arme Evelyn... Ze is met Lucy thuis en ze is toch al een zenuwachtig wrak door al die telefoontjes. Ik laat haar niet nog meer doorstaan. Het spijt me, ik wil het niet laten lijken alsof ik niet wil meewerken. Maar genoeg is genoeg.”
Riley zag dat Bill wilde aandringen. Ze sprak voor hij de kans kreeg. “Ik begrijp het,” zei ze. “Het geeft niet.”
Riley was er trouwens toch zeker van dat zij en Bill waarschijnlijk niets belangrijks zouden vinden in het huis van Geraty. Maar misschien wilde hij nog een paar vragen beantwoorden.
“Vond uw vrouw... Margaret, uw eerste vrouw... poppen leuk?” vroeg Riley voorzichtig. “Verzamelde ze die misschien?”
Geraty draaide zich naar haar toe en keek voor het eerst van de televisie weg. “Nee,” zei hij, verrast door de vraag.
Riley besefte zich dat niemand deze specifieke vraag ooit eerder gesteld had. In alle theorieën die de politie twee jaar geleden had gehad, hadden poppen geen rol gespeeld. En zelfs terwijl hij nu zo lastiggevallen werd, zou niemand anders een link met poppen maken.
“Ze vond ze niet leuk,” ging Geraty verder. “Ze had er geen hekel aan of zo. Maar ze maakten haar gewoon verdrietig. Ze kon geen... wíj konden geen kinderen krijgen en poppen deden haar daar altijd aan denken. Ze herinnerden haar eraan. Soms huilde ze zelfs als er poppen in de buurt waren.” Met een diepe zucht draaide hij zich weer naar de televisie terug. “De laatste jaren was ze er ongelukkig over,” zei hij met een lage, afstandelijke stem. “Geen kinderen kunnen krijgen, bedoel ik. Er waren zoveel vrienden en familieleden die kinderen hadden. Het leek wel alsof iedereen altijd kinderen kreeg, of opgroeiende kinderen had. Er waren altijd kraamfeestjes waar we naartoe moesten, moeders vroegen haar altijd of ze hen met partijtjes wilde helpen. Het raakte haar echt.”
Riley kreeg een brok van sympathie in haar keel. Haar hart ging naar deze man uit, die nog steeds zijn leven na een onbegrijpelijke tragedie probeerde op te pakken. “Ik denk dat dit alles is, meneer Geraty,” zei ze. “Hartelijk bedankt voor uw tijd. En ik weet dat het verschrikkelijk laat is om dit te zeggen, maar gecondoleerd met uw verlies.”
Even later reden Riley en Bill weg.
“Een verspilt uitstapje,” zei Riley tegen Bill.
Riley keek in de achteruitkijkspiegel en zag het kleine stadje Belding verdwijnen. Ze wist dat de moordenaar daar niet was. Maar hij was ergens in het gebied dat Flores hun op de kaart had laten zien. Ergens dichtbij. Misschien reden ze nu langs zijn caravan zonder het te weten. Die gedachte kwelde Riley. Ze kon zijn aanwezigheid bijna voelen, zijn gretigheid, zijn neiging om te martelen en te doden die een alsmaar groter wordende aandrang werd.
En ze moest het stoppen.
Hoofdstuk 15
De man werd door het alarm op zijn mobiel gewekt. Eerst wist hij niet waar hij was. Maar toen herinnerde hij zich dat vandaag een belangrijke dag was. Het was het soort dag waarvoor hij leefde.
Hij wist dat hij om een heel goede reden hier wakker geworden was: omdat het zo’n dag zou worden. Het zou een dag van zalige voldoening voor hem worden, en een dag van pure angst en onbeschrijflijke pijn voor iemand anders.
Maar waar was hij? Hij was nog steeds half in slaap en kon het zich niet herinneren. Hij lag op een bank in een kleine kamer met vloerbedekking, en hij zag een koelkast en een magnetron. Ochtendlicht stroomde door een raam naar binnen.
Hij stond op, opende de kamerdeur en keek een donkere gang in. Hij deed het licht naast de deur aan. De lamp scheen de gang in en verlichtte een open deur aan de andere kant. Hij zag een zwart beklede, medische onderzoekstafel met gesteriliseerd wit papier erop.
Natuurlijk, dacht hij. De kliniek voor gratis medische hulp.
Nu wist hij weer waar hij was en hoe hij hier gekomen was. Hij feliciteerde zichzelf met zijn onopvallendheid en sluwheid. Hij was de vorige dag laat bij de kliniek aangekomen, toen het erg druk was. Tussen de drukte van de patiënten in had hij om een simpele bloeddruktest gevraagd. En zíj was de verpleegster die hem geholpen had.
De vrouw voor wie hij gekomen was. De vrouw die hij dagenlang bekeken had, bij haar huis, toen ze boodschappen deed, toen ze hier voor haar werk kwam.
Na de bloeddruktest had hij zichzelf in een smalle ruimte diep in een voorraadkast gewurmd. Wat was het personeel onschuldig geweest. Ze hadden de kliniek afgesloten en waren zonder de kasten te controleren naar huis gegaan. Toen was hij eruit gekropen en had het zichzelf gemakkelijk gemaakt, hier in de kleine medewerkerskamer. Hij had goed geslapen.
En vandaag zou een erg bijzondere dag worden.
Hij draaide de lamp aan het plafond onmiddellijk uit. Buiten mocht niemand weten dat er iemand in het gebouw was. Hij keek naar de tijd op zijn mobiel. Het was een paar minuten voor zeven in de ochtend. Ze kon nu ieder moment hier zijn. Dat wist hij omdat dat hij haar in de gaten had gehouden. Het was haar taak om de kliniek elke ochtend voor zowel de artsen als de patiënten voor te bereiden. De kliniek zelf ging niet voor acht uur open. Ze was hier tussen zeven en acht altijd in haar eentje.
Maar vandaag zou dat anders zijn. Vandaag zou ze niet in haar eentje zijn.
Buiten hoorde hij een auto de parkeerplaats op rijden. Hij verstelde de jaloezieën net genoeg om naar buiten kunnen te kijken. Zij was het inderdaad, die uit de auto stapte.
Hij had geen enkele moeite om zijn zenuwen onder controle te houden. Dit was niet zoals de eerste twee keer, toen hij zich zo angstig en ongerust had gevoeld. Sinds de derde keer, toen alles zo soepel was verlopen, wist hij dat hij zijn doel bereikt had. Nu was hij ervaren en behendig.
Maar er was één ding dat hij een beetje anders wilde doen, alleen om zijn routine te variëren, om deze keer iets anders dan de anderen te creëren.
Hij zou haar met een klein aandenken verrassen; zijn eigen persoonlijke visitekaartje.
*
Terwijl Cindy MacKinnon over het lege parkeerterrein liep, nam ze in gedachten de dagelijkse routine door. Nadat ze de nieuwe levering had opgeruimd, zou haar eerste taak zijn om de navulverzoeken van de apotheken te ondertekenen en ervoor zorgen dat de agenda up-to-date was.
Tegen de tijd dat ze om acht uur de deur opende, zouden er al patiënten buiten staan wachten. De rest van de dag zou bestaan uit diverse taken, inclusief vitale functies controleren, bloed afnemen, injecties geven, afspraken maken en tegemoet komen aan de vaak onredelijke eisen van de verpleegsters en artsen.
Haar werk hier als een gediplomeerd verpleegster was nauwelijks glamoureus te noemen. Maar toch: ze hield van wat ze deed. Het was enorm dankbaar werk om mensen te helpen die zich anders geen medische zorg konden veroorloven. Ze wist dat ze hier levens redden, zelfs met de standaard service die ze verleenden.
Cindy pakte de sleutels van de kliniek uit haar tas en opende de glazen voordeur. Ze liep snel naar binnen en sloot de deur achter zich. Om acht uur zou iemand anders de deur openen. Toen typte ze meteen de code in om het alarm van het gebouw uit te schakelen.
Toen ze de wachtruimte binnenkwam viel haar iets op. Er lag een klein voorwerp op de grond. In het schemerige licht kon ze niet zien wat het was.
Ze deed het grote licht aan. Het voorwerp op de grond was een roos.
Ze liep ernaar toe en raapte hem op. Het was geen echte roos. Hij was nep, gemaakt van goedkope stof. Maar wat deed hij hier? Waarschijnlijk had een patiënt de roos de vorige dag laten vallen. Maar waarom had niemand hem opgeraapt nadat de kliniek om vijf uur sloot? Waarom had zíj hem gisteren niet gezien? Ze had gewacht totdat de schoonmaakster klaar was. Ze was de laatste die weg was gegaan en ze wist zeker dat de roos er toen niet had gelegen.
Toen voelde ze een stoot adrenaline en een explosie van pure angst. Ze wist wat de roos betekende: ze was niet alleen. Ze wist dat ze naar buiten moest. Ze had geen seconde te verliezen.
Maar toen ze zich omdraaide om naar de deur te rennen, greep een sterke arm haar van achteren vast en hield haar tegen. Er was geen tijd om na te denken. Ze moest haar lichaam zelf laten handelen.
Ze hief haar elleboog en zwaaide rond, gooide haar hele gewicht opzij en naar achteren. Ze voelde dat haar elleboog een hard, maar meegaand oppervlak raakte. Ze hoorde een krachtige, luide kreun en voelde het gewicht van het lichaam van haar aanvaller naar haar toe buigen.
Had ze geluk gehad en zijn middenrif geraakt? Ze kon zich niet omdraaien om te kijken. Er was geen tijd; een paar tellen maar, áls ze al zoveel had.
Ze rende naar de deur. Maar de tijd ging langzamer en het voelde totaal niet als rennen. Het voelde alsof ze door dikke, heldere gelatine bewoog.
Eindelijk bereikte ze de deur en probeerde hem open te trekken. Maar ze had hem natuurlijk op slot gedaan nadat ze binnen was gekomen.
Ze graaide in paniek in haar tas totdat ze haar sleutels gevonden had. Maar haar handen trilden zo erg dat ze de sleutels niet kon vasthouden. Ze vielen kletterend op de grond. De tijd ging nog langzamer toen ze vooroverboog en ze opraapte. Ze rommelde tussen de sleutels totdat ze de goede gevonden had. Toen stak ze de sleutel in het slot.
Het had geen zin. Haar hand trilde zo erg dat ze hem niet kon gebruiken. Ze voelde zich verraden door haar eigen lichaam.
Toen zag ze vanuit haar ooghoeken buiten iets bewegen. Op de stoep, voorbij de parkeerplaats, liep een vrouw met haar hond. Met de sleutels nog steeds in haar handen hief ze haar vuist en bonkte tegen het onmogelijk harde glas. Ze opende haar mond om te schreeuwen.
Maar haar stem brak af door iets straks over haar mond, wat pijnlijk bij de hoeken aangetrokken werd. Het was textiel; een lap of een zakdoek of een sjaal. Haar aanvaller had haar genadeloos en met een onverbiddelijke kracht gekneveld. Haar ogen puilden uit, maar in plaats van een schreeuw was een vreselijk gekreun het enige wat ze kon uitbrengen.
Ze maaide met haar armen en de sleutels vielen weer uit haar hand. Ze werd hulpeloos naar achteren getrokken, weg van het ochtendlicht naar een donkere, troebele wereld van plotselinge en ondenkbare verschrikking.
Hoofdstuk 16
“Voel je je niet op je gemak?” vroeg Bill.
“Nee,” zei Riley. “En ik weet zeker dat dat ook voor jou geldt.”
Een schijnbaar willekeurige mix van poppen en mensen zaten in de leren meubels van de opzichtige hotellobby. De mensen – voornamelijk vrouwen, maar een paar mannen – dronken thee en koffie en praatten met elkaar. Tussen hen in zaten verschillende soorten poppen, mannelijke en vrouwelijke, net brave kinderen. Riley vond het er als een bizarre familiereünie uitzien waar geen van de kinderen echt waren.
Riley bleef ernaar kijken. Omdat ze geen aanwijzingen meer hadden, waren zij en Bill hierheen gekomen, naar deze poppenconventie, in de hoop dat ze op een aanwijzing zouden stuiten. Hoe vergezocht het ook was.
“Zijn jullie ingeschreven?” vroeg iemand.
Riley draaide zich om naar een beveiliger die naar de jas van Bill keek. Hij had ongetwijfeld zijn verborgen wapen gezien. De beveiliger hield zijn hand vlak bij zijn eigen wapen. Ze wist dat de man een goede reden had om zich zorgen te maken met zoveel mensen. Een krankzinnige schutter kon op een plek als deze behoorlijk wat schade aanrichten.
Bill liet zijn penning zien. “FBI,” zei hij.
De beveiliger slikte. “Ik kan niet zeggen dat ik verbaasd ben,” zei hij.
“Waarom niet?” vroeg Riley.
De beveiliger schudde zijn hoofd. “Omdat dit de meest vreemde mensen zijn die ik ooit op één plek bij elkaar heb gezien.”
“Ja,” beaamde Bill. “En het zijn niet eens allemaal mensen.”
De beveiliger haalde zijn schouders op en antwoordde: “Je weet bijna zeker dat íémand hier iets gedaan heeft wat niet mag.” De man draaide zich om naar de ene kant en toen naar de andere. Hij speurde de zaal af. “Ik zal blij zijn als het voorbij is.” Toen liep hij weg, en hij zag er waakzaam en alert uit.
Terwijl ze samen met Bill de aangrenzende zaal in liep, wist Riley niet precies waarom de beveiliger zo bezorgd was. Over het algemeen zagen de deelnemers er eerder excentriek dan dreigend uit. De vrouwen die ze zag varieerden van jong tot oud. Sommigen zagen er streng en stuurs uit, terwijl anderen open en vriendelijk waren.
“Vertel me nog eens wat je hier hoopt te vinden,” mompelde Bill.
“Dat weet ik niet zeker,” gaf Riley toe.
“Misschien hecht je te veel waarde aan dat hele poppengebeuren,” zei hij, duidelijk niet blij om hier te zijn. “Blackwell was griezelig met zijn poppen, maar hij was niet de dader. En gisteren hebben we gehoord dat het eerste slachtoffer niet eens van poppen hield.”
Riley gaf geen antwoord. Bill zou weleens gelijk kunnen hebben. Maar toen hij haar een folder met de aankondiging van deze bijeenkomst had laten zien, kon ze er niets aan doen. Ze moest dit nagaan. Ze wilde nog een poging wagen.
De mannen die Riley zag, zagen er geschoold en academisch uit. De meesten van hen droegen een bril en een flink aantal had een sikje. Geen van hen leek in staat om een moord te plegen. Ze liep langs een vrouw heen die liefdevol een babypop in haar armen zat te wiegen en een slaapliedje zong. Een stukje verderop had een oude vrouw een vlot gesprek met een levensgrote apenpop. Oké, dacht Riley, dus er heerst hier wat eigenaardigheid.
Terwijl ze rondliepen pakte Bill de folder uit zijn jaszak en bladerde erdoorheen.
“Nog iets interessants gaande?” vroeg Riley aan hem.
“Alleen maar toespraken, lezingen, workshops... dat soort dingen. Er zijn een aantal grote fabrikanten aanwezig om winkeleigenaren van trends en rages op de hoogte te brengen. En dan zijn er mensen die in de hele poppenwereld beroemd blijken te zijn. Ze geven allerlei toespraken.” Toen lachte Bill. “Hé, hier is een toespraak met een heel aparte titel.”
“Wat dan?”
“‘De sociale opbouw van victoriaanse gender in porseleinen poppen uit die periode.’ Het begint over vijf minuten. Wil je erheen?”
Riley moest ook lachen. “Ik weet zeker dat we er niets van zullen begrijpen. Nog iets anders?”
Bill schudde zijn hoofd. “Niet echt. In elk geval niet iets wat ons zal helpen om de motieven van een sadistische moordenaar te begrijpen.”
Riley en Bill gingen naar de volgende grote zaal. Het was een gigantisch doolhof van stands en tafels, waar iedere mogelijke soort pop of marionet tentoongesteld was. Ze waren zo klein als een vinger tot levensgroot, van antiek tot nieuw uit de fabriek. Sommige liepen en sommige praatten, maar de meeste poppen hingen of zaten of stonden daar, starend naar de kijkers die zich voor hen verzamelden.
Voor het eerst zag Riley dat er ook echte kinderen aanwezig waren; geen jongens, alleen kleine meisjes. De meesten waren onder begeleiding van hun ouders, maar een paar liepen onstuimig in kleine groepjes vrij rond en werkten de exposanten op hun zenuwen.
Riley pakte een miniatuurcamera van een tafel. Het aangehechte label claimde dat het ding echt werkte. Op dezelfde tafel lagen piepkleine kranten, pluchen speelgoed, tassen, portemonnees en rugtassen. Op de volgende tafel lagen badkuipen en andere toebehoren voor de badkamer, allemaal op poppenformaat.
De T-shirtkraam bedrukte shirts voor poppen en voor levensgrote mensen, maar de kapper was alleen voor poppen. Riley kreeg rillingen bij het aanzicht van de diverse keurig gekapte pruiken. De FBI had de fabrikanten van de pruiken van de plaatsen delict al gevonden, en ze wisten dat die in talloze winkels verkocht werden. Door de rijen pruiken kreeg ze weer herinneringen waarvan Riley wist dat de andere mensen hier deze niet deelden. Beelden van dode vrouwen, naakt, als poppen neergezet, met slecht passende pruiken gemaakt van poppenhaar.
Riley wist zeker dat die beelden nooit meer uit haar hoofd zouden verdwijnen. De vrouwen waren zo ongenadig behandeld, en toch zo zorgvuldig neergezet om iets te laten zien... iets waar ze de vinger nog niet op kon leggen. Maar dat was natuurlijk waarom zij en Bill hier waren.
Ze liep naar voren en sprak tegen de drukke, jonge vrouw die de leiding scheen te hebben over de poppensalon. “Verkoopt u deze pruiken hier?” vroeg Riley.
“Natuurlijk,” reageerde de vrouw. “Deze hier zijn er alleen om te laten zien, maar ik heb nieuwe in dozen zitten. Welke wilt u hebben?”
Riley wist niet helemaal wat ze nu moest zeggen. “Kapt u deze kleine pruiken?” vroeg ze ten slotte.
“We kunnen de stijl voor u veranderen. Voor slechts een kleine meerprijs.”
“Wat voor soort mensen kopen deze?” zei Riley. Ze wilde vragen of er enge mannen bij de poppenpruiken gezien waren.
De vrouw keek haar onnozel aan. “Ik weet niet wat u bedoelt,” zei ze. “Verschillende typen mensen kopen ze. Soms brengen ze een pop mee die ze al hebben om het haar te veranderen.”
“Ik bedoel, worden ze weleens gekocht door mannen?” vroeg Riley.
De jonge vrouw zag er nu zichtbaar ongemakkelijk uit. “Niet dat ik me kan herinneren,” zei ze. Toen draaide ze zich abrupt om en ging een nieuwe klant helpen.
Riley bleef daar even staan. Ze voelde zich een idioot, dat ze iemand met zulke vragen had benaderd. Het was alsof ze haar eigen donkere wereld had meegesleurd in een wereld die lieflijk en eenvoudig bedoeld was.
Ze voelde een hand op haar arm. Bill zei: “Ik denk niet dat je de dader hier gaat vinden.”
Riley bloosde. Maar toen ze zich van de poppenkapper wegdraaide, besefte ze dat ze niet de enige vreemde vrouw was met wie de exposanten te maken kregen. Ze liep bijna tegen een vrouw aan die een nieuw gekochte pop wanhopig vastklampte. De vrouw huilde hartstochtelijk, kennelijk van vreugde. Bij een andere tafel maakten een man en een vrouw luid ruzie over wie er een bepaalde zeldzaam verzamelstuk mocht kopen. Ze waren verwikkeld in een getouwtrek dat dreigde de koopwaar kapot te trekken.
“Nu zie ik waarom die beveiliger zich zorgen maakte,” zei ze tegen Bill. Ze zag dat Bill gespannen naar iemand kijken. “Wat?” vroeg ze.
“Kijk, die gozer,” zei Bill. Hij knikte naar een man die vlakbij stond, naast een uitstalling van grote poppen in geplooide jurken. Hij was in de dertig en behoorlijk knap. In tegenstelling tot de meeste mannen die hier aanwezig waren, zag hij er niet geschoold of ontwikkeld uit. Integendeel; hij had het uiterlijk van een succesvolle en zelfverzekerde zakenman, keurig gekleed in een duur pak met stropdas.
“Hij lijkt net zomin op zijn plek als wij,” mompelde Bill. “Waarom speelt een man als hij met poppen?”
“Ik weet het niet,” antwoordde Riley. “Maar hij ziet er ook naar uit alsof hij een echt speelkameraadje kan inhuren als hij dat wil.” Ze bekeek de zakenman. Hij bleef staan bij een tentoonstelling van kleine meisjespoppen in geplooide jurken. Hij loerde om zich heen, alsof hij er zeker van wilde zijn dat niemand keek.
Bill keerde de man zijn rug toe en leunde voorover alsof hij in een geanimeerd gesprek met Riley was. “Wat doet hij nu?”
“Hij bekijkt de koopwaar,” zei ze. “Op een manier die me totaal niet lekker zit.”
De man boog zich naar een pop toe en bekeek die zorgvuldig – misschien iets té zorgvuldig – en zijn dunne lippen vormden een glimlach. Toen gluurde hij weer naar de anderen in de zaal.
“Of hij kijkt uit naar potentiële slachtoffers,” voegde ze eraan toe.
Riley wist zeker dat ze iets heimelijks in het gedrag van de man bespeurde terwijl hij de jurk van de pop aanraakte. Hij bestudeerde de stof op een sensuele manier.
Bill keek weer naar de man. “Jezus,” mompelde hij. “Is die man eng of niet?”
Riley werd door een kil gevoel overvallen. Rationeel gezien wist ze heel goed dat dit niet de moordenaar kon zijn. Want hoe groot was de kans dat ze hem hier publiekelijk zouden tegenkomen? Maar toch, op dat moment was Riley ervan overtuigd dat ze in de aanwezigheid van het kwaad was. “Verlies hem niet uit het oog,” zei ze. “Als hij nog vreemder gaat doen, zullen we hem wat vragen stellen.”
Maar toen blies de realiteit die donkere gedachten weg. Er kwam een klein meisje van ongeveer vijf jaar oud naar de man toe rennen. “Papa!” riep ze tegen hem.
De man glimlachte breeduit en zijn gezicht straalde onschuldig van liefde. Hij liet zijn dochter de pop zien die hij gevonden had en ze klapte in haar handen en lachte van plezier. Hij gaf de pop aan haar en het meisje knuffelde haar stevig. De vader pakte zijn portemonnee en wilde de verkoper betalen.
Riley onderdrukte een kreun. Mijn intuïtie zat er weer naast, dacht ze.
Ze zag dat Bill iemand aan de telefoon had. Zijn gezicht zag er getroffen uit toen hij zich naar haar omdraaide.
“Hij heeft nog een vrouw te pakken gekregen.”