Kitabı oku: «De Laatste Plaats In De Hindenburg», sayfa 4

Yazı tipi:

Hoofdstuk negen

Setting: 1623 v.Chr. op de Stille Zuidzee

Er was geen zonsopgang. Er verschenen alleen lage, saaie, loodgrijze wolken die voortgejaagd werden door de harde westenwind. De koude regen striemde op het Babatanavolk dat bleef vechten tegen de stormachtige zee. Het oog van de storm was naar het oosten weggedreven, maar ze hoorden nog steeds het verre gerommel van de donder.

Ze hadden al hun kracht nodig om de boeg van hun boten in de tot zeven meter hoge golven te blijven houden.

Hiwa Lani zat bij de kinderen en de dieren in het midden van een van de platforms terwijl de andere vrouwen en mannen peddelden om de kano's recht in de schuimende golven te houden.

Hun afdak van gevlochten palmbladeren was weggeblazen in de nacht, maar Hiwa Lani hield de kinderen samen in een cirkel om de dieren.

"Hou je goed vast aan de touwen en aan elkaar," zei Hiwa Lani, "het onweer is bijna voorbij." Ze probeerde vastberaden en geruststellend te klinken, maar ze was even angstig als de kinderen.

De twee kano's waren nu samengebonden zodat ze niet uiteengedreven konden worden.

Langzaamaan, in een tijdspanne van twee uur, begonnen de golven te kalmeren en tegen halfweg de middag brak de zon door de wolken en verlichtte het kleine konvooi zodat Akela de kans kreeg om de schade op te nemen.

Ze hadden een kano verloren, samen met alle planten en de meeste dieren erop. De mast van Kaleis boot, het afdak van de beide boten en een groot gedeelte van het tuig was weg. Van de twee overgebleven kano's hadden ze echter enkel een varken, Cachu genaamd, verloren doordat het overboord geslagen was tijdens de stormachtige nacht.

Ze waren uitgeput, maar iedereen had het tenminste overleefd.

Fregata, de fregatvogel die drijfnat van het zeewater in zijn kooi zat en er ellendig uitzag, had het overleefd.

Ze dankten Tangaroa, de god van de zee, om alle Babatana te behoeden tijdens de lange stormachtige nacht.

De wind had hen ver naar het oosten van hun koers doen afwijken en voor de zee gekalmeerd was tot zijn normale ritme kon Akela de deining en de golven niet lezen om zich te oriënteren.

Nadat ze de nodige herstellingen hadden uitgevoerd en een goede maaltijd gegeten hadden, liet Akela de fregatvogel vrij en iedereen keek toe hoe hij hoog in de lucht ronddraaide en zich dan door de westenwind liet meevoeren. Wanneer hij nog slechts een bruin stipje was tegen de blauwe lucht, boog hij af naar het noorden en vloog de horizon tegemoet.

Akela stippelde een route uit richting het noorden, Fregata achterna. De fregatvogel zou snel uit het zicht verdwijnen, maar Akela kon zijn koers aanhouden op basis van de positie van de zon.

Toen de avond viel, was de vogel nog niet teruggekeerd, dus bleef Akela noordwaarts varen. De hele avond en nacht keek hij naar de sterren om in een rechte lijn te kunnen varen.

Toen de zon opging, was de vogel nog steeds niet terug. Iedereen vatte weer moed toen het duidelijk werd dat de fregatvogel een plaats had gevonden om te landen.

Kort na de middag riep Akela naar zijn vrouw: "Karika, kijk naar die wolken!"

Met haar hand beschermde ze haar ogen tegen de zon om naar het noorden te kijken waar hij heen wees. "Hm, dat zijn hele mooie wolken, Akela."

"Zie je dat de wolken onderaan lichter van kleur zijn? Ze hangen boven ondiep water, misschien dicht bij een strand."

"Ah, ja, Akela. Nu zie ik het."

"Daarheen, Metoa." riep Akela naar de man op de achtersteven. "Leid ons die richting uit. Alle anderen: neem je peddel." Akela greep zijn eigen peddel en begon hard te trekken tegen het water.

De kleine Tevita klom tot halfweg de mast om verder over zee te zien. "Bomen, papa!" riep ze, "Ik zie bomen."

Akela ging staan. "Ja! Ik zie ze ook, Tevita." Hij ging weer zitten en begon nog harder te peddelen dan voordien.

Al snel kregen ze een eiland in het vizier. Eerst leek het maar een kleine atol, maar als ze dichter peddelden, konden ze zien dat het eiland van hen wegdraaide richting het oosten en het westen en ze alleen de kaap van een groot eiland zagen.

Toen ze op honderd meter van de kust genaderd waren, stak Akela zijn hand omhoog om de anderen te doen stoppen met peddelen. "Laten we eerst kijken of hier andere mensen leven."

Ze bleven een tijdje ter plaatse dobberen, parallel aan het zandstrand waar enorme palmbomen uitnodigende schaduwen op de hoogwaterlijn wierpen.

De jonge vrouw, Hiwa Lani, ging staan met haar hand boven haar ogen tegen de zon om naar het strand te kijken en om te zien of er beweging was.

Akela wist dat zijn volk na twee maanden graag aan land wilde gaan en vaste grond onder de voet wilde voelen, maar hij wilde niet dat ze een vijandige stam zouden tegenkomen die niet graag heeft dat veertig nieuwkomers plots hun eiland inpalmen.

Akela en Metoa maakten de twee boten los van elkaar terwijl ze de kust in het oog hielden.

Na twintig minuten zonder enige beweging op het strand, deed Akela teken dat ze aan land konden gaan.

Ze zagen de branding voor zich en wisten dat het ruw zou worden, maar gelukkig bijlange niet zo ruw als het onweer van de vorige nacht was geweest.

Ze bleven de boeg naar de kust richten, surften door de branding en lieten zich dan in een kleine inham glijden. De inham was misschien honderd meter breed en vormde een bijna perfecte halve cirkel. Ze landden op puur, wit, fijn zand.

Zodra ze de kano's uit het water getrokken hadden, wilden de kinderen naar de bomen lopen en het eiland verkennen.

"Papa, kijk daar," zei Tevita, "mooie bloemen aan de bomen. We moeten er plukken voor onze welkomstkrans."

"Blijf in de buurt." Akela hield de bomenlijn nog steeds goed in de gaten.

Tevita en de andere kinderen protesteerden niet en hielden de bomen ook in het oog.

Akela leidde hen langs het strand en zei dat ze alert moesten blijven en zich klaarhouden om zich te verdedigen.

Na een tijdje liepen ze naar de bomen en zochten ze paden. Eens ze tussen de palmbomen stonden, hielden ze halt om te luisteren of er ongewone geluiden waren en om te zien of er iets was dat door mensen gebouwd was.

Ze vonden geen paden en gingen dieper het bos in. Ze zagen veel verschillende soorten vogels en vlinders, maar geen teken van mensen of iets dat door mensen gemaakt was. Toen ze de andere kant van het eiland bereikten, zagen ze dat het de vorm had van een gebroken boemerang rond een grote lagune van lichtblauw water.

Tussen de kokospalmen en langs de rand van de lagune stonden nog meer bomen vol sneeuwwitte bloesems van vier bloemblaadjes.

Ze wandelden op het zandstrand langs de lagune en kwamen al snel een grote koraalrots tegen die was aangespoeld tijdens een lang vervlogen storm. Bovenop de rots zat hun fregatvogel te zonnen en zijn veren te poetsen.

"Kijk daar!" Tevita wees naar de rand van het bos.

Cachu, het varken dat overboord geslagen was tijdens het onweer, stond nonchalant in het gras te kauwen op een tak met witte bloemen. Hij negeerde de mensen ostentatief terwijl hij nog een twijg afbeet.

"Dit is een goed teken." zei Akela terwijl de anderen rond hem kwamen staan. "De goden hebben ons naar ons nieuwe thuis geleid. We zullen deze plek Kwajalein noemen, de Plaats van de Bomen met Witte Bloemen."

Hiwa Lani en de kinderen verzamelden bloesems van de bomen met witte bloemen en maakten er dan welkomstkransen mee voor alle mensen en ook een voor Cachu.

Iedereen knielde in het zand en dankte Tangaroa, de god van de zee, Tawhiri, de god van de wind en het onweer en Pele, de godin van het vuur.

Het Babatanavolk had de andere dieren aan de boten vastgemaakt terwijl ze het eiland verkenden.

Toen ze zeker waren dat er geen roofdieren of mensen op het eiland waren, maakten ze de varkens, honden en kippen los en lieten ze ze de vrije loop.

Ze vonden geen waterbron, dus zouden ze regenwater moeten opvangen, maar dat waren ze gewoon.

Op het eiland stonden honderden kokospalmen en pijnbomen, maar Akela wist dat ze erg zuinig moesten zijn met de bomen en er zeker niet meer mochten vellen dan het eiland kon voortbrengen. Een onbegroeid eiland wordt al snel een verlaten eiland.

De grote lagune was bijna volledig omsloten door het eiland. Het kalme, hemelsblauwe water bevatte veel verschillende soorten eetbare vissen, zoals regenboogstekelmakreel, vierogige koraalvlinder en bonito. Er was ook een overvloed aan krabben, oesters, mosselen en langoesten.

Die eerste avond stak Akela met zijn vuurstenen een vuur aan waarop ze voor de eerste keer in meer dan twee maanden een warme maaltijd bereidden. Iedereen was de rauwe vis beu, maar ze doodden niet graag een van de varkens tot ze er meer hadden. Dus roosterden de vrouwen vier grote rode snappers aan een spies boven het vuur terwijl de kinderen een geweven mand vol mosselen verzamelden om in de kolen te bakken. Ze bakten ook broodboomvruchten en taro. Terwijl de vrouwen kookten, bouwden de mannen een tijdelijk onderkomen voor de nacht.

Toen ze rond het vuur zaten te eten, praatten ze over waar ze hun permanente hutten zouden bouwen en waar ze broodbomen en taro zouden planten. Er was ook sprake van een twintigtal extra kano's bouwen. Die zouden ze dan op het strand langs de hoogwaterlijn positioneren. Als er dan migranten passeerden, zouden ze de vele kano's zien en denken dat het eiland dikbevolkt was en dus voorbijvaren en een ander eiland zoeken om op te wonen.

* * * * *

De volgende morgen werden ze wakker door het getjilp van tropische vogels in de pijnbomen en bruine meeuwen die langs de vloedlijn op zoek waren naar kleine visjes en schaaldieren.

Na het ontbijt wandelden ze naar de andere kant van het eiland en op het westelijke punt zagen ze vlakbij nog een eiland. Later, als het dorp georganiseerd zou zijn, zouden ze met hun kano's het andere eiland gaan verkennen.

Toen de middelste kano verging tijdens het onweer, hadden ze veel dieren verloren, maar ze hadden nog altijd veertien varkens, drieëntwintig kippen en twee honden.

Ze kwamen geen slangen of andere roofdieren tegen op het eiland, dus de kippen zouden wel snel kuikens krijgen en hen voorzien van vlees en eieren. Het zou wat langer duren voor de varkens zich vermeerderden.

Op basis van de grootte van Kwajalein en de overvloed aan bomen en andere planten berekende Akela dat het eiland tot wel vierhonderd mensen kon huisvesten.

"Dat betekent," zei Akela tegen zijn vrouw, Karika, terwijl ze naast elkaar op hun slaapmatjes lagen, "dat onze kleinkinderen mensen zullen moeten uitsturen om nieuwe eilanden voor de groeiende bevolking te vinden."

Karika draaide zich om en hield haar hand onder haar hoofd. "En dat betekent dat je je kleinzoon zal moeten leren navigeren op zee." Ze glimlachte naar haar echtgenoot.

"Tegen dan zal ik te oud zijn om zelfs maar tot de zee te wandelen."

"Dan moet je je navigatievaardigheden misschien aan je zoon leren."

"Maar ik heb geen…"

Ze onderbrak hem met een kus en ging tegen hem liggen voor een knuffel.

Hoofdstuk tien

Tegen middernacht zaten Donovan, Sandia en grootvader Martin in de overvolle wachtzaal van de spoeddienst van het Einstein Medical Center op de Old York Road.

Donovan had een rolstoel gehuurd in de loop van de dag en Sandia duwde grootvader het ziekenhuis binnen.

Ze wachtten bijna een uur voor ze bij de triageverpleegkundige terecht konden.

Toen de verpleegkundige aan Mr. Martin vroeg of hij de verantwoordelijke was, gaf hij haar zijn naam, rang en serienummer.

"Hij is een veteraan van de Tweede Wereldoorlog," zei Donovan "en hij heeft een tijdelijk probleem met verbale communicatie."

"Oké," zei ze, "laten we de gegevens van Sandia noteren en dan spreken we later wel over de financiële kant."

Nadat de verpleegkundige geluisterd had naar alle details over Sandia's probleem, gaf ze haar prioriteit niveau twee.

Ondertussen kwam Donovan te weten dat haar naam Sandia Ebadon McAllister was, dat ze eenentwintig was, dat ze nooit getrouwd geweest was en geen kinderen had en dat ze tot haar achtste naar school was geweest. De verdwijning van haar ouders leek samen te vallen met het einde van haar opleiding.

"Hoe snel zullen we een dokter kunnen spreken?" vroeg Donovan.

"Heel snel. Er is niemand anders in de wachtzaal met een niveau een of twee. Nu, zou ik graag haar verzekeringsgegevens noteren."

"Ze is niet verzekerd."

"Financiële situatie?"

"Haar familie heeft geen geld."

"Heeft ze zich aangemeld voor een ziekteverzekering via het werk?"

“Obamacare?” Donovan keek even naar Sandia.

Ze trok haar schouders op en schudde haar hoofd.

"Nee." zei Donovan.

"Meld u bij de financiële afdeling op het einde van de gang. Maggie zal haar helpen met haar inschrijving voor een ziekteverzekering en voor Medicaid. Wanneer ze de dokter kan spreken, zal haar naam worden afgeroepen door de intercom."

* * * * *

Maggie was net begonnen met het ingeven van de informatie op de website van de ziekteverzekering toen Sandia's naam door de intercom werd afgeroepen.

"Als je klaar bent, kan je terugkomen," zei Maggie, "en dan werken we dit af nadat Sandia onderzocht is."

"Oké." zei Donovan.

"Het is op het einde van de gang, rechts. Behandelkamer vier."

* * * * *

Donovan keek om zich heen in de steriele behandelkamer en parkeerde de rolstoel van Mr. Martin dan naast een porseleinen lavabo met pedalen in plaats van een kraan.

Een jonge vrouw in een witte laboschort kwam de ruimte binnen.

Donovan keek toe hoe ze het formulier bestudeerde op haar clipboard. Zonder ook maar iemand aan te kijken, bladerde ze naar de volgende pagina.

Ze was slank en innemend. Haar karamelkleurige haar was erg kort geknipt en gekamd als dat van een jongen. Ze was aantrekkelijk zoals een secretaresse dat kan zijn, met hemelsblauwe ogen die gehouwen leken uit de Mendenhallgletsjer. Er stak een stethoscoop uit een zak van haar labojas.

Donovan vond dat ze eruitzag als een schoolmeisje.

Ze keek even naar Donovan en Mr. Martin en dan viel haar blik op Sandia.

Donovan was er niet helemaal zeker van, maar het leek of haar gletsjerogen opwarmden tot een mediterraans blauw.

De vrouw draaide zich weg, liet haar clipboard op het aanrecht vallen en stapte op de warmwaterpedaal. Ze waste haar handen gedurende wat een buitensporige tijd leek en gebruikte daarbij ongeveer twee soeplepels antibacteriële zeep. Nadat ze het water van haar handen had geschud, bewoog ze ze heen en weer onder een grijze metalen bak die aan de muur hing. De bak piepte alsof hij geschrokken was en spuwde dan een lange, bruine, papieren handdoek uit.

Toen ze haar handen had afgedroogd, ging ze naar Sandia die naast haar grootvader stond. "Ik ben Grace." Ze stak haar hand uit.

Sandia staarde naar de uitgestoken hand.

Ik hoop dat ze snapt dat Sandia niet de snob uithangt. Ze heeft gewoon geen sociale vaardigheden. Hoe zou dat eigenlijk komen?

Toen ze geen reactie kreeg, nam Grace Sandia net boven de elleboog bij de arm en leidde haar naar de onderzoekstafel. "Ga hier maar zitten."

Sandia ging op de tafel zitten, schoof naar achter en fatsoeneerde haar bruine rok over haar knieën.

Grace haalde de stethoscoop uit de zak van haar jas en Donovan zag dat ze naar Sandia's linkerhand keek en dan naar de zijne.

"Waar hebt u pijn?" Grace sprak tegen Sandia terwijl ze naar haar hart luisterde met de stethoscoop.

"Hier." Sandia wees naar het midden van haar voorhoofd en bewoog haar vinger dan naar haar linkerslaap.

Grace haalde de stethoscoop uit haar oren en liet hem rond haar nek hangen. "En hier?" Ze raakte de bovenkant van Sandia's hoofd aan.

"Soms."

"Bent u misselijk 's morgens?"

Sandia keek naar Donovan.

"Pijn in je buik." zei hij.

Ze knikte en Grace noteerde iets op haar clipboard.

"Excuseer me, Grace." zei Donovan.

Ze trok een wenkbrauw op.

"Wanneer zal de dokter komen?"

"Mr. Martin…"

"Mijn naam is niet Mr. Martin."

"Bent u Sandia's broer niet?"

"Nee."

"Haar oom?"

"Nee."

"Bent u familie?"

"Nee."

Ze keek even naar de het pasje dat aan het blauw-rode lint rond zijn nek hing. "Wie bent u?"

"Ik ben Donovan O’Fallon."

Het clipboard kletterde op het aanrecht. "Dan zal u buiten moeten wachten."

"Maar…"

Ze wees naar de deur.

Voor hij de kamer buitenging, keek hij naar Sandia die er bezorgd uitzag. Hij probeerde haar gerust te stellen met een glimlach.

Toen hij de deur opende, hield Grace hem tegen. "Mr. O'Fallon."

"Ja?"

"Ik ben neurochirurg."

"Oh…" Zakt door de grond. “O-okay, sorry. Ik wacht wel in de wachtzaal als je me nodig hebt."

"Juist."

Hoofdstuk elf

Het hoofd van soldaat Martin stuiterde over de ruwe grond. Hij opende zijn ogen en zag vreemde vormen boven hem ronddraaien. Toen hij probeerde naar zijn hoofd te grijpen om het draaien te doen stoppen, realiseerde hij zich dat zijn polsen samengebonden waren over zijn buik. Zijn helm was weg, waardoor zijn achterhoofd over de takken, het zand en de stenen schraapte. Hij probeerde zijn hoofd van de grond te heffen, maar had de kracht er niet toe. Het enige wat hij zeker wist, was dat twee mannen hem bij zijn voeten vast hadden en dat ze hem ergens heen sleepten.

"Hou op!" probeerde hij te zeggen, maar het klonk als een gedempte grom.

Een van de mannen zei iets, maar hij begreep de woorden niet.

Blijkbaar was hij gevangengenomen, maar hij wist niet meer hoe of waar.

Ze kwamen aan bij een soort fort en de mannen legden hem op de rand. Hij opende zijn ogen en zag twee kaki silhouetten boven zich. Hij deed zijn best om te focussen, maar zijn ogen leken rond te dobberen alsof ze dronken knikkers waren.

Een van de silhouetten zei een paar woorden en de andere lachte. Martin realiseerde zich dat het Japanse soldaten waren.

Een hek piepte open en sloeg tegen het hoofd van soldaat Martin. Een van de soldaten schopte hem uit de weg van het hek. Een andere soldaat zette zijn voet op de schouder van Martin om hem over de versteviging te duwen.

Martin schreeuwde het uit toen hij van de helling in een gracht rolde. Hij landde op zijn gezicht in een stroom van stinkende troep. Hij draaide zijn hoofd opzij en hapte naar lucht. Zijn wazige zicht werd nog slechter door de slijmerige modder die aan zijn gezicht kleefde.

Nadat hij zich op zijn zij gerold had, kon hij zijn handen optillen om in zijn ogen te wrijven, maar het hielp niet. Er bleven vormeloze objecten rond hem draaien alsof hij op een scheve paardenmolen in een wolkenfabriek zat.

Hij duwde zich recht tot hij rechtop zat en realiseerde zich dat de stank die uit de troep opsteeg de afvoer moest zijn van een Japanse latrine.

Er verscheen een silhouet boven hem. Hij probeerde weg te kruipen en klauwde aan de aarde.

"Rustig maar, soldaat, ik heb je vast."

Het was een Amerikaanse stem van de man die hem uit de gracht trok.

"Laat me dat touw van je handen halen."

Iemand anders goot water over zijn hoofd. Hij probeerde van het water te drinken.

"Wacht even, vriend, laat me die viezigheid van je gezicht halen. Daarna kan je wat drinken."

Hij sloot zijn ogen en voelde het koele water in zijn nek lopen.

"Hier, drink even, maar niet te veel." De man hield een veldfles tegen zijn lippen.

Het voelde zo goed om het water in zijn mond te hebben. Hij smaakte de bekende, muffe, metaalachtige toets van de veldfles, maar het deerde hem niet. Voor Martin leek het water wel een zoet, bruisend drankje.

"Ik denk dat hij shellshock heeft." zei de eerste man.

"U hebt gelijk, kapitein."

"Ken je hem, Duffy?"

"Ja, kapitein, hij is een hospik, soldaat William Martin. Ik zag hem drie Japanse tanks uitschakelen, helemaal alleen."

"Nonsens. Hoe zou een man dat kunnen doen?"

"Ik heb het met mijn eigen ogen gezien." Duffy vertelde de officier over de tanks. "Het luik op de derde tank ging open en er stond een Jap in de opening. Hij schoot Martin in zijn been. Hij viel en probeerde weg te kruipen, maar de drie granaten ontploften. Hij was te dicht, de explosie heeft hem stevig geraakt."

“Waaarg.” Martin probeerde om water te vragen.

"Een klein beetje maar." Soldaat Duffy hield de veldfles tegen de lippen van Martin. "Zorg dat je je niet verslikt."

"Kijk eens of je zijn been kan doen stoppen met bloeden."

"Ja, kapitein. Zijn achterhoofd is ook toegetakeld."

Martins zicht werd wat helderder en hij herkende een van de mannen; hij was een marineofficier met kapiteinsbalken op zijn schouder.

Hij gluurde rond en probeerde bij zijn positieven te komen. Ze bevonden zich in een soort van diepte met hoge verstevigingen rondom hen. Bovenop de wanden lagen rollen prikkeldraad. Twee gewapende bewakers stonden bij een hek. Het moet daar geweest zijn dat ze hem erin hebben gegooid.

"Alles oké, soldaat Martin?" vroeg de kapitein.

Martin knikte. "Ja, a-a-alles oké." Achter de kapitein, zo'n twintig meter verder, zag hij een terrein afgezet met prikkeldraad waar honderd of meer Amerikaanse soldaten gevangengehouden werden.

"O jee," zei Duffy, "hier komt generaal Meetlat."

Martin zag een kleine Japanse officier doelgericht op hen afkomen. Hij had twee gewapende soldaten mee die elk aan een kant mee marcheerden. Ze waren niet erg groot, maar ze waren allebei groter dan de officier.

De Japanse officier wees met zijn stick naar Martin en zei iets.

De twee soldaten grepen Martin bij zijn armen en rukten hem recht.

"Hoeveel soldaten Amerikanen heb je op het eiland tegen gisteren?" vroeg de officier.

Martin was in de war door de vraag. "Wat?"

"Hoeveel?" schreeuwde de officier en dan sprak hij tegen de soldaat rechts van Martin.

De soldaat sloeg Martin in de ribben met het uiteinde van zijn geweer.

Martin kreunde en zonk voorwaarts, maar de soldaat hield hem recht.

"Hou daarmee op." zei de Amerikaanse kapitein. "Hij is een non-combattant. Hij weet niets over het aantal troepen."

"Non-combat?" vroeg de Japanse officier. "Hij doodt drie keizerlijke Japanse tanks. Dat jij noemt non-combat?"

"Hij is een hospik."

"Hij is moordenaar van trouwe Japanse soldaten en zal behandeld worden zoals moordenaar." Hij keek kwaad naar Martin. "Hoeveel vliegdekschepen jullie hebben daar op het water?" Hij wees met zijn stick naar de oceaan.

Martin staarde hem een ogenblik aan. "William S. Martin, soldaat eerste klas, 18569488."

De Japanse officier schreeuwde iets naar zijn soldaten.

Een van de soldaten trok Martins handen op zijn rug terwijl de andere zijn wapen op hem gericht hield.

De Japanse soldaat bond Martins handen vast en dwong hem dan op zijn knieën.

De officier gaf nog een bevel en de andere Japanse soldaat haalde zijn bajonet boven, maakte hem vast aan de loop van zijn geweer en hield de scherpe punt tegen Martins borst.

"Hoeveel tanks Amerikanen jullie hebben ginder hier?"

Martin kneep zijn ogen dicht en klemde zijn tanden op elkaar. "William S. Martin, soldaat eerste klas, 18569488."

De Japanse officier schreeuwde tegen zijn soldaten. De eerste Japanse soldaat trok zijn geweer terug, klaar om Martin ermee tegen het hoofd te slaan, maar voor hij een aanloop kon nemen, lieten de andere twee Amerikaanse soldaten zich op de grond vallen en trokken Martin mee naar beneden.

De drie Japanners keken omhoog in de richting van het geluid van iets dat door de lucht floot. Een seconde later ontplofte een mortier bovenop het fort. Er volgden er nog drie die twintig meter verder landden. Het bombardement met mortieren werd gevolgd door het verre geluid van geweervuur.

"Dat zijn onze jongens!" schreeuwde de Amerikaanse kapitein.

De Japanse officier keek op en zag dat zijn bewakers aan het hek wegrenden.

Geweervuur deed de aarde in het rond vliegen op de top van het fort en dan werd een Bangaloretorpedo onder de afsluiting geduwd. De torpedo explodeerde en blies een opening van meer dan tien meter in de prikkeldraad. Dan kwam een volledig peloton Amerikaanse mariniers door de opening en van het fort gechargeerd.

De Japanse officier schreeuwde een bevel naar zijn twee soldaten. Ze tilden hun geweer op en schoten de Amerikaanse kapitein en soldaat Duffy door het hoofd.

Hij schreeuwde opnieuw en de twee soldaten renden naar waar de andere krijgsgevangenen opgesloten zaten in een kooi en begonnen in het wilde weg te vuren naar de ongewapende Amerikaanse soldaten. Een twaalftal andere Japanse soldaten renden naar de kooi en begonnen de krijgsgevangenen te executeren.

De Japanse officier haalde zijn pistool boven en richtte het op Martins linkerslaap.

Een schot weerklonk en Martin kromp ineen.

Het pistool van de Japanse officier viel in Martins schoot. Dan zag hij dat de officier dood op de grond lag met een kogelgat in zijn voorhoofd.

Martin draaide zich om op zijn knieën om het pistool op te rapen. Toen hij het vasthad, mikte hij zo goed hij kon naar de Japanse soldaten die nog steeds met hun geweren en pistolen in de kooi aan het schieten waren. Hij haalde de trekker over en bleef schieten tot het wapen leeg was.

Steeds meer mariniers kwamen het terrein opgelopen terwijl ze naar de Japanners schoten.

De Japanse soldaten weigerden zich over te geven, zelfs toen hun munitie op was. Ze gooiden hun nutteloze wapens neer en begonnen de Amerikanen fysiek aan te vallen.

Twintig minuten later kwam een majoor via het hek het terrein binnen.

Martin zat op zijn knieën met zijn voorhoofd in de grond geduwd. Zijn handen waren nog steeds op zijn rug gebonden.

De majoor keek even naar Martin en de twee dode Amerikanen naast hem. Hij dacht beslist dat Martin ook dood was. Hij ging naar de kooi waar hospikken van de ene naar de andere krijgsgevangene ging om te checken of ze nog leefden.

Een van de hospikken kwam met de majoor praten door de draad. "Ze zijn allemaal dood, majoor. Honderdtweeëntwintig."

"Allemachtig. Hoe is dit gebeurd?"

"Ik weet het niet, majoor. Het was al voorbij toen we hier aankwamen. Er zijn daar nog vierendertig dode soldaten." Hij wees naar de dode soldaten die over het terrein verspreid lagen. "En meer dan tweehonderd dode Japanners."

De majoor schudde zijn hoofd. "Dit is een regelrechte nachtmerrie, verdomme. Al die krijgsgevangenen zijn dood."

"Majoor Joaquin!" riep een van de hospikken. “Die gast hier leeft nog.”

De majoor haastte zich naar Martin.

Sergeant Lampright, de man die de majoor geroepen had, maakte de handen van Martin los.

De majoor knielde voor Martin. "Wat is hier gebeurd, jongen?" Toen Martin niet reageerde, keek majoor Ronald Joaquin naar de hospik. "Sergeant Lampright, heeft hij iets tegen jou gezegd?"

"Nee, majoor."

Soldaat Martins ogen draaiden weg toen hij probeerde op de majoor te focussen. Tranen stroomden over zijn wangen.

"Wat is er gebeurd?" vroeg de majoor.

Martin tilde een bevende hand op, probeerde te wijzen naar de dode Japanse soldaten, maar ze lagen overal verspreid en Martin had moeite om scherp te zien. "Ze doodden… doodden krijgsgevangenen. Ik probeerde hen… tegen te… tegen te houden." Zijn hand aarzelde en dan wees hij opnieuw.

De majoor keek naar waar hij wees.

Voorbij de lijken en tot op de rand van de versteviging stond een eenheid mariniers op hun geweren geleund te roken.

"Die mannen??!!" Majoor Joaquin keek weer naar Martin. "Hebben die soldaten daar de krijgsgevangenen gedood?"

Martin begon oncontroleerbaar te snikken en zijn schouders schokten. Zijn kin zakte op zijn borst.

"Majoor," zei sergeant Lampright, "die man heeft ernstige shellshock." Hij gaf Martin een schouderklopje. "Hij zal u pas kunnen vertellen wat er precies gebeurd is als hij eruit komt."

De majoor ging staan en keek een ogenblik rond naar het bloedbad. "Oké, breng hem terug naar het hospitaalschip." Hij keek naar de hospik. "Maar luister goed naar me, Lampright. Hou je mond over deze plek. Vertel niemand iets. Begrepen?"

Lampright ging staan. "Majoor, ik denk niet…"

"Voor de top op het hoofdkwartier heeft deze plek nooit bestaan." Hij staarde naar sergeant Lampright. "Er waren hier geen krijgsgevangenen."

De sergeant keek om zich heen. "Welke plek, majoor?"

De majoor glimlachte terwijl hij naar het hek bovenop de dam liep.

* * * * *

Eerste sergeant Richard Lampright verzorgde William Martins wonden zo goed hij kon. "We moeten jou zien op het strand te krijgen en…" Lampright spitste zijn oren. Twee andere hospikken die de arm van een gewonde marinier aan het verbinden waren, deden hetzelfde. Ze keken naar Lampright.

Het geluid was er weer, zwak en ver weg: "Hospik!"

De andere twee hospikken haastten zich naar Lampright terwijl hij rechtkwam. "Langs daar." zei een van hen en wees naar het oosten.

Het was er nog eens: "Hospik!" Maar het was een andere stem, ergens in de buurt van de eerste.

Lampright knielde bij soldaat Martin. "We moeten weg. Blijf hier tot ik terugkom, dan zal ik je naar het strand brengen waar een landingsboot je zal oppikken om je naar het hospitaalschip te brengen." Hij hield zijn hoofd schuin om in de ogen van Martin te kijken. "Begrijp je me?"

Martin concentreerde zich even op het gezicht van de hospik. "Op het strand, landingsboot."

"Juist." Sergeant Lampright ging staan. "Kom," zei hij tegen de twee mannen, "laten we gaan kijken wat er aan de hand is."

De drie mannen liepen op een drafje de helling op in de richting van het hek met de prikkeldraad.

* * * * *

William zat een hele tijd in het slijk met zijn armen rond zijn opgetrokken knieën en zijn hoofd op zijn voorarm.

Toen de zon bijna onder was, stak er een briesje op die de frisse geur van de zee meebracht. Samen met het zachte windje kwam er ook een geluid, zwak en zacht, als een verloren gelopen poesje.

Hij tilde zijn hoofd op en keek naar het westen. Daar zag hij drijvende wolken die oranje en geel kleurden door een strook zonlicht.

"Strand." fluisterde hij. "Landingsboot."

Hij wilde recht gaan staan, maar slaagde er enkel in zich op een knie te hijsen. Hij wachtte tot zijn hoofd zou stoppen met tollen. Na een tijdje raakte hij recht en keek naar het hek. Hij wist dat hij nooit op het fort zou kunnen klauteren, dus draaide hij zich om en liep de andere richting uit.

Nadat hij een smeulende bunker gepasseerd was, verliet hij het terrein vol lijken – een slapend leger van vrienden en vijanden, met hier en daar een rivaliserend duo dat elkaar levenloos omhelsde in een laatste daad van haat en bloederig geweld.

Verder was het zand zacht en de palmbomen rond hem deinden zonder enig litteken van het gevecht.

William bereikte een kleine inham die uit het strand gehouwen leek. De inham was honderd meter breed en vormde een bijna perfecte halve cirkel. Hij liep rond de rand van de inham waar het witte zand fijn en donzig was, als poedersuiker dat aangespoeld was vanop een stille zee.

Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.

₺109,86

Türler ve etiketler

Yaş sınırı:
16+
Litres'teki yayın tarihi:
09 kasım 2020
Hacim:
304 s. 24 illüstrasyon
ISBN:
9788835411970
Telif hakkı:
Tektime S.r.l.s.
İndirme biçimi:
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre