Kitabı oku: «Moord met een hoger doel», sayfa 17
HOOFDSTUK ACHTENDERTIG
Op donderdagmorgen ontwaakte Avery tot haar eigen verbazing vrij opgewekt en zonder al te veel pijn. Ze kon haar armen weer makkelijker bewegen, zonder hulp rechtop gaan zitten en helder nadenken. Die morgen had ze ook al een praatje gemaakt met de verpleegster en had daarbij gemerkt dat ook de spieren in haar keel weer goed functioneerden. Ze had wel moeite om zich te herinneren wat er in het huis allemaal gebeurd was. Ze zag beelden voor zich van de honden, alle katten en de vreemde muren van de kelder die bedekt waren met hout en foto’s. Ze zag ook het angstaanjagende beeld van Edwin Pesh die met vlammende ogen als een spin heen en weer sprong. Hoe was ze daar levend uit gekomen? Het enige wat ze zich helder kon herinneren was het gezicht van Ramirez en hoe hij haar bemoedigend had toegefluisterd. De deur ging open en Avery schrok op uit haar gedachten. Ze voelde dat haar hart heviger begon te kloppen toen Rose in de deuropening verscheen.
“Mama!” huilde ze, terwijl ze haar stevig vasthield. “Ik was zo bezorgd om je.”
Avery sloot haar ogen en beantwoordde de stevige knuffel van Rose. De spontane omhelzing maakte haar bijzonder emotioneel en ze liet haar tranen de vrije loop.
Avery herinnerde zich hun onaangename lunch en het bericht dat ze ingesproken had voor ze het huis van de moordenaar binnenging.
Ze is terug, dacht ze. Mijn Rose is bij me teruggekomen.
Na een tijdje liet Rose haar los. “Ik heb iedereen opgebeld,” zei ze. “Ik had geen idee waar je was. Niemand wilde me iets vertellen. Uiteindelijk heeft je hoofdinspecteur me teruggebeld en me verteld dat je hier lag en dat je wakker was geworden. Ik ben zo snel mogelijk gekomen.”
Avery glimlachte, nauwelijks in staat om door haar tranen heen iets te zeggen.
“Mama, ik voelde me zo slecht na ons laatste gesprek. Het spijt me zo. De hele week heb ik gedacht: als mama nu sterft, zal je voor altijd verder moeten leven met de manier waarop je haar de laatste keer hebt behandeld. Het is enkel...”
Tranen rolden over Avery’s wangen. “Het is mijn fout,” zei ze. “Geef jezelf de schuld niet, Rose. Alle schuld ligt bij mij. Ik ben je moeder en ik beloof dat ik alles zal goedmaken.”
Huilend hielden ze elkaars hand stevig vast en Avery voelde het zware verdriet dat ze al die jaren met zich mee had gedragen langzaam wegebben. Alleen dit kon haar genezen. Veel beter dan op moordenaars te jagen.
Uren zaten ze daar zo, hand in hand, en ze vertelden alles wat ze elkaar al die jaren niet hadden kunnen of willen zeggen. Avery besefte dat het tijd was geworden om weer te leven.
* * *
Rond het middaguur kwam Ramirez op bezoek. In zijn designer jeans, lichtroze overhemd en witte sneakers zag hij er bijzonder ontspannen uit.
“Hoi, Avery,” zei hij alsof hij zelf in het ziekenhuis thuishoorde. “Ik heb lunch meegebracht,” waarbij hij een picknickmand omhooghield. “Ik hoop dat je me geen lastpak vindt, maar mijn moeder zei altijd: “De beste manier om een vrouw haar hart te stelen is haar verwennen met lekker eten.”
“Wil je mijn hart dan stelen?” vroeg Avery.
“Je weet wel, je weet wel,” zei hij, terwijl hij haar blik vasthield, “jij hebt mijn leven gered. Je bent mijn partner. Ik heb jouw leven gered.” Verlegen keek hij haar aan. Zijn donkerbruine ogen zochten de hare. “Als je niet wilt dat ik blijf,” voegde hij eraan toe, terwijl hij de mand vol gebraden kip, kersen en frisdrank opende, “dan kan ik ook gewoon terug naar huis gaan.”
Avery lachte. In moeilijke tijden had ze vroeger altijd het gezelschap opgezocht van mannen zoals Ramirez. Nee, dacht ze opeens. Niet helemaal zoals hij. De andere mannen hadden een wat harder kantje, dat waren verleiders, meer geïnteresseerd in een nachtje samen het bed in duiken dan in een vaste relatie. Maar Ramirez, wist ze, die is lief. En schattig. En hij lijkt echt om me te geven.
Hij is je partner! schreeuwde een stemmetje in haar hoofd.
Nou en? dacht ze vol zelfvertrouwen. Je bent veranderd, dit is je nieuwe ik en ik kan doen waar ik zin in heb.
“Blijf,” zei ze met een ondeugende grijns. “Ik ben gek op lunch.”
HOOFDSTUK NEGENENDERTIG
Op vrijdag mocht Avery het ziekenhuis verlaten.
Ramirez kwam haar ophalen en bracht haar naar haar auto, die nog steeds in de buurt van het huis van de moordenaar geparkeerd stond. Toen ze voorbijreden staarde Avery lange tijd gelaten naar het huis.
“Gaat het wel?” vroeg Ramirez. “Raakt het je niet te veel?”
“Het gaat wel,” antwoordde ze.
Ze voelde zich inderdaad goed. Ze voelde zich zelfs beter dan gewoon maar goed.
Haar hele leven voelde anders, beter. Binnenkort zou ze Rose terugzien. Ramirez was elke dag langsgekomen om haar gezelschap te houden. Alle wensenkaarten die ze in het ziekenhuis had ontvangen, hadden vol mooie woorden gestaan. Door alle mensen die haar beterschap hadden gewenst had ze beseft dat ze, hoewel ze zich de afgelopen drie jaar zo eenzaam had gevoeld, nooit echt alleen was geweest.
Avery stapte uit de auto en keek Ramirez over de motorkap aan. “Zo,” zei ze, “hier moet ik zijn. Dank je wel voor alles.”
“Ga je naar het bureau?”
“Ja.”
“Wil je dat ik met je meega?”
“Nee,” zei ze. “Het is oké. Geniet nog wat van je vakantie. Ik weet zeker dat ik je binnenkort weer in een levensgevaarlijke situatie zal doen terechtkomen.”
Ramirez knipoogde lachend. “Ik hoop het.”
Op weg naar het bureau voelde Avery zich bijzonder emotioneel. Spanning en angst beheersten haar gedachten. Ze had de zaak dan wel opgelost, maar ze had toch enkele grenzen overschreden: ze had de bevelen van haar baas naast zich neergelegd en ze had een plaats delict verlaten om in haar eentje Edwin Pesh te gaan inrekenen.
Het zal allemaal wel goedkomen, dacht ze. Je hebt hem tenslotte te pakken gekregen.
In de parkeergarage van het politiebureau werd ze door verschillende agenten aangestaard. Allen staken ze triomfantelijk hun duimen en vuisten in de lucht.
“Goed gedaan, Black,” riep iemand.
Ze stapte de lift in naar de tweede verdieping. Toen de lift stopte bij de kantoren van de eenheid op de eerste verdieping begonnen de meeste van de agenten respectvol te klappen. Sommigen negeerden haar om verder te werken, anderen hadden een nietszeggende uitdrukking op hun gezicht, alsof ze zich wel moesten aansluiten bij hun enthousiaste collega’s, maar de meesten keken haar met heel veel respect na.
Verlegen stak ze haar hand op en wendde ze haar blik af. “Dank jullie wel.”
Op de tweede verdieping werd ze zo mogelijk nog hartelijker verwelkomd. Gedurende tenminste een minuut stopte iedereen op de afdeling Moordzaken met werken zodat ze haar een staande ovatie konden geven.
“Seriemoordenaars, zoek dekking!” schreeuwde iemand.
“Je hebt hem te pakken gekregen, Black!”
“Fijn dat je terug bent.”
Finley kwam naar haar toe gelopen en hoewel hij haar niet al te veel complimentjes wilde geven in het bijzijn van anderen, gaf hij haar toch een professioneel klopje op de schouder en wees haar trots aan.
“Dit is mijn partner,” zei hij. “Zien jullie dat? Samen lossen wij misdaden op. Die klote-misdadigers hebben geen schijn van kans met Black en Finley op hun hielen.”
“Allemaal weer aan de slag,” riep O’Malley vanuit zijn kantoor. “Black,” riep hij en hij wenkte haar. “In mijn kantoor.”
Connelly keek haar van achter zijn bureau aan, knikte haar kort toe en ging meteen weer aan de slag. Volgens Avery zat hij alleen maar wat papieren aan het verschuiven op zijn bureau om zo de indruk te geven dat hij druk bezig was. Ze bleef hem aankijken. Zoals ze had verwacht keek hij na een paar seconden weer op. Geërgerd omdat hij was betrapt, stond hij mompelend op en verliet het kantoor.
“Doe de deur dicht,” zei O’Malley. “Ga zitten.”
Avery sloot de deur en ging zitten.
“Fijn dat je terug bent. Hoe voel je je nu?” vroeg hij bezorgd.
“Ik voel me al veel beter. Dank je.”
“Zoals ik in het ziekenhuis al zei, heb ik nog een paar vragen om de hele situatie juist te kunnen inschatten. Laten we het dus eerst eens hierover hebben.” Hij keek op zijn blad papier en las de eerste vraag op. “Waarom heb je de plaats delict bij de woning van Villasco verlaten?”
“Hij was niet de man die we zochten.”
“Waarom was je daar zo zeker van?” vroeg hij nieuwsgierig. “Die kerel had zichzelf door het hoofd geschoten. Hij werkte bij Devante. Zaak gesloten, zou ik denken.”
Fronsend keek Avery hem aan. “Het zat niet goed. Hij zei iets, iets over familie. Ik kan het me niet meer precies herinneren, maar het was alsof hij iemand in bescherming nam. Er stond geen minibusje voor het huis, er was geen kamer waar hij lichamen kon opzetten. Hij zag er eenzaam uit, eenzaam en bang. Het zat me dwars. Ik kon het niet loslaten en op de lijst die McGonagle me had gegeven, stond nog één aanknopingspunt dat ik moest onderzoeken.”
“Waarom zag je Edwin Pesh als verdachte?”
“Hij woonde in Watertown. Op basis van de richting die de moordenaar vanuit Lederman Park en Cambridge uit was gereden, was ik er altijd al van uitgegaan dat de moordenaar ofwel in Watertown, ofwel in Belmont woonde.”
“Dus op basis van je intuïtie verliet je een plaats delict en liet je je partner achter om alleen naar Watertown te rijden.”
“Dat was eigenlijk mijn bedoeling niet.”
“Wacht eens even,” zei hij. “Niet nu. Beantwoord eerst de eerste vraag.”
“Ja, inderdaad,” antwoordde ze.
“Waarom heb je Ramirez gebeld? Hij had helemaal geen dienst. En het alarmnummer?”
“Zodra ik het minibusje op de oprit zag staan heb ik Dan gebeld. Ik besefte dat ik misschien hulp zou nodig hebben. Ik heb het alarmnummer gebeld vanuit het huis. Al die dieren in huis bezorgden me kippenvel.”
“Waarom heb je Connelly niet gebeld? Of Thompson? Of zelfs Finley. Ze zaten allemaal in je team.”
Avery keek hem aan. “Eerlijk? Ik was niet zeker of ik hen kon vertrouwen.”
“Dus je besliste dan maar om iemand die herstellende was van een steekwond te vertrouwen? Niet zo slim, Avery. Maar toch kwam het goed. Ramirez was zo slim om versterking te vragen, maar eigenlijk had ik meer verwacht van iemand die ik net tot leidend rechercheur gepromoveerd had. Zij zijn je nieuwe partners en je moet leren samenwerken als een team.”
Toen Avery nog advocaat was, was het ieder voor zich. Zelfs al moesten ze als groep aan een zaak werken, dan nog werkte ieder voor zich om bij de baas op een goed blaadje te staan. Het was een onderlinge strijd geweest, een zielloos bestaan en deze lijn had ze ook bij de politie van Boston doorgetrokken.
“Ik kan beter,” zei ze.
“Ja, nou ja, niemand is hier ooit echt vriendelijk geweest voor je sinds je hier boven bij de afdeling Moordzaken bent gekomen, ik kan je wel begrijpen. En voordat je die bende West Side Killers had ingerekend was je beneden ook niet altijd even welkom, toch? Maar nu is alles anders, Avery. Je hebt net een grote publieke zaak opgelost.”
“Dus, je neemt me weer in dienst bij Moordzaken?” vroeg ze.
O’Malley trok zijn wenkbrauwen op. “Of ik je terug in dienst weer bij Moordzaken? Meen je dat nou? Je hebt mijn bevelen om je uit de zaak terug te trekken genegeerd. Je verliet een plaats delict. Je hebt geen rekening gehouden met je partners en je hebt een heel groot risico genomen. Denk je nu echt dat je het verdient om weer bij Moordzaken aan de slag te gaan?”
“Ja,” zei ze vol zelfvertrouwen. “Dat denk ik wel.”
O’Malley lachte. “Wie ben ik om een held tegen te spreken?” Op zijn gezicht kwam een brede grijns. “Natuurlijk ben je weer in dienst!” zei hij. “Maar maak nu dat je wegkomt. Neem de rest van de dag vrij. Kom maandag terug en we starten met een schone lei. En nu je gewonnen hebt, doe me alsjeblieft een plezier.” Hij verzamelde enkele papieren. “Bel de burgemeester op. Hier heb je zijn persoonlijke nummer. En bel meteen ook naar Miles Standish, de eigenaar van Devante. Ik heb gezien dat ze je allebei bloemen en een kaartje hebben gestuurd.”
Hij gin staan en salueerde.
Avery voelde zich vereerd door zijn gebaar.
“Prima werk, Avery.”
HOOFDSTUK VEERTIG
Op zaterdagmorgen hield Avery grote schoonmaak in haar flat.
Alles wat haar aan haar vroegere leven herinnerde stopte ze in kartonnen dozen: foto’s, krantenartikelen over de verdediging van Howard Randall, kleren die ze als advocaat had gedragen. Ze werd niet langer door haar verleden achtervolgd. Een paar foto’s van Rose en kleding die een speciale betekenis had bewaarde ze, maar de meeste andere zaken gingen recht de prullenbak in.
Ze deed iedere lamp in het huis aan. Al die jaren had ze de meeste dagen in duisternis doorgebracht en toen ze de geschilderde muren, de tapijten en de keuken in het licht zag, dacht ze: je kocht deze flat na Randalls zaak en voordat je agent werd. Alles hier doet je denken aan die vreselijke tijden. Net als jij verdient deze flat een nieuw leven.
Het is tijd om de flat te verkopen. Om verder te gaan. Om een nieuw stekje te kopen in de stad, misschien wat dichter bij Rose, als ze dat goed zou vinden.
In gedachten verzonken stond Avery op haar terras naar de hemel te staren en ze besefte dat nog één ding moest doen om met haar verleden te kunnen breken.
Ze pakte haar autosleutels en liep naar buiten.
De rit naar de South Bay-gevangenis was makkelijker dit keer. Hoe vaak had ze deze rit al niet gemaakt? Onderweg belde ze om een afspraak te maken met Howard Randall.
“U kunt helemaal geen afspraken maken voor de dag zelf,” zei de vrouw.
“Dit is een hele stap voor mij,” zei Avery. “Ik maak nú toch een afspraak.”
“Het spijt me, maar...”
Avery hing op.
In de gevangenis kwamen de bewakers naar haar toe lopen om haar te feliciteren met het inrekenen en stoppen van de moordenaar. En weer was de vrouwelijke bewakingsagent in het groene kantoortje niet tevreden dat ze geen afspraak had gemaakt, maar ze herkende haar van de foto’s van de vorige keren, en nu uiteraard van in de kranten.
“U hebt die moordenaar te grazen genomen, toch?”
“Ja,” zei Avery trots, “dat heb ik inderdaad gedaan.”
“Oké, geen afspraak nodig voor u vandaag. Prima gedaan!”
Toen Avery de vergaderruimte in de kelder binnenstapte zag ze meteen dat Randall een grote lach op zijn gezicht had. Zijn handen waren aan de tafel vastgemaakt. “Gefeliciteerd,” zei hij.
“Dank je,” antwoordde Avery.
Hij zag er ouder uit dan ze zich herinnerde en helemaal niet zo sterk meer. De greep die hij op haar had gehad was tot haar grote verbazing bijna helemaal verdwenen.
Ze ging zitten. “Er is iets wat ik je al een tijdje wilde zeggen,” zei ze. “Ik heb dit nog nooit aan iemand verteld, maar ik wist het.” Haar blauwe ogen staarden diep in de zijne. “Toen ik je zaak aanvaardde, wist ik dat je schuldig was. Ik was er niet helemaal van overtuigd, maar toch. Je speelde het spelletje perfect, maar ik voelde meteen dat mijn hele leven uiteen zou vallen door jou.”
Randall leunde iets naar voren.
In zijn ogen blonken oprechte tranen.
“Ik weet het,” fluisterde hij.
“Hoe kon je dat nu ooit geweten hebben?”
“Ik was betrapt,” zei Randall. “De aanwijzingen lagen voor het grijpen: ze waren allebei studentes. We hadden meerdere keren samen geluncht of waren ’s avonds soms uit gaan eten. De lichamen werden op de campus teruggevonden. Een van hen had een dagboek bijgehouden. Maar,” zei hij met een sluwe lach op zijn gezicht, “ik was er zeker van dat ik een jury kon overtuigen van mijn onschuld, dat ik een leugendetectortest zou kunnen ondergaan, dat ik een advocaat of wie dan ook om de tuin zou kunnen leiden, want weet je, Avery, ik geloof niet in je waanideeën van goed of slecht. Zoals ik het zag, was het verantwoord om die meisjes te vermoorden. Uiteindelijk zou het hen en de wereld helpen. Daarom was ik onschuldig aan welke misdaad dan ook. Ik was erop voorbereid dat ze me zouden vrijlaten en dat ik mijn werk zou kunnen voortzetten, alleen deze keer op een iets slimmere manier. Dat geloofde ik echt, tot ik jou ontmoette.” Hij slaakte een diepe zucht. “Wat zag ik in jou?” vroeg hij zich hardop af. “Een bijzondere, mooie vrouw, verloren en op zoek naar verlossing. Je geloofde echt dat je deed wat juist was. Je geloofde het echt en deze overtuiging, deze valse overtuiging, vrat je helemaal op vanbinnen. Je kon het zelf niet zien, maar ik wel. Ik kon alleen maar proberen om je het te laten inzien. De leugen doorprikken en je te doen beseffen wat voor puinhoop je leven was.”
“Waarom?” fluisterde Avery. “Waarom ik?”
“Is dat dan niet duidelijk?” zei Howard. “Ik hou van je, Avery.”
Deze bekentenis was meer dan ze aankon. Ze draaide zich van hem weg en schudde haar hoofd. Liefde? Hij heeft je kapotgemaakt. Is dat wel zo, dacht ze. Of heeft hij je bevrijd? Nee, verzekerde ze zichzelf. Hij is een moordenaar, een manipulator, iemand zoals hij kan het niet goed voorhebben met iemand anders. En toch voelde ze zich gelukkiger dan ooit. De donkere schaduw die haar had achtervolgd tijdens haar jaren als beginnend agent was verdwenen. Haar vroegere leven als advocaat werd opeens heel duidelijk: een wanhopige poging om haar vorige leven achter zich te laten en iemand te worden die ze eigenlijk nooit graag was geweest.
Avery stond op om te vertrekken.
“Niet weggaan,” smeekte Howard. “Nog niet, alsjeblieft.”
“Wat wil je nog meer?”
“Je hebt je verhaal nog niet afgemaakt,” fluisterde Howard. Een valse glimlach speelde rond zijn lippen en hij keek haar met een opwindende schittering in zijn ogen aan.
“Mijn vader?” vroeg ze. “Wil je weten wat er die avond nog meer gebeurd is?”
Zwijgend keek Howard haar aan.
Avery wendde haar hoofd af. Dit deel van het verhaal had ze nog nooit aan iemand verteld, noch aan Jack, Rose of de reporters die haar als jong meisje hadden geïnterviewd. Ze herinnerde zich haar moeders benen in het gras, het bloed op haar jurk en haar vader die over haar heen gebogen stond met het wapen in zijn hand.
Ze haalde diep adem, sloot haar ogen en bereidde zich voor om de strijd aan te gaan met haar meest duistere demonen. Ze wist niet of ze er wel klaar voor was.
“Ik hoorde hen roepen,” begon ze met onvaste stem.
Een minuut lang zweeg ze voordat ze verderging met haar verhaal. “Net voordat hij schoot,” zei ze, “had hij haar een hoer genoemd, een waardeloze dronken hoer, en zij zei gemene dingen tegen hem,” fluisterde ze, terwijl ze Howard schuin aankeek. “Gemene dingen. Toen hoorde ik het schot en zag hem. Hij lachte, hij lachte echt naar mij, net alsof ik zojuist een grap had verteld. ‘Ga een schop halen. Je moet je moeder begraven,’ zei hij.”
Met tranen in haar ogen keek ze Howard aan.
“En ik deed het,” zei ze. “Ik bleef verstard staan tot het donker begon te worden. Helemaal alleen groef ik toen het gat. Mijn armen beefden, mijn benen zaten vol modder. De hele tijd kon ik aan niets anders denken dan dat hij mij ook zou neerschieten en me samen met haar zou begraven. Ik was zo bang. Elke seconde leek wel een eeuwigheid. Toen ik eindelijk klaar was, was het helemaal donker. Nergens was er een lichtje te zien, alleen een eindeloze hemel vol sterren. De hele tijd bleef hij naar me kijken. “Goed gedaan,” zei hij toen ik klaar was. Daarna raakte hij me aan, hij raakte me aan zoals al die vorige keren, alleen was het dit keer veel harder, met veel meer kracht. Nu hij van mijn moeder verlost was, dacht hij dat hij eindelijk met mij kon doen wat hij wilde.”
Ze keek omhoog en slaakte een diepe zucht.
“Toen ben ik ervandoor gegaan,” zei ze. “Nog diezelfde avond liep ik weg van huis. De politie pakte me op en probeerde me terug naar huis te brengen. Ik vertelde hen wat er was gebeurd, ik vertelde hen alles. Wat er tóén met mij gebeurde, wil je echt niet weten,” zei ze. Ergens was het nog vreselijker dan wat mijn vader me had aangedaan.”
“Ik wil het wel weten, Avery,” fluisterde hij als een hunkerende alcoholist die verlangde naar meer alcohol. “Ik wíl het weten.”
Op dat ogenblik besefte Avery hoe hij echt in elkaar zat: de lelijkheid, zijn ineengekrompen figuur en zijn duivelse blik. Hij deed haar denken aan het verhaal van de vlinder en de cocon. Eigenlijk was hij zoals de rups in het hele verhaal, dacht ze. Een slijmerig, vreemd wezen dat had kunnen veranderen in een mooie vlinder, maar nooit veranderd was.
“Je hebt me geholpen,” zei ze met oprechte genegenheid. “Zowel in mijn leven als bij de zaak. Ik zal nu niet meer terugkomen. Het is niet meer nodig.”
Howard leunde naar achteren en langzaam vervormde zijn lach in een duivelse grijns. Maar in tegenstelling tot de vele andere keren was het dit keer een zwakke grijns, een grijns die een barst in zijn zelfvertrouwen verried, die liet zien dat hij er niet zo zeker van was.
“O, jawel hoor,” zei hij. “Je komt terug.”
* * *
Buiten de gevangenis was de lucht betrokken, de eerste bewolkte dag in meer dan een week. Al vanaf de eerste dag dat ze het lichaam van Cindy Jenkins hadden gevonden, had Avery naar regen verlangd, naar wolken die perfect pasten bij de manier waarop ze zich voelde. Nu gaf ze er helemaal niet meer om.
Terwijl ze naar haar auto liep, voelde ze zich lichter dan ooit. Voor het eerst in lange tijd deed niets er nog toe. Eigenlijk deden de koude lucht en de donkere wolken haar goed: een nieuw start.
Een ogenblik stond ze stil en ademde bewust de koude lucht in en voor het eerst in lange tijd besefte ze dat ze leefde.