Kitabı oku: «Moord met een hoger doel», sayfa 3

Yazı tipi:

HOOFSTUK VIJF

Avery had een naam: Cindy Jenkins. Ze kende de studentenvereniging Kappa Kappa Gamma. En ook Harvard kende ze maar al te goed. De Ivy League-school had haar aanvraag als eerstejaarsstudente geweigerd, maar omdat ze met twee jongens van de school verkering had gehad, had ze toch kunnen deelnemen aan het sociale leven op Harvard.

De studentenverenigingen op Harvard, zowel die voor de meisjes als voor de jongens, waren in tegenstelling tot verenigingen van andere universiteiten niet officieel erkend. Ze beschikten niet over de befaamde Greek Houses die je bij veel andere universiteiten wel vond. Dit betekende echter niet dat er op Harvard niet werd gefeest. De meeste van die feestjes vonden regelmatig plaats in huizen of flats buiten het universiteitscomplex en ze werden “organisaties” of speciale “clubs” genoemd. Avery had zelf ondervonden hoe het studentenleven echt in elkaar zat. Overdag leek iedereen zich enkel te concentreren op de studieresultaten, maar zodra de avond viel veranderden de toegewijde studenten in echte feestbeesten.

Bij het rode verkeerslicht keek Avery even snel op internet. Ze las dat Kappa Kappa Gamma in Cambridge twee ruimten in hetzelfde gebouw in Church Street huurde. De ene ruimte was bedoeld voor speciale evenementen, de andere voor vergaderingen en als sociale ontmoetingsplek voor studenten.

Ze reed over Longfellow Bridge en hield rechts aan richting Massachusetts Avenue. Aan haar rechterzijde zag ze tussen de bomen door de campus van Harvard, met zijn immense rode bakstenen gebouwen en betegelde paadjes.

Avery parkeerde haar auto, deed de portieren op slot en keek omhoog naar de blauwe lucht. Het was een warme dag en de temperatuur liep nu al op tot tweeëntwintig graden. Ze keek op haar horloge: halfelf.

Het Kappa-gebouw was langwerpig, had een bakstenen voorgevel en bestond uit twee verdiepingen. Op de begane grond waren enkele kledingzaken gevestigd. Avery veronderstelde dat zich op de tweede verdieping kantoren bevonden en de flats van de studentenvereniging. Het enige naambordje bij de bel van de tweede verdieping was een blauwe fleur-de-lis, het symbool van Harvard, en ze drukte op het knopje.

Door de intercom hoorde ze een hese stem. “Ja?”

“Politie,” snauwde ze, “doe open.”

Een ogenblik bleef het stil. “Even serieus,” antwoordde de stem toen, “wie is dit?”

“Het is de politie,” zei Avery ernstig. “Er is niets aan de hand. Niemand zit in moeilijkheden. Ik wil alleen maar even praten met iemand van Kappa Kappa Gamma.”

Met een zoem ging de deur open.

Boven aan de trap werd Avery begroet door een slaperig, uitgeput ogend meisje in een wijde grijze trui en witte joggingbroek. Ze zag eruit alsof ze de hele nacht had gefeest. Slierten donker haar bedekten het grootste gedeelte van haar gezicht. Ze had donkere kringen onder haar ogen, en haar lichaam, waar ze waarschijnlijk bijzonder trots op was, zag er nu eerder opgeblazen en vormloos uit.

“Wat moet u hier?” vroeg ze.

“Rustig maar,” antwoordde Avery. “Dit heeft niets te maken met de activiteiten van de studentenvereniging. Ik kom alleen maar een paar vragen stellen.”

“Kan ik uw identificatie zien?”

Avery haalde haar badge tevoorschijn.

Argwanend wierp ze een blik op Avery, keek wat er op de badge stond en deed een stap achteruit.

De ruimte van Kappa Kappa Gamma was groot en het zonlicht verlichtte de kamer. Het plafond was bijzonder hoog. Een aantal comfortabele beige zitbanken en blauwe zitzakken stonden her en der verspreid. De muren waren donkerblauw geschilderd. Er was een bar, een geluidsinstallatie en een gigantische flatscreen-tv. De grote ramen keken uit op de overkant van de straat. Avery keek naar buiten en zag de bovenkant van een ander gebouw en de eindeloos blauwe lucht. Enkele wolkjes dreven voorbij.

Ze dacht aan haar eigen studententijd, die er waarschijnlijk heel anders had uitgezien dan die van de meeste meisjes bij Kappa Kappa Gamma. Om te beginnen betaalde zij zelf haar studie. Elke dag na school werkte ze bij een plaatselijke advocatenfirma, waar ze was opgeklommen van secretaresse tot assistent-raadgever. Bovendien dronk ze zelden tijdens haar studententijd. Haar vader was een gewelddadige alcoholist geweest. Na feestjes was zij meestal degene die iedereen veilig thuisbracht, of ze bleef op haar kamer om te studeren.

Opeens keek het meisje haar hoopvol aan. “Gaat dit over Cindy?” vroeg ze.

“Ben je een vriendin van Cindy?”

“Ja, ze is mijn beste vriendin,” zei ze. “Zeg alstublieft dat het goed met haar gaat.”

“Hoe heet je?”

“Rachel Strauss.”

“Heb jij de politie gebeld?”

“Ja, inderdaad. Cindy was nogal dronken zaterdagavond toen ze het feestje verliet. Sinds die avond heeft niemand haar meer gezien. Zo is Cindy eigenlijk helemaal niet.” Ze draaide even met haar ogen en voegde er glimlachend aan toe: “Meestal is ze nogal voorspellend, heel perfectionistisch, weet u wel? Ze gaat altijd op tijd naar bed, volgens een strak schema dat zeg maar nooit verandert tenzij je het minstens vijf jaar van tevoren aanvraagt. Zaterdagavond ging ze helemaal uit haar bol. Drinken. Dansen. Ze gooide alles overboord. Het was best wel leuk haar zo te zien.” Eventjes staarde Rachel voor zich uit. “Ze zag er echt gelukkig uit.”

“Had ze daar een bepaalde reden voor?” vroeg Avery.

“Ze was de beste van de klas. En ze had net een baan aangeboden gekregen.”

“Wat voor baan?”

“Een baan bij Devante Accounting. Dat is zowat het beste bedrijf in heel Boston. Ze studeerde boekhouding. Ongelooflijk saai, ik weet het, maar ze was ontzettend goed met cijfers.”

“Kun je me wat meer vertellen over zaterdagavond?”

Rachels ogen vulden zich met tranen. “Het gaat dus over Cindy, hè?”

“Ja, inderdaad,” zei Avery, “misschien kunnen we beter even gaan zitten.”

Rachel stortte in en begon te huilen. Door haar tranen heen probeerde ze te spreken. “Is alles goed met haar? Waar is ze?”

Avery vond dit onderdeel van haar werk verschrikkelijk: met familie en vrienden praten. Eigenlijk kon ze over de zaak nog niet veel kwijt. Hoe meer mensen er van de zaak op de hoogte waren, hoe meer er werd gekletst, en zo konden ook de daders heel wat informatie te weten komen. Meestal had niemand hier begrip voor: men was te veel van streek. Men wilde alleen maar antwoorden.

Avery zat naast haar. “We zijn blij dat je ons hebt gebeld,” zei ze. “Daar heb je goed aan gedaan. Ik vrees dat ik je nog niet veel over de zaak kan vertellen, zolang het onderzoek nog loopt. Wat ik je wel kan zeggen is dat ik er alles aan doe om te weten te komen wat er die nacht met Cindy is gebeurd. Ik kan dit echter niet alleen, en daarom heb ik je hulp nodig.”

Rachel knikte en veegde haar tranen weg. “Ik kan helpen,” zei ze. “Ik kan helpen.”

“Ik wil weten wat je je kunt herinneren over die nacht én over Cindy. Met wie heeft ze gepraat? Is je iets opgevallen? Heeft ze bepaalde opmerkingen gemaakt? Waren sommige mensen erg in haar geïnteresseerd? Wat weet je nog over het ogenblik waarop ze is weggegaan?”

Rachel stortte weer in. Na een tijdje stak ze haar hand op en leek ze zich iets beter te voelen. “Ja,” zei ze, “zeker.”

Avery probeerde haar een beetje af te leiden en vroeg: “Waar is iedereen trouwens?” Ik dacht altijd dat deze studentenhuizen vol zaten met meisjes die in hun Kappa-outfit aan het bekomen waren van hun kater.”

“De meesten zijn naar hun colleges,” zei Rachel, terwijl ze haar ogen droogdepte. “En een paar meisjes zijn gaan ontbijten. Trouwens,” voegde ze eraan toe, “dit is geen echt studentenhuis. Het is alleen maar een ruimte die we huren om uit te rusten en wat te chillen als we niet naar onze kamers willen. Cindy verbleef hier trouwens nooit. Het was haar te modern. Ze hield meer van een iets huiselijkere sfeer.”

“Waar woont ze dan wel?”

“Op een studentenkamer niet ver hier vandaan,” zei Rachel. “Maar zaterdagavond ging ze niet naar huis. Ze zou haar vriend ontmoeten.”

“Vriend?”

Rachel knikte. “Winston Graves, populaire laatstejaarsstudent, roeier, enorme eikel. Niemand begreep wat ze in die gozer zag. Ik wel, denk ik. Hij is razend knap en zijn ouders zijn stinkend rijk. Cindy had nooit geld. Als je zelf niet veel geld hebt, kan ik wel begrijpen dat je voor dit soort types valt.”

Inderdaad, dacht Avery. Daar weet ik alles van. Ze bedacht hoe het geld, de prestige en de macht van haar vorige baan ertoe hadden geleid dat ze ging geloven dat ze helemaal niet meer dat bange en vastberaden meisje was dat Ohio had verlaten.

“Waar woont Winston?” vroeg ze.

“Winthrop Square. Dat is hier niet zo ver vandaan. Maar Cindy is daar nooit aangekomen. Winston kwam zondagmorgen langs en vroeg naar haar. Hij dacht dat ze vergeten was dat ze hadden afgesproken en dat ze hem had laten zitten. Dus zijn we samen naar het huis gegaan waar ze woont. Maar daar was ze ook niet. En toen heb ik de politie gebeld.”

“Kan ze ergens anders naartoe gegaan zijn?”

“Zeker niet,” zei Rachel. “Zo is Cindy helemaal niet.”

“Dus toen ze hier vertrok wist je zeker dat ze naar Winston ging?”

“Absoluut.”

“Denk je dat er iets gebeurd kan zijn waardoor ze misschien haar plannen had gewijzigd? Is er die avond zelf iets gebeurd, of misschien zelfs op het einde van de avond?”

Rachel schudde haar hoofd. “Nee, of toch,” besefte ze opeens. “Ja, er was wel iets. Ik weet zeker dat het niets te betekenen heeft, maar er was een jongen die haar al jarenlang leuk vindt. Hij heet George Fine. Hij is knap, stoer, een eenling en een beetje vreemd, als u begrijpt wat ik bedoel. Hij traint veel en gaat vaak joggen op de campus. Vorig jaar zat hij een keer bij hetzelfde hoorcollege als ik. We maakten er altijd grapjes over dat hij sinds het eerste jaar bijna elk semester bij Cindy in de les zat. Ze leek wel een obsessie voor hem. Hij was hier zaterdagavond ook en het gekke is dat Cindy die avond vrij veel met hem heeft gedanst en dat ze zelfs gekust hebben. Zoiets doet Cindy eigenlijk helemaal nooit. Ik bedoel, ze heeft een relatie met Winston, ook al zijn ze niet het perfecte koppel, maar ze was echt stomdronken en helemaal uitgelaten. Ze kusten, dansten en opeens was ze weg.”

“Is George haar gevolgd?”

“Dat weet ik eigenlijk niet,” zei ze. “Echt waar. Ik kan me niet herinneren dat ik hem nog heb gezien nadat Cindy vertrokken was, maar dat was misschien omdat ik ook behoorlijk dronken was.”

“Weet je nog hoe laat ze vertrokken is?”

“Ja,” zei ze, “stipt om kwart voor drie. Zaterdag hadden we ons jaarlijkse 1 aprilfeestje en we zouden een goede grap uithalen, maar iedereen had zoveel plezier dat we er helemaal niet meer aan hadden gedacht, tot Cindy op het punt stond te vertrekken.” Rachel boog haar hoofd. Opeens werd het helemaal stil.

“Nou,” zei Avery, “je hebt me goed geholpen. Dank je wel. Hier heb je mijn kaartje. Als je je nog iets herinnert of als andere studenten zich nog iets herinneren, neem dan contact met me op. Het onderzoek is momenteel volop aan de gang, dus zelfs het kleinste detail kan ons al een heel eind op weg helpen.”

Rachel keek haar aan en tranen welden op in haar ogen. Langzaam rolden ze over haar wangen. Heel stil en beheerst zei ze: “Ze is dood, hè?”

“Rachel, daar kan ik niets over zeggen.”

Rachel knikte, hield haar handen voor haar gezicht en stortte helemaal in.

Avery boog naar voren en hield haar stevig vast.

HOOFDSTUK ZES

Weer buiten keek Avery naar de hemel en ze slaakte een diepe zucht.

Het was behoorlijk druk in Church Street en ze merkte dat er op heel wat gevels camera’s hingen. Ze kon zich moeilijk voorstellen dat de ontvoering hier had plaatsgevonden, zelfs midden in de nacht.

Waar ben je heen gegaan? vroeg ze zich af.

Ze zocht op haar telefoon naar de makkelijkste route naar Winthrop Square. Ze liep wat verder Church Street af en sloeg links af naar Brattle Street. Die was breder dan Church Street en er waren net zoveel winkels. Aan de overkant van de straat zag ze Brattle Theatre. Daarnaast liep een smal steegje met op de hoek een koffiezaakje. Bomen zorgden voor wat schaduw in de straat. Nieuwsgierig stak Avery de straat over en liep het steegje in. Toen keerde ze terug naar Brattle Street en bekeek de gevels van de winkels in de buurt. Minstens twee ervan hadden een camera.

Ze stapte een sigarettenwinkel binnen. Een belletje kondigde haar bezoek aan. “Kan ik u helpen?” vroeg een oude blanke hippie met dreadlocks.

“Ja,” zei Avery. “Ik zag dat er een camera aan de gevel hangt. Welk bereik heeft dat ding?”

“De hele straat,” zei hij, “in beide richtingen. Twee jaar geleden heb ik die moeten installeren. Die vervloekte studenten! Iedereen denkt altijd dat die Harvard-studenten zo verstandig zijn, maar ze zijn net zo’n stelletje klootzakken als andere mensen. Al jaren slaan ze mijn ruiten telkens aan diggelen. Een studentengrap, zeker? Nou, niet voor mij. Weet je wel hoeveel die ruiten me kosten?”

“Dat is inderdaad vervelend. Luister, ik heb geen huiszoekingsbevel,” zei ze, terwijl ze haar badge tevoorschijn haalde, “maar een van die idiote studenten heeft voor nogal wat overlast gezorgd een beetje verderop in de straat. Jammer genoeg hangen daar geen camera’s. Mag ik de beelden van uw camera’s eens bekijken? Ik weet ongeveer hoe laat dat was. Het zal niet zo lang duren.”

Hij fronste en mompelde wat in zichzelf. “Ik weet niet,” zei hij toen, “ik moet de winkel in het oog houden. Ik ben hier in mijn eentje.”

“Ik kan het de moeite waard maken.” Ze lachte. “Wat dacht u van vijftig dollar?”

Hij boog zijn hoofd en zonder een woord te zeggen stapte hij achter de toonbank vandaan en draaide het bordje aan de deur van “open” naar “gesloten”.

“Vijftig dollar?” zei hij. “Kom maar verder!”

Achter in de winkel was het een rotzooi van jewelste en het was er behoorlijk donker. Achter de kartonnen dozen en een heleboel rommel kwam een kleine tv tevoorschijn. Erboven hing een plank aan de wand met daarop een elektronische installatie die met een kabel aan de tv verbonden was.

“Eigenlijk gebruik ik dat ding niet vaak,” zei hij, “alleen als er moeilijkheden zijn. De opnamen worden elke week op maandagavond gewist. Wanneer heeft het incident plaatsgevonden?”

“Zaterdagavond,” zei ze.

“Nou, dan hebt u geluk.”

Hij startte het systeem op. Op de zwart-witbeelden was de voorkant van de winkel te zien. Avery kon de ingang duidelijk zien, net als de overkant van de straat en het begin van Brattle Street. Het gedeelte dat haar interesseerde lag ongeveer vijftig meter verderop. Het beeld werd troebeler en het steegje was niet duidelijk meer te zien.

Met de muis spoelde hij de beelden terug. “Hoe laat was het precies?” vroeg hij.

“Kwart voor drie,” zei ze, “maar ik zou ook graag de beelden zien van andere tijdstippen. Vindt u het goed als ik zelf even kijk? U kunt gerust terug naar de winkel.”

De man keek haar achterdochtig aan. “Bent u van plan iets te stelen?”

“Ik ben een smeris,” zei ze. “Stelen ligt niet in mijn aard.”

“Nou, u ziet er niet uit zoals de meeste smerissen,” zei hij lachend.

Avery pakte een kleine, zwarte stoel. Ze veegde het stof eraf en ging zitten. Ze bestudeerde de installatie en algauw had ze gevonden hoe ze de beelden voor- en achteruit kon spoelen.

Om kwart voor drie zag ze enkele mensen Brattle Street in en uit gaan.

Om tien voor drie leek de straat leeg.

Om acht voor drie kwam er iemand in beeld vanuit de richting van Church Street. Aan haar haren en jurk te zien was het een meisje. Ze stak Brattle Street over en sloeg links af. Toen ze langs het koffiezaakje liep, kwam er een donkere figuur achter de bomen vandaan en pakte haar vast. Opeens waren ze allebei verdwenen. Eventjes kon Avery slechts enkele onduidelijke donkere bewegingen zien. De beelden liepen verder en de bomen namen weer hun oorspronkelijke vorm aan. Het meisje kwam niet meer tevoorschijn.

Ze haalde haar portofoon van haar riem. “Ramirez,” zei ze, “waar ben je?”

“Wie is dit?” antwoordde een krakende stem.

“Je weet maar al te goed wie ik ben. Je nieuwe partner.”

“Ik ben nog steeds in Lederman Park. We zijn hier bijna klaar. Ze hebben net het lichaam weggehaald.”

“Je moet meteen hierheen komen,” zei ze en ze gaf het adres door. “Ik denk dat ik weet waar Cindy Jenkins werd ontvoerd.”

* * *

Een uur later had Avery beide uiteinden van het steegje met gele tape laten afzetten. Een politieauto en het busje van de forensische dienst stonden geparkeerd op de stoep van Brattle Street. Een politieagent hield nieuwsgierige bezoekers op afstand.

Het steegje kwam uit op een brede, donkere straat. Aan de ene kant daarvan bevond zich een glazen gebouw van een makelaarskantoor en een laadperron. De andere kant was bebouwd met woningen. Er was ook een parkeerplaats met ruimte voor vier auto’s. Ook het andere eind van het steegje was afgezet met gele tape en een politieauto.

Avery stond voor het laadperron. “Daar,” zei ze, terwijl ze naar een camera in de hoogte wees. “Die opnamen hebben we nodig. Het is hoogstwaarschijnlijk de camera van het makelaarskantoor. We gaan naar binnen om te kijken wat we te weten kunnen komen.”

Ramirez schudde zijn hoofd. “Je bent niet wijs,” zei hij. “Er was helemaal niets geks te zien op die beelden.”

“Cindy Jenkins hoefde helemaal niet in dit steegje te zijn,” zei Avery. “Haar vriend woont de andere kant op.”

“Misschien maakte ze gewoon een ommetje,” redeneerde hij. “Wat ik bedoel is dat we hier heel wat mensen op zetten en misschien leidt het tot niets.”

“Natuurlijk zal het tot iets leiden. Je hebt de beelden toch gezien?”

“Het enige wat ik zag waren een aantal vage zwarte schimmen waar ik niets van kon maken!” Hij bleef volhouden. “Waarom zou de moordenaar hier toeslaan? Overal hangen camera’s. Hij zou wel helemaal gek moeten zijn.”

“We gaan kijken wat we te weten kunnen komen,” zei ze.

De eigenaar van het glazen gebouw en het laadperron was Top Real Estate Company. Na een kort gesprek met de beveiligingsmedewerker bij de ingang namen Avery en Ramirez plaats in de zachte, lederen stoelen en wachtten op een van de medewerkers van het kantoor. Tien minuten later verscheen de verantwoordelijke van de beveiligingsdienst, samen met de bedrijfsleider.

Avery zette haar mooiste glimlach op en schudde hen de hand. “Bedankt dat u ons wilde ontvangen,” zei ze. “We willen graag de beelden zien van de camera die boven het laadperron hangt. We hebben geen huiszoekingsbevel,” zei ze, “maar wat we wel hebben is een meisje dat werd vermoord en dat zaterdagavond hoogstwaarschijnlijk net voor uw deur werd ontvoerd. Als er op de beelden niets te zien is, zijn we hier binnen twintig minuten weer weg.”

“En als er wel wat te zien is?” vroeg de bedrijfsleider.

“Dan hebt u de juiste beslissing genomen om de politie te helpen bij deze uiterst gevoelige en urgente zaak. Het kan wel een hele dag duren om een huiszoekingsbevel te regelen. Dit meisje is al twee dagen dood. Zij kan ons niets meer vertellen. Zij kan ons niet verder helpen. Maar ú kunt dat wel. Help ons alstublieft. Elke seconde die we verliezen, maakt het moeilijker om de dader op te sporen.”

De bedrijfsleider knikte bij zichzelf en wendde zich tot zijn beveiligingsmedewerker. “Davis,” zei hij, “breng ze naar boven. Geef ze alles wat ze nodig hebben. Als er problemen zijn,” zei hij tegen Avery, “dan hoor ik het wel.”

Op weg naar boven floot Ramirez zachtjes. “Wat charmant,” zei hij.

“Ik doe wat ik moet doen,” fluisterde Avery.

Het beveiligingskantoortje van Top Real Estate was uitgerust met meer dan twintig beeldschermen. De medewerker nam plaats aan een zwarte tafel met een toetsenbord. “Oké,” zei hij. “Tijd en plaats?”

“Het laadperron. Ongeveer om acht voor drie, en vanaf daar graag verdergaan.”

Ramirez schudde zijn hoofd. “Ik weet zeker dat we niets zullen vinden.”

De beelden van de camera waren van een veel betere kwaliteit dan die van de sigarettenwinkel en bovendien in kleur. De meeste schermen hadden hetzelfde formaat, maar een ervan was groter. De beveiligingsmedewerker verbond de camera op het laadperron met het grootste scherm en spoelde de beelden terug.

“Daar!” riep Avery. “Stop!”

Het beeld stopte op tien voor drie. De camera liet een panoramisch beeld zien van de parkeerplaats tegenover het laadperron, evenals het bordje van de doodlopende straat en de straat die zich daarachter bevond. Het steegje dat naar Brattle Street leidde was maar half te zien. Op de parkeerplaats stond maar één auto geparkeerd: een donkerblauw minibusje.

“Die auto hoort daar helemaal niet te staan,” zei de man en hij wees.

“Is het kenteken leesbaar?” vroeg Avery.

“Ja, ik heb het,” zei Ramirez.

Alle drie tuurden ze naar het scherm. Een tijd lang zagen ze alleen de bewegingen van de auto’s in de tegenoverliggende straat en de bewegende bomen.

Om zeven voor drie kwamen er twee personen in beeld. Ze zagen eruit als een verliefd koppel.

Een ervan was een man, tamelijk tenger en klein, met dik weerbarstig haar, een snor en een bril. De andere persoon was een meisje, groter en met lang haar. Ze droeg een licht zomerjurkje en sandalen. Het leek alsof ze dansten. Hij hield een van haar handen vast en draaide haar in het rond.

“Wel heb ik ooit,” zei Ramirez, “dat is Jenkins!”

“Hetzelfde jurkje,” zei Avery, “dezelfde schoenen, dezelfde haren.”

“Ze is gedrogeerd,” zei hij. “Kijk, haar voeten slepen over de grond.”

Ze zagen dat de moordenaar de deur aan de passagierskant van het busje openmaakte en haar erin zette. Toen hij zich omdraaide om naar de andere kant van het busje te lopen, keek hij recht in de camera bij het laadperron, maakte een theatrale buiging en liep naar de deur aan de bestuurderskant.

“Verdomme!” riep Ramirez uit. “Die klootzak daagt ons gewoon uit!”

“Ik wil het hele team op deze zaak,” zei Avery. “Thompson en Jones houden zich vanaf nu alleen nog hiermee bezig. Thompson kan in het park blijven. Licht hem in over het minibusje, dan weet hij waar hij naar moet zoeken. We moeten te weten komen welke kant dat busje op is gegaan. Jones heeft een lastigere opdracht. Hij moet meteen hierheen komen en het busje volgen. Het kan me niet schelen hoe hij het doet. Zeg hem dat hij alle mogelijke camerabeelden moet bestuderen.”

Ze draaide zich om naar Ramirez, die haar geschokt en vol bewondering aanstaarde.

“We hebben onze moordenaar.”

Yaş sınırı:
16+
Litres'teki yayın tarihi:
10 ekim 2019
Hacim:
251 s. 2 illüstrasyon
ISBN:
9781632919557
İndirme biçimi:

Bu kitabı okuyanlar şunları da okudu