Sadece Litres'te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken», sayfa 25

Yazı tipi:

De Doopsgezinden, die sedert de oprigting van hunne Kweekschool te Amsterdam in 1735 meer wetenschappelijk gevormde leeraars ontvingen, die eene betere predikwijze en meer beschaafden spreek- en schrijftrant invoerden, en ook door andere geschriften, alsmede door vertalingen der werken van richardson, tillotson, blair enz. zich jegens de vaderlandsche letterkunde verdienstelijk maakten, waren steeds vrienden van gematigden vooruitgang en bondgenooten van hen, die wilden, dat ook de Hervormde Kerk zou deelen in de stralen der blijkbaar toenemende verlichting. En terwijl zij van lieverlede afstand deden van hunne begrippen omtrent het overheidsambt en het wapendragen, gaven zij aan- en ontvingen zij van de Hervormden menigvuldige blijken van verdraagzaamheid, toenadering en verbroedering. Hadden de twee Doopsgezinde instellingen: Teijler’s Godgeleerd en Tweede Genootschap (1779) en de Maatschappij: tot nut van ’t Algemeen (1785), de bevordering van de waarheid der christelijke godsdienst, de uitbreiding van de wetenschap en de verstandelijke ontwikkeling van het volk ten doel – met gemeenschappelijke krachten en verwijdering van alle geloofsverschil hebben zoowel Hervormden als Doopsgezinden geijverd om dat doel te bereiken, en daardoor de eer en bloei van beide instellingen bevorderd tot duurzaam heil des vaderlands310. Ook de Friesche Doopsgezinden hebben tot dat alles het hunne toegebragt, en zullen de geschriften van stinstra, nieuwenhuis, de vries, oosterbaan, stijl, koopmans, hanekuik, hoekstra, brouwer, wieling en anderen bestendig getuigen van hun ijver, zoowel voor Christendom en Kerk, als voor wetenschap en volksgeluk. De verzachting van begrippen en toenadering van de Protestanten onderling mogt den lang bestaanden scheidsmuur doen vallen, die toenadering moest echter ten gevolge hebben eene verminderde getal-sterkte hunner Kerkgemeenschap.

Het werd mede eene aanleiding, dat vele Doopsgezinden, op verren afstand van eene gemeente wonende, geene zwarigheid maakten tot de Hervormde Kerk over te gaan.311 Zeker hadden de staatkundige omstandigheden en de offers, welke de omwenteling van 1795 eischte, daarop een merkbaren invloed: want verlies van fondsen en daardoor van de gelegenheid om wetenschappelijk gevormde leeraars te kunnen bekomen, hebben vele kleine gemeenten op het land doen vervloeijen. Ten gevolge van dat alles daalde het getal gemeenten toen tot 42 en dat der zielen tot ruim 12,000, hoewel het laatste getal in 1851 weder tot ruim 15,000 was toegenomen. Die omwenteling schonk evenwel ook hun volkomene gelijkstelling met andere gezindten en onbeperkte vrijheid van godsdienstige begrippen. Sedert dien tijd hebben geene schokken hun kerkelijk bestaan verontrust, maar als rustige burgers van den staat, vasthoudende aan de grondslagen hunner evangelische belijdenis, zijn zij toegenomen in innerlijke kracht en in uitwendig aanzien, deelende in de zelfde voorregten, welke de met haar verbroederde Hervormden in de negentiende eeuw mogen genieten, bij gelijkheid van streven naar meerdere ontwikkeling en volmaking van christelijke beginselen, tot vorming van waardige burgers voor den Staat en bovenal voor het Koningrijk Gods in het leven der toekomst.

De Lutherschen 312

Sedert luther in 1517 openlijk den kamp waagde tegen Rome en de misbruiken der Kerk, vonden zijn moed en gevoelens in ons vaderland spoedig weerklank. Bijzonder was dit het geval in Friesland, volgens de berigten van zijn tijdgenoot peter van thabor op het jaar 1524313. »Door zijne schriften (meldt deze) en door zijne beschuldigingen tegen den Paus en de regenten der Kerk, alsmede tegen de Kloosters en velerlei menschelijke inzettingen en misbruiken, had hij het gansche Christenrijk beroerd, en waren er te Amsterdam vooral groote ongeregeldheden voorgevallen. Hoewel er in Friesland daarover toen nog niet zulke twisten bestonden, waren er nogtans vele priesters en geleerde lieden, die luther bijvielen, en zelfs twee priesters van het klooster Aanjum naar hem toegeloopen.” Reeds vroeger, onder de Saksische regering, hadden verscheidene Friezen de Saksische Hoogeschool te Wittenberg bezocht, en van 1522 tot 1559 nam dit getal aanmerkelijk toe, volgens eene daarvan bestaande breede lijst314. Vermits luther eerst in 1546 overleed, zoo is het duidelijk, dat zijne leerlingen in Friesland denkbeelden en gevoelens terugbragten, welke den voortgang en de uitbreiding van de zaak der hervorming gunstig waren. Vandaar dan ook, dat in al de eerste plakkaten, sedert 1521 namens den Keizer tegen de ketters en verzakers van het geloof der Kerk hier afgekondigd, luther en zijne dolingen wel het meest worden veroordeeld en de verspreiding van zijne schriften en gevoelens verboden315.

En evenwel, hoe groot die invloed van luther in Friesland ook geweest is, om eene verandering van geloof, gemoed en leven te weeg te brengen, is er volstrekt geen blijk, dat er in de 16e eeuw hier eene, naar hem genoemde, sekte of gemeentelijke vereeniging, welke bepaaldelijk de Augsburgsche belijdenis volgde, is gevestigd geweest. Later toch waren de plakkaten meer gerigt tegen menno simons en de hervormings-gezinden in het algemeen. De sterke toeneming van de Doopsgezinden en de aanneming van de bijzondere begrippen van zwingli en daarna van kalvijn bij de Hervormden schijnen de oorzaken geweest te zijn, dat de Lutherschen zich hier niet tot eene afzonderlijke gezindte gevestigd hebben. Sommigen hunner begaven zich naar Oost-Friesland, anderen vereenigden zich bij hunne uitsluiting in 1581 met de Hervormden, zoodat het getal dergenen, die de leerstellingen van luther bleven aankleven, gering zal geweest zijn.

In de volgende eeuw vermeerderde dat getal van lieverlede. Onderscheidene personen uit den vreemde zetten zich hier neder, of kwamen in het gevolg der Friesche Stadhouders of met Duitsche benden herwaarts over. Ook aan de Akademie te Franeker bevonden zich veelal verscheidene Luthersche studenten. Toen in 1650 het getal dezer laatste, uit Duitschland, Zweden, Denemarken enz. 31 bedroeg, deden zij eene eerste poging, om in Friesland eene Luthersche Kerk op te rigten. Eerst deden zij een aanzoek daartoe aan den Akademischen Senaat, en, toen zij bij dezen geen gehoor vonden, aan Gedeputeerde Staten. Dan, de Hoogleeraren bragten daartegen zoo vele bezwaren in; zij vreesden van eene toegeeflijkheid in dezen zóó ernstige gevolgen voor de Kerk en de rust der Hoogeschool, dat de Staten meenden, genoemd verzoek van de hand te moeten wijzen316. Evenmin slaagde zeker zwervend predikant, johannes duræus, in 1656, om de Gedeputeerden in gunstiger stemming te brengen jegens zijne geloofsgenooten.

Intusschen hielden de Lutherschen toenmaals reeds in stilte vergaderingen zoowel te Leeuwarden als te Harlingen, welke oogluikend werden toegelaten. De ijverzucht der Hervormde predikanten werd daardoor echter opgewekt, en de Synode van 1663 beval een onderzoek deswege, waarna zij in 1668 hare klagten daarover bij Gedeputeerde Staten inbragt. Zij werd daartoe inzonderheid bewogen, omdat de Lutherschen, na in dat jaar van de Staten te vergeefs verlof gevraagd te hebben, om te Leeuwarden eene kerk te bouwen, een predikant uit Amsterdam hadden ontvangen, die zoowel hier als te Harlingen al te openbaar predikte. Gedeputeerden, gelijk ook de Magistraat, waren eerst wel genegen tot toegevendheid; doch toen de Lutherschen in het houden van hunne bijeenkomsten in eene vaste vergaderplaats hoe langer hoe vrijer werden, drongen de klagten en beschuldigingen van den Hervormden Kerkeraad zóó sterk, dat de Overheid zich in 1671 verpligt zag het bevel te geven, dat de predikant binnen drie dagen moest vertrekken en dat de vergaderingen belet of verstrooid zouden worden.

Ofschoon de regering rekkelijk genoeg was, de uitvoering van dit besluit nog langer dan drie maanden uit te stellen, was men verpligt te gehoorzamen en zich te onderwerpen. Doch reeds in het volgende jaar 1672 kwam er een ander predikant over, en toen in dit jaar de Staten aan de Doopsgezinden vrijheid van godsdienst-oefening toestonden, werd de hoop der Lutherschen verlevendigd, dat dit voorregt weldra ook hun mogt ten deel vallen. Zij bleven in stilte vergaderen in een achteraf staand huis in de Nieuwe Oosterstraat. Dit was echter zeer bouwvallig, en toen nu een rijk lid der gemeente, Jhr. andreas möller, aanbood, om op die plaats voor zijne kosten een nieuw kerkgebouw te doen optrekken, waagde men het in Junij 1680 met den opbouw daarvan te beginnen. Doch met deze stoute daad was men te ver gegaan: want spoedig volgde het bevel van den Magistraat, om den arbeid te staken en het gebouwde af te breken, hetgeen, in weerwil van herhaalde en dringende verzoeken, geschiedde.

Die tegenstand noopte de verdrukte gemeente om het uiterste te wagen en van de Staten vrijheid van godsdienst-oefening te verzoeken. Door medewerking van mannen van invloed werd deze den 22 Julij 1681 gelukkig verleend, evenwel op voorwaarde van te zullen vergaderen in een gewoon huis en in stilheid, zonder gebruik te maken van eene klok317. Onmiddelijk hierna ving men aan met den opbouw van de kerk, waartoe de gemeente, die toen ongeveer 3 à 400 zielen telde, gaarne de overige kosten droeg. In 1692 werd daar naast eene kosterswoning en in 1697 eene pastorie in de nabijheid aangekocht. Dat kerkgebouw is in 1773 vernieuwd en vergroot, vooral ten gevolge van den ijver en invloed des welsprekenden leeraars augustus sterk, onder wien de gemeente tot 6 à 700 zielen was aangegroeid. In 1843 is daarnevens eene nieuwe pastorie gebouwd.

Weinige zijn de bijzonderheden, welke omtrent de overige Luthersche gemeenten in Friesland bekend zijn. De gemeente te Harlingen, te gelijker tijd met die van Leeuwarden ontstaan, had in den beginne gemeenschappelijk met dezen den zelfden predikant. In 1669, toen zij een eigen huis tot eene kerk aankocht, was het getal harer leden reeds ongeveer 150. Even als in andere handelsteden nam dit getal van lieverlede in de 18e eeuw toe. Doch de geweldige twisten, welke ook dit kerkgenootschap en onderscheidene gemeenten daarvan beroerd hebben, gaven aanleiding tot scheuring, waardoor er te Harlingen twee gemeenten ontstonden, waarvan de eerste den naam van de Evangelisch Luthersche bleef dragen, terwijl de tweede, die zich, in navolging van de splitsing der Amsterdamsche gemeente, afscheidde, den naam van Herstelde daar vóór voegde.

Ook te Balk is eene kleine gemeente geweest, gelijk mede op Ameland, welke tot 1817 als filiaal- of bijgemeente twee of driemalen ’s jaars bezocht werd door den predikant van Leeuwarden, die dan in de Hervormde kerk te Ballum doop en avondmaal bediende. Evenzoo werd Workum een filiaal-gemeente van Harlingen. Te Sneek, Franeker, Dokkum, Makkum, Dragten, Joure, het Bildt en elders bevonden zich later nog een grooter of kleiner getal Lutherschen. De geest van broederlijke eensgezindheid tusschen de Protestantsche kerkgenootschappen in deze provincie heeft thans gelukkig eene onderlinge toenadering bevorderd, welke de aanleiding tot vroegere afzondering grootendeels heeft doen verdwijnen. Het getal Evangelisch Lutherschen in Friesland is thans, in 1851, echter niet grooter dan 700, en dat der Herstelde van 126.

De Roomsch Katholijken

De aanneming van de zaak der hervorming in Friesland was bij de omwenteling van 1580 zóó algemeen, dat er slechts weinige ingezetenen waren, die uit gehechtheid of overtuiging de oude Katholijke eeredienst bleven toegedaan, terwijl andere, uit vrees voor vervolging, deze provincie verlieten en later daarin terugkeerden. Tot den jare 1593 verkeerde die voormalige Kerk hier alzoo »in eenen geheel verlatenen toestand; naauwelijks bevond zich hier een Priester, en die er waren, hielden zich uit vrees schuil.” Dit verklaart althans Pater willebrordus van der heijden, die een verhaal heeft geschreven van de pogingen, welke de zendelingen der Jezuiten van 1593 tot 1638 in Friesland hebben aangewend, om de Roomsche eeredienst, welke bij de staatsomwenteling was te niet gegaan, zoo veel mogelijk weder op te beuren en te herstellen, waartoe hij zelf gedurende elf jaren ijverig medewerkte318. Wij noemen dit eene opmerkelijke verklaring, omdat zij van die zijde dit bekende feit bevestigt, en het bewijs levert, dat de latere Katholijken in dit gewest niet de Katholijken waren van vóór 1580, maar of vreemden of latere afvalligen van de eens aangenomene hervorming.

De sedert 1593 bestendig in grooter getal overgekomene zendelingen der Jezuiten lieten geene pogingen onbeproefd, om sommige edelen, eenvoudige landlieden en zwakke burgers òf op nieuw in het oude geloof der Kerk te bevestigen, òf voor hunne zaak te winnen. Vermits niet alle Hervormde gemeenten in den eersten tijd met geschikte predikanten konden voorzien worden, en de overdrijving van de Kalvinistische stellingen velen onder de Hervormden tegenstond, slaagden zij aanvankelijk zeer gunstig. Reeds in 1606 vestigde zich te Leeuwarden een wereldlijk priester, lambertus engelberts lambringa, die in 1609 door sasbout vosmaer, zich noemende opvolger van den Utrechtschen Aartsbisschop, tot Deken en Aartsdiaken van Leeuwarden werd aangesteld. De meeste zorg, veel vernuft en groote welsprekendheid wendden zij aan, om het Katholijk geloof voort te planten. Een hunner, carbonelli, had wel 600 zielen voor hunne zaak gewonnen. In 1636, toen van der heijden wel acht priesters tot medehelpers had, aan wie verschillende grietenijen tot werkkring waren aangewezen, had hij alleen 523 personen gedoopt en 600 paren in den echt verbonden; terwijl in het volgende jaar 480 personen te Leeuwarden van hem absolutie ontvingen. Ja, zij rekenden er op, dat elk jaar hun ongeveer 800 zielen aanbragt.

Met ongemeenen moed weêrstonden of ontweken zij dikwijls het gevaar, dat hen bestendig bedreigde en herhaalde malen trof, van verstrooid, verjaagd, gevangen genomen en geboet te worden. Want zoowel de Algemeene als de Provinciale Staten hadden in en na den jare 1580 strenge plakkaten doen uitgaan tegen de priesters en de pauselijke ceremoniën, bijeenkomsten enz. Na 1593 werden die verbodsbepalingen, welke nagenoeg elk jaar op nieuw werden uitgevaardigd, dreigender, de bevelen aan de plaatselijke besturen scherper en de boeten op de overtreding hooger gesteld. Zelfs had hij, aan wiens huis zulk eene verbodene godsdienst-oefening plaats had, 100 Friesche gouden Rijders verbeurd. Nadat, volgens besluit der Hollandsche zending der Jezuiten, Leeuwarden aan willem warighem, Zwolle, Groningen en Sneek aan arnold cathuis en Harlingen aan gerardus carbonelli waren ten deel gevallen, breidden zij vooral over deze steden en omstreken hunne zorgen uit. Toen er in 1616 een gerucht ging, dat uit het huis van een »papist” te Harlingen tot onder de Hervormde kerk mijnen waren gegraven, om deze laatste met buskruid te vernielen, lieten Gedeputeerde Staten, op aanklagt der classis van Franeker, dat huis onverwachts door 35 soldaten overvallen en plunderen, waarbij in eene kast een aantal brieven en andere stukken van den priester warighem werd gevonden. De Staten achtten deze stukken belangrijk genoeg, om ze door den druk gemeen te maken, hetgeen in het latijn en in het nederduitsch geschiedde, opdat men zou kunnen zien »met wat practijken ende hoe groote neersticheyt de Jesuyten hare negotiatie (so sij ’t noemen) dryven, en hoe sy de Paeusselijcke Religie met de Jesuijtsche heerschappye tot onderganck van de gereformeerde Kercke ende Republijcke soecken voort te planten”319.

In weerwil der hier na toegenomene vervolging en ondanks het staatsbesluit van 1638, waarbij aan alle priesters bevolen werd, binnen zes dagen uit deze provincie te vertrekken, bleven zij voortgaan, »om met groote cloeckheyt alle perijckelen te weerstaen en nae vermoghen zielen te winnen met Godts gratie.” En inderdaad, als wij lezen hoe dikwijls zij zich daarbij aan levensgevaar bloot stelden; welk een moed zij voor hunne zaak aan den dag legden, en hoe onvermoeid zij werkzaam waren, om hun doel te bereiken en aanhangers te verwerven, – en als wij daarmede vergelijken de beschuldigingen tegen de Hervormde predikanten destijds ingebragt, zoodat de klassis van Franeker het in 1662 noodig vond hen te bevelen, »tot verhoedinge van luijheijd en traagheijd in den H. dienst tot tweemaal te prediken en catechisatiën te houden, en dat het prediken niet in bloten sleur, en door alweder en weder dat selfde ten voorschijn te brengen en alsoo alleen om de uur te krijgen, werde verrigt”320– dan is het duidelijk, dat de onverpoosde ijver der Jezuiten en de laauwheid der Hervormden de oorzaken waren, dat de Katholijken van lieverlede in getal en krachten toenamen. Hoezeer het de Synode ook ergerde en hoe dikwijls zij ook klaagde over de »paepsche stoutigheden, het plegen van pausselyke ceremonien en het houden van conventiculen,” waartegen de Staten tot aan 1686 bestendig de plakkaten vernieuwden, – zij moest toezien, dat de Katholijken hoe langer hoe onbeschroomder hunne godsdienst-oefeningen hielden en in de meeste steden en in en buiten vele dorpen in bekende bedehuizen bijeenkwamen. Die openbaarheid hinderde 1680 den Hervormden Kerkeraad van Leeuwarden zoodanig, dat op zijn verzoek, »om de paepsche afgoderij te weeren”, de Magistraat al de altaar-sieraden uit het huis van Dr. van campen liet wegnemen en het zilverwerk in de Munt versmelten; terwijl de eigenaar van dat huis eene boete van 300 Gld. opgelegd werd, omdat hij bleef voortgaan met het houden van zamenkomsten. Groote wrok verwekten in deze stad de berigten van de vervolgingen, welke de Fransche Hervormden, ten gevolge der herroeping van het edikt van Nantes, hadden te verduren: zoodat op den 26 Julij 1687 de vergaderplaatsen der Roomschen door het gemeen werden aangevallen, verstoord en geplunderd, waarbij altaren, schilderijen, beelden en versiersels op de straat geworpen en openlijk verbrand werden321.

Sedert 1693 vinden wij echter van geene vervolgingen of verhinderingen meer gewag gemaakt. Alleen de Jezuiten bleven strengelijk geweerd, en werden de plakkaten tegen deze nog in 1708 vernieuwd322. Het groot getal vreemdelingen, dat zich hier van tijd tot tijd nederzette en de Katholijke leer beleed, gevoegd bij de toenemende verdraagzaamheid van het Landsbestuur schijnen de oorzaken geweest te zijn, dat men de godsdienstige bijeenkomsten van deze rustige burgers voortaan bij oogluiking toeliet. Ten aanzien van het stemregt en het vervullen van openbare bedieningen bleven zij echter buitengesloten. »Zij werden,” gelijk de geleerde huber zegt, »meest door de wetten ingetoomt, omdat sy, vóór desen Meesters geweest zijnde en ziende hare partije de machtigste in Europa, ook door een zeer nauwe verbintenisse gehecht aen den Paus en daer op stout, voor gevaarlijk aen den Staet worden gehouden”323.

Eerst nadat de edele Paus clemens XIV (ganganelli) de orde der Jezuiten had afgeschaft, betoonden de Friesche Staten zich rekkelijker jegens de Katholijken. Bij plakkaat van den 16 Maart 1776 stelden zij vast, dat het der R. K. gemeenten in deze provincie vergund zou zijn, onder goedkeuring van het plaatselijk bestuur, alléén wereldlijke Priesters en Kapelanen aan te stellen, die beloven moesten, geene stellingen te zullen leeren, welke het regt van- en de gehoorzaamheid aan de oppermagt der hooge Overheid konden krenken; alsmede, dat zij geregtigd zouden zijn, op naam en ten behoeve van kerken, geestelijken en armen, vaste goederen te bezitten, te erven en aan te nemen. Bovendien werd bepaald, dat de armbezorgers van al de toenmalige bezittingen van iedere gemeente naauwkeurige lijsten zouden opmaken en bij de plaatselijke besturen inleveren, om het verduisteren van die goederen te voorkomen324.

Sedert dien tijd kreeg dit kerkgenootschap een meer gevestigd bestaan en nam het getal van deszelfs statiën toe, zoodat dit eerlang tot ruim dertig steeg, waaronder eene Janseniste gemeente of de Bisschoppelijke Cleregie te Leeuwarden, welke echter in 1805 is te niet gegaan wegens verminderd getal leden. Eerst bij de omwenteling van 1795 verkregen de Katholijken volkomene gelijkheid van regten met andere gezindten, dewijl de provisioneele Representanten van het volk van Friesland, bij besluit van 22 Februarij 1795, verklaarden, de onbelemmerde vrijheid van geweten en de ongestoorde uitoefening van ieders godsdienst te zullen handhaven325; een besluit, dat den 5 Augustus 1796 door de Nationale Vergadering werd bekrachtigd. Toen later, ten gevolge der scheiding van Kerk en Staat, bij de Staatsregeling van 1 Mei 1798, omtrent den eigendom van de kerkgebouwen en pastoriehuizen der voormaals heerschende Kerk schikkingen tusschen de verschillende kerkgenootschappen waren voorgeschreven, bleek het in deze provincie, en bijzonder in de talrijkste gemeente Leeuwarden, welk een geest van onderlinge welwillendheid en hulpbetoon de onderscheidene gezindten bezielde, en hoe deze, met eerbiediging van ieders regten, belangrijke bezwaren kon opheffen326. Mogt die geest, ook in andere tijden en omstandigheden, duurzaam blijven bestaan, en mogten de uiteenloopende kerkgenootschappen allen wedijveren in liefde tot God en de naasten! Dan zeker zal het rijk van deugd, beschaving en volksgeluk hier meer en meer bloeijen en waardige burgers kweeken voor dit en het toekomstige vaderland.

310.Zie dit meer bijzonder aangewezen in de verhandeling van Prof. siegenbeek, over hetgeen het Kerkgenootschap der Doopsgezinden, in de laatste 50 jaren, tot verspreiding van redelijke Godsdienstkennis, handhaving van het zuivere Christendom en verbetering der Predikwijze, in de Protestantsche Kerk van Nederland heeft toegebragt, geplaatst in het 6e dl. van kist en royaards, Archief, Leiden 1835, 203.
311.Over de oorzaken van het verminderde getal leden heeft Do. blaupot ten cate een afzonderlijk werkje geschreven, getiteld: Gedachten over de Getals-vermindering bij de Doopsgezinden, Amst. 1844, naar aanleiding van opmerkingen deswege in het belangrijke werk van Do. j. h. halbertsma, de Doopsgezinden en hunne herkomst, Dev. 1843. Volgens eene lijst daarin, zijn er in Friesland wel 27 gemeenten te niet gegaan.
312.Het volgende is hoofdzakelijk getrokken uit de berigten van de Eerw. Heeren schultz jacobi en schutte, in Aant. 19 breeder vermeld. Zie ook bl. 164 hier vóór, en meerdere bijzonderheden in mijne Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, II 118.
313.Kronijk, in het Archief van visser en amersfoordt, II 427.
314.Bij schultz jacobi, 173, 184. Hij heeft deze lijst opgemaakt uit het Album der Wittenbergsche Hoogeschool, dat echter slechts tot 1560 is gedrukt.
315.Zie deze plakkaten in het Charterboek, II 107, 194, 415, 514, 563, 594, 626, 633 env.
316.Uit de Akademische akten medegedeeld door Do. lorgion, de Hervormde Kerk, 118.
317.Zie dit besluit in het Charterb. V 1194 en bij schutte, 189; alsmede Reg. Staats-res. 447; ypeij en dermout, I Aant. bl. 153.
318.Verhaal van de verrigtingen der Jezuieten in Friesland is de titel van dit geschrift, dat, uit het latijn vertaald, in 1842 door de Heeren amersfoordt en evertsz is uitgegeven, met vele belangrijke aanmerkingen over dit onderwerp verrijkt.
319.Iesvitica per Vnitas Belgij Prov. Negociatio is de latijnsche, en Der Jesuyten Negotiatie ofte Coop-handel inde Vereenichde Nederl. de Nederduitsche titel van dit hoogst zeldzame, in de Stedelijke Bibliotheek van Leeuwarden bewaarde geschrift, dat den Heeren amersfoordt en evertsz zelfs onbekend bleef, en waarvan zij bl. 49 en 250 melding maken naar eene schets, welke scheltema daarvan gaf in kist en royaards, Archief, III 399.
320.Lorgion, Bijlagen tot de Ned. Herv. Kerk, 340.
321.Zie sylvius, Vervolg op aitzema, 1687, III 95.
322.Zie al de Staatsbesluiten vermeld op het Register, bl. 352, 605, 614, en vele daarvan op de daarin vermelde datums gedrukt in het Charterboek; alsmede meerdere bijzonderheden in mijne Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, II 171, 197.
323.Heedendaegse Rechts-geleertheyt, Leeuw. 1699, I 25.
324.Zie Verzameling van Placaten, IV 367, 372.
325.Aldaar, I 24.
326.Sedert dien tijd is het getal Roomsch Katholijken in deze provincie dermate toegenomen, dat het Aartspriesterschap van Friesland thans, 1851, uit ruim 21,000 zielen bestaat, uitmakende 31 statiën en 32 gemeenten, met een Deken en Aartspriester, te Sneek wonende, aan het hoofd.
Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
28 eylül 2017
Hacim:
615 s. 10 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain