Sadece Litres'te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken», sayfa 26

Yazı tipi:

De Joden

’t Is inderdaad een zonderling contrast in de geschiedenis, dat in het zelfde jaar 1619, waarin de Remonstranten, die in ondergeschikte punten van geloof van de heerschende Kerk verschilden, uit den lande gebannen werden, – de allengs van elders overgekomen Joden of Israëliten, wier geloof lijnregt tegen dat der heerschende Kerk over stond, van de Staten van Holland vrijheid van godsdienst-oefening verkregen. Zóó verdragen twistende bloedverwanten beter vreemden dan elkander.

Lang hadden er in ons vaderland Joden verkeerd, toen een aantal uit Portugal overgekomene Israëliten zich omstreeks 1595 te Amsterdam vestigde327. De Hoogduitsche Joden hebben echter eerst in 1636 daar eene gemeente opgerigt. Van uit die destijds zoo zeer bloeijende handelstad verspreidden deze zich eerlang in andere provinciën, en zetten in 1645 eenige gezinnen zich te Leeuwarden neder. Zij werden door de Overheid stilzwijgend geduld, en later, 1670, met eene plek gronds tot eene begraafplaats begunstigd. Bij de toeneming van hun getal, gingen sommigen ook naar andere steden dezer provincie, waar de gelegenheid tot het drijven van kleinhandel hun het gunstigst voorkwam. Alleen de vreemde Joden, die hier kwamen bedelen en bedriegelijken handel dreven, wekten het misnoegen op van de Regering, zoodat ze bestendig verdreven en in 1770 zelfs bij lands plakkaat geweerd- en met vagabonden gelijk gesteld werden. In 1772 schreven de Staten ook het formulier voor, waarnaar »de Gerechten en Predikanten (?) verplicht waren, de Jooden in den Huwelyken Staat te bevestigen”328. Nadat hun getal, dat in 1754 te Leeuwarden 140 zielen bedroeg, in 1798 tot 433 zielen was toegenomen, lieten zij daar in 1805 eene nieuwe en groote Synagoge bouwen. Vervolgens nam ook deze gezindte in dit gewest zoodanig toe, dat de Nederlandsche Israëliten in Friesland thans een Synagogaal Ressort uitmaken, met eene Hoofdsynagoge te Leeuwarden, door een Opper-Rabbijn bediend, benevens vijf Ring-synagogen, als: te Gorredijk, Harlingen, Bolsward, Lemmer en Sneek, met twee bijkerken te Noordwolde en Hindeloopen; terwijl hun getal op den 1 Januarij 1851 ruim 2,000 zielen bedroeg.

40. Frieslands Roem in Kunsten en Wetenschappen

Weinige onderwerpen zijn er, welke zoo belangrijk en tevens zoo bekoorlijk zijn, als de Geschiedenis van de Letterkunde. Hoe gaarne zou ik dus, indien het mij niet aan tijd en krachten faalde, onder bovenstaanden titel, een uitvoerig tafereel willen ophangen van der Friezen aandeel in de pogingen der Nederlanders, om de vruchten van hunnen geest en ijver dienstbaar te maken tot uitbreiding van het rijk van waarheid, kennis en deugd en tot aankweeking van goeden smaak en kunstzin? Eigenschappen, welke, als kenmerken en vereischen van het streven naar meerdere volmaking, het wezen en het doel eener burgermaatschappij moeten uitmaken. De mensch, half dier, half engel, heeft toch hoogere behoeften en eene edeler bestemming dan brood en vleesch kunnen bevredigen of vervullen. Gelukkig zij dus, die bij het leven des ligchaams ook het leven van den geest trachten te voeden: want de wetenschappen en kunsten zijn, naast de godsdienst, evenzeer sieraden als onmisbare hulpmiddelen ter opvoeding en beschaving van een volk in deze aardsche oefenschool voor eene betere wereld. Zonder vorming voor die wereld is er hier toch geene vatbaarheid voor geluk, geene kracht om te lijden en te strijden, geen moed om te sterven.

Dat tafereel van de geschiedenis der letterkunde in Friesland zou zeker tevens de blijken leveren, dat deze provincie, naar gelang harer bevolking en krachten, zich wel met andere provinciën des vaderlands heeft kunnen meten in den edelen wedstrijd ter bevordering van het ware, goede en schoone; zelfs met Holland, welks roem in kunsten en wetenschappen ook door den Baron collot d’escury zoo eervol is gehandhaafd. Of heeft niet een van Hollands eigene geschiedschrijvers, de voortreffelijke van kampen, mede erkend: »Het is inderdaad hoogstmerkwaardig, dat Friesland, een zoo middelmatig Gewest van het kleine Nederland, in allerlei takken van menschelijke kennis, zoo vele uitstekende mannen heeft opgeleverd; zoodat men moet bekennen, dat dit Gewest zoo rijk geweest is in beroemde mannen, in zijnen schoot voortgebragt of gekoesterd, als bezwaarlijk eenig Land van gelijke uitgebreidheid in Europa329.

Hoe aangenaam en belangrijk het behandelen van dit onderwerp ook zij, het volbrengen daarvan moet ik echter aan een ander beoefenaar van wetenschap en kunst in deze provincie overlaten. Naar het bestek en plan van dit werk kan ik hier van dit onderwerp in hoofdtrekken slechts datgene aanstippen, wat ik wensch, dat een ander, met gelijken lust, doch meer bekwaamheid, uitvoeriger en vollediger in het licht moge stellen, in verband met de ontwikkeling van beschaving en volksgeluk.

In de eerste plaats verdient dan onze aandacht:

Frieslands Hoogeschool te Franeker

In weerwil de Spaansche benden nog op de grenzen stonden des lands, dat zij herhaaldelijk door hunne invallen verontrustten; – ondanks gebrek aan krijgsvolk en middelen, die de verworvene onafhankelijkheid moesten verzekeren; – niettegenstaande hevige twisten tusschen de leden der regering over de mate en de grenzen des gezags – waren de Staten van Friesland zeer spoedig bedacht, om, als eene eerste vrucht van de zegepraal der hervorming, hier eene kweekschool der wetenschappen te stichten; vooral, om de kerk van geschikte predikanten te voorzien. Zij meenden tevens aan de goederen der voormalige kloosters, aan den lande vervallen, geene betere bestemming te kunnen geven, dan om ze dienstbaar te maken tot het vrome doel, om de jeugd door onderwijs te vormen voor de dienst van Kerk en Staat, die behoefte hadden aan eene leerschool, tot dusverre steeds buitenlands gezocht. En op den zelfden landsdag van 1584, waarop zij den eed tot afzwering van Koning filips herhaalden en Graaf willem lodewijk van Nassau tot hunnen Stadhouder verkozen, besloten zij tot oprigting van een »Seminarium ofte Collegium tot welstand der Kercke Gods en het Polytische Regiment”330.

Het voormalige Kruisebroeders-klooster te Franeker werd daartoe aangewezen, en de voor acht jaren te Leiden gestichte Akademie tot voorbeeld gekozen. In verschillende vakken werden geleerde mannen tot Hoogleeraren benoemd; ja zelfs twee, tiara en drusius, van Leiden herwaarts beroepen, waarna de plegtige inwijding den 29 Julij 1585 plaats had. Door de hoogleeraren geheel en de studenten ten deele van alle belastingen vrij te stellen; door het oprigten van een Akademische Bibliotheek; door het aannemen van een groot getal Alumni, die op lands kosten studeerden, waarvan het getal in 1598 tot 124 bepaald werd; door het instellen van eene Oeconomie en daarna van eene Beurs of algemeene tafel, ook voor minvermogende en vreemde studenten, en door wijze wetten en verordeningen trachtte het landsbestuur alles te bevorderen, wat tot bloei en uitbreiding van de Akademie kon strekken. De gewenschte vrucht daarvan bleef ook niet achter. Nadat in 1604 vier Curatoren namens de Staten meer bepaald met de zorg voor de belangen der Hoogeschool belast waren, nam het aantal studenten ongemeen toe, en werd ook het getal hoogleeraren vermeerderd; terwijl de roem van hunne geleerdheid en onderwijs mede vele buitenlanders aanspoorde, het kleine, doch voor de beoefening van de wetenschappen zoo geschikte Franeker te bezoeken. De akademische inrigtingen werden vervolgens in 1632 met een Hortus Botanicus en in 1752 met Laboratorium Chemicum vermeerderd331. Vandaar, dat, in weerwil het getal Alumni lands voedsterlingen in 1664 tot op 41 verminderd was, het bij de plegtige viering van het eerste eeuwfeest der Akademie in 1685 bleek, dat het getal der gedurende de eerste honderd jaren ingeschreven studenten niet minder dan 10,643 had bedragen332.

Maar welke Hoogleeraren waren het ook, die door hun onderwijs en schriften de inboorlingen tot bekwame mannen vormden en zoo vele vreemdelingen, ook uit ver verwijderde landen, tot zich trokken? In de Godgeleerdheid waren het lydius, van der linden en lubbertus, en op hun voetspoor twee schotanussen, cloppenburg en arnoldus, die den roem der Hoogeschool vestigden, gelijk witsius, van marck, twee vitringa’s, twee van der waeyens, roëll, conradi, venema en van voorst, die hem handhaafden en uitbreidden. In de Regtsgeleerdheid werd te Franeker eene school gevormd, welke uitstekende leerlingen kweekte onder de hoogleeraren van beijma, twee schotanussen, van den sande, faber en bouricius, die later nog overtroffen werden door wissenbach, twee hubers, noodt, schulting, westenberg en heineccius, die Europeschen roem verwierven, alsmede door twee voorda’s, wieling, trotz, cannegieter enz. De Genees-, Wis- en Natuurkundige Wetenschappen vonden ijverige beoefenaars in auletius, clingbijl, metius, m. winsemius, van der linden en holwarda, doch vooral in twee matthæussen, twee fulleniussen, muys, loré, ouwens, twee ypeijs, twee brugmansen, camper, van swinden enz. Inzonderheid bloeide hier de beoefening van de Oude Talen, Letteren en Geschiedenis onder mannen als: tiara, drusius en amama, die de grondslagen legden, waarop rhala, pasor, p. winsemius, moll en terentius voortbouwden, om onder bos, schultens, wesseling en vriemoet zich uit te breiden en door hemsterhuis, burman, d’arnaud, valckenaer en schrader eene schitterende hoogte te bereiken, waarvan onder van lennep, van kooten en wassenbergh nog de stralen blonken333.

Inderdaad, eene rij van geëerbiedigde namen, meest Friezen van geboorte, door de wijsheid van Frieslands staatsleden aan deze Hoogeschool verbonden, om het licht van geleerdheid en wetenschap te verspreiden; mannen, die voor Kerk, Staat en andere hoogescholen uitmuntende leerlingen vormden, en die hun roem aan de eer van Franeker hebben verbonden. ’t Was dáárom, dat de geschiedschrijver van Neêrlands letterkunde deze stad bij herhaling hulde bragt, als eene bron van kennis voor ons vaderland, daar hij »Franeker eens de eerste en voornaamste Hoogeschool van Nederland en de kweekhof van groote mannen voor Leyden” noemde334.

»Zoo heeft God dese Academie steeds seer gesegent, met vermaerde Mannen, die tot alle tyden hier geweest zijn, en die, naest vele vryheden ende groote privilegien, de gunst, vriendschap en de beleeftheyt genoten van de Regenten en Principaelen des Landts, welke dese Academie beminden en voorstonden als de croon en cieraedt der Provincie”335. De eenmaal ingestelde heilzame verordeningen moesten echter bij herhaling vernieuwd, uitgebreid en aangedrongen worden, wegens veelvuldige ingeslopen misbruiken; terwijl zoovele, uit verschillende natiën herwaarts gevloeide, studenten te dikwijls aanleiding gaven tot klagten over drinkgelagen en baldadigheden, waartegen soms strenge maatregelen werden genomen. Van den aanvang af werd toch als het doel der studiën voorgesteld, om zoowel uit te munten »in geleertheyt als seden ende eerbaerheyt, opdat de jeugd, die opgequeeckt wordt tot Predick ende Richtstoelen, den roem van eenen goeden wandel en een reyn gemoet met haer brengen”336.

Bij den tijdelijk ongunstigen toestand der provinciale financiën konden de Staten, die tot dusverre de belangen der Akademie zoo onbekrompen hadden bevorderd, goedvinden, in 1774 eenige »poincten van menage” in te voeren. Deze hadden noodlottige gevolgen, zoodat, ook wegens het verminderen van het getal vreemde studenten, haar bloei blijkbaar gedaald was, toen in 1785 het tweede eeuwfeest der Hoogeschool schijnbaar met luister werd gevierd.

Doch toen ook kwijnden de studiën mede onder het geklank der opgevatte wapenen bij den opgewekten vrijheidszin onder de staatkundige verdeeldheden en beroerten, waarvan Franeker vooral de zetel was, en ten gevolge waarvan in 1787 vier hoogleeraren en een aantal studenten deze stad verlieten. Te vergeefs trachtte men voor en na 1795 de hieruit voortgevloeide nadeelen te herstellen. Hoewel het getal studenten vervolgens weder tot 80 klom, sleepte de Hoogeschool, in vergelijking van haar vroeger aanzien, in het tijdvak der overheersching een kwijnend bestaan voort; totdat het Keizer napoléon behaagde, haar in 1812 op te heffen, en dezen eens zoo roemrijken zetel van geleerdheid en wetenschap, die het vaderland zoo lang tot sieraad had verstrekt, te vernietigen337.

Godgeleerden

Ook behalve de vroeger genoemde hoogleeraren te Franeker heeft Friesland een groot getal Godgeleerden voortgebragt of gekweekt, die òf als Hoogleeraren op de andere vaderlandsche leerscholen, òf als Predikanten, door geleerdheid en uitgegevene geschriften hebben bijgedragen, om het licht van godsdienst-kennis te verspreiden en de leer der Kerk te handhaven. gellius snecanus, sibrandus wommelius, festus hommius en gellius de bouma waren in de eerste tijden even werkzaam om de Kerk te vestigen, als later franciscus elgersma, domicus goltzius, arnoldus landreben, theodorus scheltinga, henricus siccama en hero sibersma, om haar op te bouwen en te stichten. De schriften van theodorus en wilhelmus à brakel waren vooral lang algemeen geacht; zelfs werd de Redelijke Godsdienst des laatsten van 1700 tot 1767 17 malen herdrukt. david flud van giffen en balthazar bekker poogden echter meer heldere begrippen omtrent de godsdienst te verspreiden en vooroordeelen te bestrijden, welke pogingen eerst later vruchten droegen. Joh. wesselius, theodorus van thuynen, nicolaas schiere, ibertus fennema, martinus swartte en johannes plantinus waren in de 18e eeuw door leer en schriften zeer in achting. aggæus haitsma, gavius nauta, joannes stinstra, benjamin frieswijk, johannes habbema en hero oosterbaan muntten te gelijk door geleerdheid uit. Toen eindelijk de voortgang der verlichting vrijmoedigheid schonk, om vrijzinnige evangelische denkbeelden voor te dragen en een beter licht voor de Kerk te ontsteken, waren het de Friesche predikanten fokko liefsting, jacobus engelsma mebius, petrus en jan brouwer, petrus en gerbrand bruining en johannes henricus nieuwold, die, even als vervolgens de hoogleeraren jodocus heringa ez., eelke tinga, annæus ypeij, lucas suringar en elias annes borger, ijverig hebben medegewerkt, om in ons vaderland de kluisters der verouderde kerkleer te verbreken en het evangelische Christendom in eere te herstellen.

Regtsgeleerden

Aanzienlijk is het getal Friezen, dat gedurende dit tijdvak in de Regtsgeleerdheid grooten naam mogt verwerven338. Hebben wij die, welke aan de Franeker Akademie uitblonken, genoemd, ook andere Hoogescholen des vaderlands hebben zij tot eer verstrekt, als: te Leiden jucke van beijma, bernardus schotanus, gerlach scheltinga, bavius voorda en jan valckenaer; te Utrecht, behalve de zelfde schotanus en valckenaer, cyprianus regnerus van oosterga en jacobus en johannes henricus voorda; terwijl mede op buitenlandsche Hoogescholen mannen als meinardus van aitzema te Rochelle, franciscus meinardus te Poitiers en dominicus van arum te Jena de leerstoelen van het regt met roem hebben bekleed.

Hoe vele namen van uitstekende regtsgeleerden bevat ook niet de Naamrol der Raden van het Hof van Friesland, welker roem van bekwaamheid en strenge regtvaardigheid den luister van deze geëerbiedigde regtbank verhoogde; personen, meest uit de eerste standen, die voortdurend bewezen, hoe zeer de beoefening van dégelijke studiën bij den adel en de aanzienlijken van Friesland in achting stond339. Nog talrijker is de Naamrol der Advokaten voor dit Hof, waarvan vele in deze en andere betrekkingen sieraden geworden zijn van hun vaderland. Ook de Naamlijst van de Grietmannen bevat eene menigte personen, die als regtsgeleerden en staatsmannen hebben uitgeblonken340. Velen hunner mogten toch als leden van de Staten of van de Gedeputeerde en Generale Staten, of in andere lands betrekkingen mede nuttig zijn en aanzien verwerven. Moeijelijk valt het uit zoo groot getal personen namen te noemen van hen, die zich het meest onderscheidden. Evenwel zullen de geschiedboeken des vaderlands altijd met eere vermelden de verrigtingen van mannen als: rombertus ulenburg, eco ysbrandi, keimpe en frans van donia, de Ambassadeur willem van haren, allard pieter van jongestal, sicco van goslinga, ulbe aylva van burmania, tjaard en hessel douwe ernst van aylva; gelijk mede van willem en onno zwier van haren, wybrand van itsma, nicolaas arnoldi, epo sjuck van burmania, philip frederik en johan vegilin van claerbergen, georg frederik Baron thoe schwartzenberg enz.; terwijl de geslachten saeckma, grovestins, van sminia, van aylva, van eijsinga, lycklama, van wyckel, bouricius, beucker, rengers, van scheltinga, huber, van vierssen, aitzema, andringa, de blau enz. onderscheidene leden telden, die bij opvolging als regtsgeleerden en staatsmannen hebben uitgemunt341.

Buitendien waren er nog vele personen, die de vruchten hunner wetenschappelijke beoefening van de Regtsgeleerdheid door de uitgave van werken hebben bekend gemaakt. Van deze mogen wij de namen niet verzwijgen van sibrandus siccama, jacobus bouricius, tjalling van eijsinga, thomas herbajus, hero à schingen, johan van den sande, antonius kann, dominicus hamerster, gajus nauta, simon binckes, saco harmen van idsinga, petrus wierdsma, petrus brandsma, ennius harmen bergsma en anderen. Doch reeds meer dan genoeg, om slechts aan te wijzen, dat Friesland ook in dit tijdvak rijk is geweest aan mannen, die als regtsgeleerden en staatkundigen het belang en de eer des vaderlands op eene waardige wijze hebben bevorderd.

Genees-, Heel- en Verloskundigen

Ook in deze vakken kunnen wij mannen van naam vermelden. Henricus van bra, s. eugalenus, isbrand hieronymus frank, siboldus en johannes hemsterhuis, g. follin en hendrik van deventer mogten in de 17e eeuw door hunne uitgegevene geschriften de kennis en den vooruitgang van die vakken evenzeer bevorderen, als in de 18e eeuw roelof roukema, bernardus idema, murk van phelsum, tiberius lambergen, simon stinstra, jan de reus en folkert snip; gelijk vervolgens wynoldus munniks, georgius en gadso coopmans, johannes de vries, johannes mulder, adolphus ypeij, sebald justinus brugmans en anderen. Grooter was echter het getal

Wis- en Natuurkundigen

Reeds voor lang toch is opgemerkt, dat in der Friezen aard en karakter zich steeds een bijzonderen aanleg en neiging heeft geopenbaard voor de beoefening van de Mathematische wetenschappen in het algemeen en voor die der Sterre-, Meet- en Werktuigkunde in het bijzonder342. Hebben wij vroeger reeds de namen van onderscheidene beoefenaars dier vakken in de 16e eeuw genoemd (bl. 158), ook de 17e eeuw gaf daarvan bewijzen in johan sems, jan hendrik jarichs van der leij, sibrand hansen kardinaal, lieuwe willems graaf, theodorus hoen, hippolytus beyem van aerssen, riemer sijbes, christoffel middagten, bernardus schotanus à steringa en anderen, die meest allen door geschriften bewijzen gaven van hunne bekwaamheden. Nog rijker was de 18e eeuw in het voortbrengen van dergelijke vernuften, die veelal uit den eenvoudigen burgerstand of uit landbouwers voortkwamen, en grootendeels zonder onderwijs van anderen door eigen aanleg en inspanning zich vormden en soms eene verbazende hoogte mogten bereiken. Zoo waren te Leeuwarden johann hermann knoop, haijke haanstra, wijtse foppes dongjuma, luitjen f. wiersma en tjeerd ringneerij ijverig werkzaam, om door onderwijs en schriften den bloei te bevorderen van vakken, waarin ook rienk jelgerhuis, lucas oling; mattheus siderius en jan willem karsten bewijzen gaven van groote bekwaamheden. Te Harlingen onderscheidden matthijs adolf van isdinga en abe jans hingst zich evenzeer in de zeevaartkunde, als de uurwerkmaker tjeerd radsma in de werktuigkunde.

Doch vooral te Franeker en omstreken bloeiden deze vakken. Waren david en christoffel meese als kruidkundigen hoog geacht – jan pieters van der bildt en zijn kleinzoon bauke eisma van der bildt mogten roem behalen door hunne teleskopen en andere optische werktuigen. Nevens verscheidene stille beoefenaren van wis- en sterrekunde onderscheidden zich daar verder wouter martens van der werf, hendrik anjema en pibo steenstra; terwijl de scheikundige boudewijn tieboel en de beroemde wijsgeer frans hemsterhuis ook uit deze stad voortkwamen. In den omtrek van Franeker waren het de broeders rients en klaas piers salverda te Salwerd, klaas gerrits wieringa te Achlum en obbe sikkes bangma te Arum, doch vooral jelte eisinga met zijne beide zonen, eise en stephanus, te Dronrijp, die ongemeene vorderingen maakten in de wis-, sterre- en werktuigkunde. Eise eisinga mogt het door eigene oefening zelfs zóó verre brengen, dat hij van 1773 tot 1780 te Franeker dát voortreffelijk Planetarium of beweegbaar hemelstelsel vervaardigde, hetwelk, na door Prof. van swinden te zijn beschreven, een voorwerp geworden is der bewondering van duizenden, die het kwamen beschouwen, gelijk het nog een sieraad is dier stad343.

Wij zouden meerdere namen kunnen noemen, als: van nikolaas epkema, henricus æneae, de gebroeders roelofs en anderen; doch het aangevoerde zal wel genoeg zijn, om te bewijzen, dat Friesland steeds vruchtbaar is geweest in het voortbrengen ook van mathematische vernuften.

Der Friezen aanleg voor de beoefening van dégelijke studiën, waartoe, behalve gezond oordeel, geschiktheid tot afgetrokken nadenken met de zucht om naauwkeurig te toetsen en te overwegen en niet minder volharding vereischt worden, gaf mede aanleiding, dat velen hunner voedsel voor den geest zochten in het nasporen van de geschiedenis. – Vandaar het groot getal der door deze provincie gekweekte

327.Wagenaar, Amsterdam, II 220. Sedert is dit onderwerp herhaaldelijk en uitvoerig behandeld in van wijn, Huiszittend Leeven, Amst. 1801; van hamelsveld, Geschiedenis der Joden, ald. 1807, en vooral in de onder laatsten titel door het Utrechtsch Genootschap bekroonde verhandeling van den Heer h. j. koenen, 1843, wezenlijk een sieraad onzer letterkunde.
328.Zie Reg. Staats-res. 370, 598, 344, waar het plakkaat en formulier voorkomen; alsmede meerdere berigten in de Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, II 198.
329.Zie zijne Beknopte Geschiedenis der Letteren en Wetenschappen in de Nederlanden, Delft 1826, III 254, 258.
330.Winsemius 747, 752, 758; schotanus, Beschrijv. 139; vriemoet, Athenæ Frisiacæ, IV.
331.Zie de Staatsstukken betrekkelijk deze Hoogeschool in het Charterb. IV 657, 820, 943, 1075; V 108, 246, 297, 317, 328, 518, 522, 546, 551, 628, 730, 758, 999; Reg. Staats-res. 5, 35, 110, 473, 557, 647, 774; benevens de MS. Res. van Gedeputeerden.
332.Volgens het nog aanwezige Album. De Feestrede van Prof. n. blancardus, bij die gelegenheid gehouden, komt met vertaling voor in sylvius, Vervolg op aitzema, II 23e bk. 91.
333.Levensbeschrijvingen van de meest al de genoemde Hoogleeraren bevat het werk van vriemoet, hier vóór op bl. 234 aangehaald.
334.Van kampen, t. a. p. II 248, 259, 261, 311, 313, 364, 520, 609. Op al deze plaatsen staaft die schrijver het hooge aanzien der Franeker Akademie met bewijzen; terwijl het laatste gezegde bevestiging vindt in een getal van dertig Hoogleeraren, van Franeker naar Leiden beroepen. Hij voegt er bij: „De Friesche Hoogeschool telde in dit tijdperk, 1713-80, vijf der meestberoemde Letterkundigen van Europa onder hare Hoogleeraren, schultens, hemsterhuys, valckenaer, wesseling en burman, en was dus een waar Athenæum (niet in den zin van minderheid beneden eene Akademie).”
335.Prof. schotanus, Beschrijv. 140.
336.Aldaar, 145, 177.
337.Behalve de bronnen, hier vóór vermeld, bevat de Teg. Staat, II 512, het uitvoerigste overzigt van de geschiedenis der Hoogeschool, welke echter tot dusverre nog zeer onvolkomen bekend is. Ook dáárom wensch ik zeer, dat er uit de groote menigte stukken, welke er betrekkelijk deze Akademie nog te Franeker en in mijne eigene verzameling aanwezig zijn, eenmaal eene volledige geschiedenis worde opgemaakt, welke zeker voor onze letterkunde eene belangrijke bijdrage zou zijn.
338.Zie deze alle genoemd in Prof g. de wal’s Oratio de claris Frisiæ Jureconsultis, in 1818 te Franeker gehouden en in 1825, vermeerderd met de levens dier personen, te Leeuwarden uitgegeven.
339.Zie over het Hof bl. 227 en de noot op bl. 228 hier vóór.
340.Zie van sminia, Nieuwe Naamlijst van Grietmannen, en bl. 235 hier vóór.
341.Van vele dezer personen heeft onze landgenoot Mr. jac. scheltema levensschetsen gegeven in zijn belangrijk werk: Staatkundig Nederland, Amsterdam 1805, 2 deelen. Zie ook van sminia, Grietmannen, het Wapenboek, het Stamboek enz.
342.Zie dit vooral betoogd in Professor c. ekama’s Oratio de Frisia ingeniorum Mathematicorum inprimis fertili, te Franeker in 1809 gehouden.
343.Uitvoeriger berigten over eisinga en de uit dit tijdvak vermelde personen zie men in het Leven van Eisinga en Geschiedenis van zijn Planetarium, geplaatst voor den derden druk van van swinden’s Beschrijving van het Planetarium, voor eenige maanden door mij uitgegeven.
Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
28 eylül 2017
Hacim:
615 s. 10 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain