Kitabı oku: «De Laatste Plaats In De Hindenburg», sayfa 3
Donovan klikte zijn telefoon uit en gooide hem op de passagiersstoel.
Tien minuten later, toen hij in Wilbert Street aankwam op weg naar huis om zijn bestelwagen op te halen, was hij nog steeds woedend. Hij moest kalmeren en voor het donker het Wickershamproject gaan afwerken.
Hoofdstuk zes
Setting: 1623 v.Chr. op de Stille Zuidzee
De sfeer was zwaar en drukkend, de lucht bijna vloeibaar. De lage luchtdruk maakte iedereen nerveus. De onweerswolken kolkten hoger en versnelden de duisternis.
Het was een opluchting toen de eerste regendruppels tegen de kano's tikten en de spanning verlichtten.
Omdat de wind en de golven toenamen, gooiden Akela en Lolani lange touwen naar de andere kano's. Ze verbonden de drie kano's stevig met elkaar, maar ver genoeg zodat ze niet konden botsen en schade veroorzaken.
Ze haalden de zeilen neer en borgen ze op op de bodem van de kano's. Ze zorgden er ook voor dat al de rest stevig vastgemaakt was. Ze lieten de kinderen in het midden van de drie platforms zitten onder een afdak van palmbladeren met bij elke groep een vrouw. De andere volwassenen peddelden. Ze moesten ervoor zorgen dat de boeg van elke kano in de richting van de opkomende golven wees, anders riskeerden ze te kapseizen. Aangezien hun kano's geen roer hadden, konden ze ze enkel besturen met de peddels. Tegen middernacht kwamen de golven al boven de top van de mast uit en de wind verjaagde de schuimende witte kopjes.
Een doordringende geur van levende dingen steeg op uit de golven en samen met die geur passeerde af en toe een vleugje frisse lucht, hemels gemaakt door de constante bliksemschichten.
De kleine bootjes voeren op de voorzijde van de enorme golven, wankelden er even bovenop, waar de wind hen heen en weer zwiepte, en gleden dan weer langs de achterkant naar beneden in de diepe afgrond tussen de golven waar de wind kolkte en wervelde.
De bliksem flitste van wolk tot wolk en trof dan de zee rondom hen terwijl het oorverdovende gedonder aan alle kanten bulderde.
De mannen en vrouwen worstelden urenlang met hun peddels om de bootjes in de richting van de golven te houden. Ze hadden geen enkele gelegenheid om iets te eten of te drinken. Om beurten loosden ze het zeewater dat constant dreigde hun fragiele bootjes te overspoelen. Iedereen was uitgeput; hun lichaam deed pijn van vermoeidheid, maar er was geen ogenblik tijd om te rusten.
Een bliksemflits kronkelde over de onderkant van de onweerswolken en bracht onmiddellijk een luid gedonder voort.
Alsof geraakt door de bliksem schoot de middelste kano plots omhoog van de top van een enorme golf en rolde omver toen hij op het water neerkwam. Mensen en dieren vielen in de kolkende zee en anderen gingen kopje onder met de gekapseisde boot.
De twee touwen spanden zich strak aan als de kano onderging en trokken de andere twee boten er naartoe.
Akela greep zijn mes vast en, ook al trokken mannen en vrouwen met kinderen in hun armen zich erlangs op, begon het touw door te snijden. Als hij het niet door zou snijden, zou de middelste kano hen allemaal de dieperik in trekken.
Kalei, in de derde kano, besefte wat er gebeurde toen zijn boot in de richting van de middelste, zinkende boot getrokken werd. Hij probeerde het touw los te knopen, maar de natte knoop zat te strak. Hij greep naar zijn mes en begon het touw door te snijden.
De mensen die zich aan het touw vasthielden, schreeuwden naar Akela terwijl zijn stenen mes de natte vezels doorzaagde. Eindelijk had hij het touw doorgesneden; het sprong weg, waardoor de mensen koortsachtig moesten zwemmen om te proberen bij de twee andere boten te raken.
Akela stond even stil in een radeloze paniek om wat hij had gedaan.
Hiwa Lani dook in het water en zwom naar een vrouw die probeerde naar de boot te zwemmen terwijl ze twee kinderen het hoofd boven water hield.
Akela liet zijn mes vallen en dook de woeste zee in.
Samen trokken Hiwa Lani en de vrouw de twee kinderen in de kano. De moeder klom aan boord en Hiwa Lani duwde de kinderen naar haar toe. Hiwa Lani keek of er nog anderen in het water waren.
Akela greep een kind vast uit de armen van zijn moeder en zwierde de kleine jongen op zijn rug. "Hou je vast, Mikola!" schreeuwde Akela terwijl hij naar zijn kano zwom.
Mikola sloeg zijn armen rond de nek van Akela en hield zich vast.
De mensen in de twee kano's peddelden aan de zijkant om dichter bij de mensen in het water te raken.
Akela duwde de jongen in de armen van een vrouw die wachtte in de kano en keerde zich om om naar een meisje te zwemmen dat aan het worstelen was tegen de beukende wind en golven.
De twee kano's waren nu dicht bij elkaar boven de gezonken boot. Terwijl het onweer nog raasde, was het onmogelijk te weten hoeveel mensen van de achttien volwassenen en kinderen uit de middelste boot uit het water gehaald waren.
Akela watertrappelde en keek om zich heen, op zoek naar wie nog in het water was.
Hiwa Lani zwom naar hem toe. "Ik zie niemand meer." riep ze door de huilende wind.
"Ik ook niet."
Terwijl ze zich allebei bovenop de volgende golf lieten meevoeren, bleven ze zoeken naar andere slachtoffers in het water. Bij elke bliksemflits speurden ze de wervelende zee af.
Toen zag Akela plots een vrouw in zijn kano staan roepen en met de armen zwaaien. De klank van haar stem werd weggeblazen door de wind, maar hij zag dat ze opgewonden was over iets. Ze wees naar het water en schreeuwde als een bezetene. Ook de anderen in de boot schreeuwde en wezen naar het water.
"Er is daar nog iemand!" schreeuwde Hiwa Lani.
Allebei haalden ze diep adem en doken onder de golven.
Door het constante gebliksem boven hen kreeg het water een spookachtige, groenige gloed. In dat spookachtige, pulserende licht zag Akela een meter onder zich de gekapseisde kano traag wegzinken. Hij deed teken naar Hiwa Lani en ze knikte.
Ze zwommen naar de kano en doken eronder.
Onder de boot zag Akela de benen van een kind spartelen in het water. Hij kon zien dat ze in de touwen verstrikt was. Hij zwom naar haar toe tot hij naast haar was. Zijn hoofd kwam terecht in een kleine luchtbel die de gekapseisde kano vasthield. In de flitsende, groene gloed zag hij de doodsangst in haar ogen en in de ogen van het biggetje dat ze in haar armen hield.
Het meisje sloeg haar armen om Akela's nek. "Akela, ik wist dat je me zou komen redden."
Hiwa Lani kwam naast hen zwemmen. Ze gulpte wat lucht in en keek van de een naar de ander met grote ogen. Ze grinnikte.
"Lekia Moi," ze nam nog een hap lucht, "wat heb ik je gezegd over met je varken spelen onder de boten?"
De achtjarige lachte en gaf haar een knuffel met een arm. "Ik hou van je, Hiwa Lani."
De kano kreunde en verschoof zijwaarts.
Het biggetje krijste en ze keken naar de onderkant van de boot terwijl hij zijwaarts verschoof. Hun luchtbel zou weldra ontsnappen vanonder de steeds schuiner liggende boot.
"Als we naar de zeebodem zinken," zei Hiwa Lani, "zal je niet meer zoveel van me houden."
"Haal driemaal diep adem, Lekia Moi," zei Akela, "en dan moeten we terug naar het onweer."
Lekia Moi begon diep te ademen.
Hiwa Lani bevrijdde het meisje uit de touwen en spatte water in het gezicht van het varken zodat hij adem zou halen. Ze duwde het varken neer en voorbij de rand van de boot.
"Klaar?" vroeg Akela.
"Ja." zei het meisje en ze doken. Akela en Hiwa Lani leidden het meisje mee tussen hen in en kwamen al snel boven water in de huilende wind en de beukende regen.
Ze waren bijna twintig meter verwijderd van de overblijvende kano's die nu samengebonden waren.
Akela zag het biggetje verwoed spartelen naar de kano's en voorbij het varken zag hij de moeder van het meisje van blijdschap met de armen zwaaien en roepen toen ze haar dochter zag.
Een van de jonge mannen aan boord greep het uiteinde van een touw en dook het water in. Hij kwam vlakbij het biggetje boven. Hij knelde het varken onder zijn arm en de anderen trokken hen allebei terug naar de boot.
Akela verplaatste Lekia Moi naar zijn rug en zwom naar de kano's met Hiwa Lani naast zich.
Hoofdstuk zeven
Setting: 31 januari 1944 Amerikaanse invasie op het eiland Kwajalein, in de Stille Zuidzee
Japans machinegeweervuur versplinterde de bovenkant van de boomstronk en de stukken hout en schors vlogen alle kanten uit.
Martin kroop naar het uiteinde van de boomstronk, trok zijn helm van zijn hoofd en keek even snel. Hij trok zijn hoofd terug. "Drie tanks!" Hij kroop naar Duffy en Keesler. "Er komen drie van die smeerlappen recht op ons af." Hij zette zijn helm weer op en maakte het riempje onder zijn kin vast.
Het ritmische gekletter van de rupsbanden kwam dichterbij.
Martin keek nog even en dook dan weg. "Twintig meter." fluisterde hij. Hij keek wild in het rond, maar ze konden nergens heen.
Hij gluurde opnieuw over de boomstronk. De tanks waren zo dicht nu dat hij zich onder het gezichtsveld van de schutters bevond. De linker- en rechtertank zou de boomstronk missen, maar de middelste tank reed recht op hen af.
"Allemachtig!"
Hij keek naar de twee andere mannen. Duffy lag naast hem en Keesler, aan de andere kant van Duffy, hield zijn zijde vast waar het bloed zijn hemd doordrenkte.
"Wat doen we nu?" vroeg Duffy.
Martin greep Keesler bij de schouder en trok hem dichter. Hij keek naar de tank en schoof dan een beetje op naar links. Hij trok beide mannen dicht bij zich.
"Trek je hoofd in."
Even later raakten de banden van de tank krakend de boomstronk en stopte. De chauffeur gaf gas en de tank schokte vooruit, bovenop de boomstronk.
Keesler riep het uit als de tank boven hen uittorende.
De boomstronk begon te splinteren terwijl de drie mannen zo dicht mogelijk bijeen zaten en zich in de aarde duwden.
Plots helde de tank over en ze keken naar de olieachtige onderkant van het metalen beest op enkele centimeters boven hun hoofd.
De boomstronk kreunde als de zware tank neerkwam en opnieuw voorwaarts kroop, schrijlings over de drie mannen.
Eindelijk rolde de tank voorbij en liet hen achter in een walm van stinkende uitlaatgassen van de dieselmotor.
"Hemeltjelief!" zei Duffy. "Werden we nu net overreden door een tank?"
"Ja." zei Martin.
Ze keken toe hoe de tanks een klein ravijn inreden en dan een halve draai naar rechts maakten.
"Waar gaan ze heen?" fluisterde Martin.
"Doet het ertoe?" zei Keesler. "Zolang ze niet naar hier terugkeren."
De tanks gingen op een rechte lijn staan en stopten vijftig meter verder. Ze draaiden hun geschutskoepels een beetje naar rechts.
Blijkbaar stonden ze in radiocontact met elkaar want hun bewegingen waren gecoördineerd.
"Onze jongens bevinden zich daar ergens." zei Martin.
Een ogenblik later openden de tanks het vuur met hun vijfenzeventigmillimetergeweren.
De drie mannen keken toe hoe de kogels een betonnen bunker raakten honderd meter verder.
Ze hoorden een schreeuw en dan kwam een soldaat de bunker uitgelopen.
"Hé," zei Duffy, "het is iemand van onze mannen!"
Een schutter uit een van de tanks schoot de soldaat neer.
"Smeerlap!" schreeuwde Keesler.
De tanks openden het vuur opnieuw met hun Franse vijfenzeventigs.
"Ze hebben onze jongens daar in het nauw gedreven." zei Duffy.
"En ze schieten ze aan flarden." zei Keesler.
Martin greep de vier handgranaten vast die aan de schouderriemen van Duffy hingen.
"Wat denk je wel dat je doet?" vroeg Duffy.
"Ik zal zien of ik hen kan doen vertragen."
"Ze hakken je in mootjes." zei Keesler.
"Ja, ik weet het."
"Hier." Duffy haalde de rugzak van onder zijn hoofd. "Je zal dit nodig hebben."
"Wat is dat?" vroeg Martin.
"Explosieven."
"Hoe moet je ze gebruiken?" Martin nam de rugzak vast en bekeek hem eens goed.
"Duw hem onder de tank zodat hij vastgeklemd zit en rol dan het touw af terwijl je je verwijdert."
"Hoe ver?"
"Minstens twintig meter of tot je achter een van de andere tanks bent. Dan ruk je aan het touw en de boel vliegt de lucht in."
"Wat zit erin?"
"Een kilogram TNT."
"Oké."
Martin stopte de vier granaten in zijn tas met de medische voorraad, hing de rugzak met explosieven over zijn schouder en rende naar de tanks.
Hij liet zich op de grond vallen naast de eerste tank en wachtte tot het kanon vuurde.
Zodra het kanon was afgegaan, sprong Martin op de tank, trok de pin uit een van de granaten en rolde hem in de loop van het kanon.
Hij sprong eraf en liep naar de achterkant van de tweede tank.
De granaat ontplofte waardoor de loop van het kanon van de eerste tank doormidden spleet.
Martin kroop onder de tweede tank, klemde de rugzak in de rupsband en maakte zich uit de voeten terwijl hij het ontstekingstouw over de grond meetrok.
Een Japanse soldaat in de eerste tank duwde het luik open en keek rond.
"Hij zal Martin zien." zei Keesler.
Duffy zocht zijn wapen. Hij zag het tien meter verder liggen, maar een van de tanks was erover gereden. Hij greep de .45 uit Keeslers holster.
"Wat doe je?" schreeuwde Keesler.
De Japanse soldaat had Martin gezien en tilde zijn pistool op.
“Ik zal zijn aandacht trekken.” zei Duffy.
"Dan zal hij op ons schieten!"
"Dan zal je best dekking zoeken, hé."
Duffy schoot naar de Japanse soldaat. Zijn kogel ketste af van de geschutskoepel.
De Japanse soldaat schoot terwijl hij zich met een ruk omdraaide.
Martin keek meteen in de richting van de het lawaai van de schoten. Hij zag Keesler over de boomstronk klauteren en dan zijn hand uitsteken om Duffy erover te helpen.
Martin wikkelde het ontstekingstouw af terwijl hij zich achter de derde tank verscholen hield.
De Japanse soldaat sprong naar de grond op zoek naar Martin.
Wanneer hij een ruk gaf aan het ontstekingstouw, beefde de aarde door de explosie, de tank werd van de grond getild en vloog in brand. De knal blies de Japanse soldaat een eind weg en tegen een rotsblok.
Martin hoorde het luik boven zich opengaan. Hij trok de pinnen uit de drie overgebleven granaten en rolde ze onder de tank. Hij had vijf seconden om weg te raken.
Hij sprong recht om het op een lopen te zetten, maar de soldaat bovenop de tank vuurde een schot en raakte Martin in zijn rechterbeen. Hij viel neer, kwam recht, maar viel dan opnieuw. Hij probeerde weg te kruipen.
Het laatste wat hij hoorde waren de drie granaten die snel na elkaar ontploften.
Hoofdstuk acht
Het was bijna donker toen Donovan klaar was en zijn gereedschap had opgeruimd.
De Wickershams kwamen buiten om zijn werk te bekijken en ze waren best tevreden. Mrs. Wickersham schreef een cheque uit van $ 1.500 voor Donovan.
"Dank u wel." Donovan stopte de cheque in zijn portefeuille. Hij haalde een paar visitekaartjes uit. Nee, de verkeerde kaartjes. Hij stopte ze weer weg en haalde zes andere kaartjes uit die hij aan Mr. Wickersham gaf. "Wilt u wat reclame maken bij uw vrienden?"
"Met veel plezier." Mr. Wickersham stak zijn hand uit als groet.
Mrs. Wickersham liet haar telefoon zakken en schudde Donovans hand. "Ik heb je net vijf sterren gegeven op Facebook."
"Dank u wel, Mrs. Wickersham, en vergeet niet dat u levenslange garantie hebt. Mocht er iets verkeerd lopen, belt u me maar."
Toen hij terug in zijn bestelwagen zat, haalde hij zijn telefoon boven om Sandia op te bellen.
"Hallo."
"Sandia?"
"Donovan O’Fallon. Ik hoor je graag."
"Echt?"
"Ja. Ik heb twee Excedrins net binnenkort genomen. Niet kauwen."
Hij lachte. "Goed zo. En niet meer dan vier per dag."
"Ja, je gezegd dat."
"Eh, denk je dat ik vanavond met je grootvader uit eten kan?"
"Grootvader?"
"Ja."
Het bleef stil.
"Sandia?" Ben je daar nog?"
"Ik mag misschien gaan, gewoon voor hulp met grootvader."
"Hm, ik weet het niet."
"Ik niet eet te erg veel."
"In dat geval, oké."
Terwijl Donovan naar huis reed om zijn Buick op te halen floot hij Somewhere over the Rainbow.
* * * * *
Sabrina's Café, vlakbij het Art Museum op Callowhill Street in het centrum van Philadelphia was een familierestaurant dat redelijk van prijs was.
Ze vonden een plekje bij het grote venster aan de voorkant en dan kwam een opgewekte dienster de menu's brengen. Op haar naamkaartje stond 'Nancy' met de hand geschreven en daarnaast een smiley met kattensnorharen. "Ik kom onmiddellijk terug." Ze was een stevige jongedame met rood haar en wel duizend sproeten.
Opa en Sandia zaten tegenover Donovan aan de tafel. Ze bestudeerde allebei het menu, maar hij wist al wat hij wilde.
Nancy kwam terug en stond glimlachend aan het uiteinde van de tafel.
Donovan merkte dat Sandia moeite had met het menu en de dienster maakte haar nerveus. Niet dat Nancy opdringerig was, maar Sandia wist gewoon niet hoe ze met de situatie om moest.
Donovan gluurde van Sandia naar grootvader Martin. Het kan hem waarschijnlijk niet schelen wat hij te eten krijgt, zolang het warm is.
Na een ogenblik zei Donovan: "Ik denk dat ik de kip met honing neem."
"Dat voor mij ook." Sandia gaf haar menu terug aan de dienster.
Mr. Martin gaf zijn menu aan haar.
"Doe maar driemaal kip met honing." zei Donovan.
De dienster noteerde het op haar notitieblok. "Wilt u puree of gebakken aardappelen?" Ze keek naar Sandia.
"Jij vindt puree wel lekker, hé?" zei Donovan tegen Sandia.
Ze knikte.
"Hetzelfde voor ons alle drie." zei Donovan.
"Maïs, broccoli of erwten?" vroeg Nancy aan Donovan.
"Erwten."
"En wat wilt u drinken?"
"Houden jij en je grootvader van icetea?" vroeg Donovan.
"Ja."
"Oké, icetea." zei Donovan tegen de dienster.
"Oké." zei Nancy. "Ik breng jullie een voorafje."
Toen de dienster wegging, fluisterde Sandia: "Dank u."
Nancy keerde terug met hun drankjes en een afgesloten mandje vol warme spek-en-kaastaartjes en een bordje gekoelde boter.
Donovan stak het mandje uit naar Sandia zodat ze een taartje kon nemen; daarna deed hij hetzelfde voor grootvader Martin.
Nadat de oude man er eentje genomen had, nam Donovan zelf ook een en pakte dan zijn icetea vast.
"Boter."
Donovan liet zijn icetea bijna in zijn schoot vallen. Hij staarde met grote ogen naar grootvader. "Zei u 'boter'?"
De oude man knikte. "Boter." Hij wees met zijn mes naar het bordje boter.
Sandia glimlachte en gaf grootvader de boter door.
"Ik ben zo blij u iets te horen zeggen." Donovan smeerde boter op zijn taartje. "Ik wil met u allebei spreken over de hoofdpijn van Sandia."
"Oké." zei grootvader terwijl hij kauwde.
"Sandia, hoe lang heb je al regelmatig hoofdpijn?"
Ze fronste haar voorhoofd. "Altijd."
"En is de pijn erger geworden, de laatste paar jaar of zo?"
"Ja."
"Ik heb een vriend…"
Nancy bracht hun eten. Ze leunden achterover opdat ze de borden voor hen kon plaatsen. "Even kijken," zei ze, "het zal heel moeilijk zijn om te onthouden wie wat besteld had."
Donovan lachte, en dan lachte Sandia ook.
"Oké," zei Nancy, "nog icetea of brood?"
"Ik denk dat we meer dan genoeg hebben voor het ogenblik, Nancy." zei Donovan.
"Oké, als u me nodig heeft, fluit dan even." Met een glimlach haastte Nancy zich naar de volgende tafel.
Iedereen was stil terwijl ze aten.
"Erg lekker." zei grootvader.
“Ja,” zei Sandia, “zo lekker.”
"Ik heb een vriend," zei Donovan, "die dokter is. Ik heb hem vanmorgen opgebeld en Sandia's symptomen beschreven. Hij keek van de een naar de ander. Ze wachtten tot hij verder zou spreken. "Hij vindt dat je een paar tests moet ondergaan."
"Geen geld." zei Sandia.
"Hij zei dat we morgenavond naar de spoeddienst van het ziekenhuis moesten gaan. Hij is dan van dienst. Ze mogen niemand weigeren, ook niet als je geen geld of verzekering hebt."
"Wat is tests?" vroeg ze.
"Waarschijnlijk een CT-scan."
Sandia nam een hap van haar kip en kauwde even. "Denkt u dat dit goed idee is voor mij?"
"Ja."
"Grootvader," zei ze, "denk jij ook?"
"Ja." Hij nam een hap van zijn puree.
"Oké." zei Sandia.
Na de maaltijd aten ze aardbeientaart als dessert.
"Kan ik de manager spreken?" vroeg Donovan aan Nancy toen ze kwam afruimen.
Ze stopte en staarde hem aan. "Heb ik iets verkeerd gedaan?"
Hij schudde zijn hoofd.
"Ik kom onmiddellijk terug."
Al snel kwam een kleine, gezond uitziende man met een geschoren hoofd dat de vorm van een kogel had naar hun tafel gestapt met Nancy achter hem aan.
"Wat scheelt er?" vroeg hij.
"Niets." zei Donovan. "Het eten, de bediening, de sfeer… alles is voortreffelijk."
De manager haalde zijn schouders om en stak zijn handen uit met de palmen omhoog. "Bedankt?" Hij wist duidelijk niet welke kant dit uitging, maar hij was op zijn hoede. Dan pas lette hij op het pasje aan het lint rond Donovans nek. "Je bent een journalist."
"Ik schrijf onlinecolumns waarin ik zaken in de stad bespreek. Ik heb meer dan tienduizend volgers. Als u het goed vindt, zou ik graag een paar foto's nemen en een artikel schrijven voor mijn column van morgen."
De manager leek nog altijd te twijfelen.
"Het zal een positieve bespreking zijn, minstens vier sterren."
Nancy probeerde een nerveus lachje in te houden, maar het kwam eruit als een ongemakkelijke grinnik. Ze duwde haar vingers tegen haar lippen. “Sorry.”
"Ah, zo," zei de manager, "ja, natuurlijk."
"Als Nancy het goed vindt, zou ik graag een foto van haar nemen terwijl ze de klanten bedient op haar vrolijke manier. Een goedgeluimde dienster maakt echt het verschil als je uit eten gaat."
De manager keek even naar Nancy met gefronst voorhoofd.
"Mag ik eerst even mijn haar gaan kammen?" Nancy duwde een rode krul achter haar oor en keek van haar baas naar Donovan.
Donovan pakte zijn aktetas vast om er zijn Canon uit te halen.
* * * * *
Toen Donovan Sandia en haar grootvader om tien uur thuisbracht, voelde hij zich bezorgd of in de war. Er zat hem iets dwars, maar hij kon niet zeggen wat er precies verkeerd was.
Sandia duwde de voordeur open en grootvader ging naar binnen. Ze stond op de trede en keek glimlachend neer naar Donovan.
"Zo," zei hij, "ik denk dat ik maar…"
"Wil je binnenkomen?"
Oh, God, ja. Ik wil binnenkomen en aan je voeten zitten en alleen maar in je prachtige blauwe ogen kijken voor de rest van mijn leven. "Het is al laat." Hij wist dat ze niets in huis hadden om te ontbijten. Hij wist dat haar hoofdpijn terug zou keren. Grootvader leek rationeel voor het ogenblik, maar als iets gebeurde met Sandia, zou hij dan voor haar kunnen zorgen? De oude man kon zo weer in shellshock gaan, zoals gebeurd was toen hij die brief had ontvangen van VZ.
Slechts elf uur waren voorbij sedert ze die morgen de deur had geopend voor hem en hij was al zo in haar leven verwikkeld dat hij het moeilijk vond om te vertrekken.
Ze wachtte stil en glimlachte.
Als hij nu binnenging, wist hij dat hij er de nacht door zou brengen; hij zou waarschijnlijk op de sofa slapen of de hele nacht met haar praten. Of misschien zou hij iets impulsiefs en doms doen. Nee, hij moest sterk zijn. "Ik moet nu echt vertrekken."
"Bedankt, Donovan."
"Ik zal morgenochtend ontbijt brengen als dat oké is."
Ze knikte.
Hij haastte zich naar zijn Buick, keek dan achterom en zag dat ze naar hem aan het kijken was.