Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «De nijlbruid», sayfa 36

Yazı tipi:

»Dat zeker niet,” antwoordde de arts.

»En welk een ‘maar’ zal hierop volgen?” vroeg de grijsaard. »Laat ons eens lichtzinnig zijn, broeder! Ware het geval niet zoo duivelsch ernstig, het zou om te lachen zijn! Als we uitrusten, de jonge tegenover mij, de oude tegenover u, zoontje! Beter gewassen linnen, geen gat in de kleeren, geen stof op de boeken, een vriendelijk ‘verblijd u!’ elken morgen en aan den disch… Kijk die vruchten daar eens op dat bord liggen! Als haver, dat men de paarden voorwerpt! Bij den oude lagen ze zoo netjes geschikt, gelijk bij ons te huis op Philae; de avonddisch was een klein kunstwerk, een smulletje ook voor het oog. Die Pul schijnt er den slag van te hebben, evenals mijne arme gestorvene zuster. En dan: als men wil opstaan, zoo’n klein, vriendelijk, jong handje om je te steunen! Onze woning staat mij reeds lang tegen. In het slaapvertrek vallen kalk en stof van de zoldering; hier gapen overal spleten in den grond – ik ben er gisteren nog over gestruikeld – en onze krenterige huisheeren, de heeren bouleuten, zeggen: wat wij willen laten herstellen, dat kunnen we zelven doen; zij hebben er geen sestersie voor over. Bij den armen, ouden Rufinus was alles in den besten staat.” De grijsaard begon luide te schaterlachen, en zich in de handen wrijvende, ging hij voort: »Als we nu eens éen lijn trokken Philippus? Als we den wensch van den stervende eens vervulden? Groote, genadige Isis! Een goed werk zou het zeker zijn, en ik heb mij op niet vele te beroemen. Met wat voorzichtigheid – wat denkt ge – tot wederopzeggens hij de maand, zou men er ten slotte de proef van kunnen nemen.”

Daarop werd hij weer ernstig, schudde het hoofd en zeide met een bedenkelijk gezicht: »Neen, neen, men offert er zijne rust bij op… Een aardig droombeeld, maar het laat zich bezwaarlijk uitvoeren.”

»In elk geval vooreerst niet,” zeide de arts. »Zoolang het lot van de Damasceensche niet beslist is, bid ik u dit alles te laten rusten.”

De oude man begon in zichzelven te vloeken en zeide toen, met een blik van toorn en verontwaardiging: »Altijd en overal die patricische slang, zij bederft alles! Doch wacht maar, wacht! Ik denk dat zij spoedig voor ons uit den weg zal gaan, en dan… Neen, juist nu laat ik me stellig niet ontnemen wat ons het leven kan veraangenamen, wat op de weegschaal van het doodengericht mijn gewicht kan vergrooten. De wensch van een stervende is heilig. Dat zeiden de vaderen reeds en zij hadden gelijk. De wil van den oude geschiede. Ja, ja, ja! Nu staat het vast! Zoodra alle bezwaren uit den weg geruimd zijn, vereenigen wij onze huishouding met die der vrouwen. Ik wil het en heb het gezegd!”

Daar kwam de hovenier weder binnen en de grijsaard riep hem toe: »Hoor eens man, ten slotte komen wij toch bij elkaar; bijzonderheden nader. Tot het donker wordt blijft gij bij mijn volkje; maar mondje dicht, want het zijn allemaal luistervinken en babbelaars. Thans brengt heer Philippus de treurmare over aan de ongelukkige weduwe, en gij kunt dan van nacht met haar spreken. Daar beneden mag niets in het oog vallends gebeuren, en wat uw heer overkomen is, zelfs dat hij dood is, moet voor de geheele wereld een geheim blijven, behalve voor ons en de zijnen.”

De hovenier wist wat er van zijn zwijgen afhing. Philippus keurde de schikking van den grijsaard goed, doch vermeed met opzet, om over de opneming der vrouwen te spreken. Toen hij ten laatste op weg ging, om zich van zijne zware taak bij de weduwe te kwijten, riep Horus Apollon hem toe: »Moed, moed, mijn zoon, en werp in het voorbijgaan een blik in ons tuintje: het deed ons leed, toen die oude palm daar wegstierf, en thans schiet uit zijn wortel een jong reeds groenend boompje op.”

»Sedert gisteren laat het de waaiers hangen en zal wel wegkwijnen,” antwoordde Philippus schouderophalend.

»Begieten Gibbus!” riep daarop de oude. »Men moet het jonge palmpje terstond begieten.”

»Gij hebt het water bij de hand,” hernam de arts en hij stond reeds op de trap, toen hij erbij voegde: »Als het met ieder zoo gesteld was!”

»Met geduld en goeden wil kan men het zoover brengen,” mompelde de grijsaard. Toen hij alleen was prevelde hij hem knorrig achterna. »Weg nu met dien verdorrenden ouden palmstronk, zijn vroeger leven, voor zoover het verbonden is aan die patricische deerne! In het vuur er mee! Hoe krijg ik haar in mijne macht? Hoe zal ik het overleggen, ja hoe zal ik?”

Daarop wierp hij zich in zijn leuningstoel en wreef zijn voorhoofd met de vingertoppen. Hij was nog tot geen besluit gekomen, toen de zwarte slaaf gehoor kwam vragen voor eenige bezoekers. Het waren de hoofden van den senaat van Memphis, die men had afgezonden, om aan den oude wijze raad te vragen. Zoo iemand, dan moest hij een middel vinden, om het vreeselijk onheil, dat stad en land bedreigde, waartegen gebeden, offeranden en processiën machteloos waren gebleken, af te wenden of te verzachten. Zij waren besloten voor niets terug te deinzen, ook al moest heidensche tooverij erbij in het spel komen.

TIENDE HOOFDSTUK

In den jongstverloopen donkeren nacht was in Katharina het gevoel van medelijden met Heliodora geheel uitgedoofd. Zij had haar in gezelschap van hare kamenier en een ouden doofstommen stalslaaf heimelijk begeleid naar eene waarzegster, die er te Memphis althans niet minder gevonden werden dan toovenaars, alchimisten en scheikundigen. Men had der jonge vrouw aangezegd, dat hare levenslijn opsteeg tot het hoogste geluk en dat alle, zelfs de stoutste wenschen haars harten, vervuld zouden worden. Met deze wenschen was het kwikstaartje maar al te zeer vertrouwd, en de waarschijnlijkheid, dat deze werkelijk de vervulling nabij waren, had hare jaloezie gaande gemaakt en haar geleerd ook Heliodora te haten.

De weduwe was in eenvoudige, maar kostbare gewaden bij de toovenares gekomen. In plaats van een gouden haak had een knop haar peplos op den schouder saamgehouden, die overeenkomstig hare liefhebberij voor kostbare edelgesteenten uit een saffier van buitengewone grootte bestond. Der waarzegster was deze terstond in het oog gevallen en had haar doen zien, dat zij met eene aanzienlijke en rijke vrouw te doen had. Zij had de eenvoudig gekleede Katharina voor eene juffrouw van gezelschap of eene arme vriendin der voorname dame gehouden en haar daarom slechts voorspeld, dat zij na eenige bezwaren te boven gekomen te zijn een gelukkig leven zou leiden aan de zijde van een niet zeer jongen echtgenoot, alsmede dat zij rijk met kinderen gezegend zou worden.

De zaak van deze vrouw scheen nogal wat op te brengen, want het inwendige van haar huis stak zeer gunstig af bij de ellendige hutten, die het overal omgaven in dit armelijk en berucht stadskwartier. Van buiten onderscheidde het zich weinig van de aangrenzende woningen, ja het werd met opzet verwaarloosd, om de overheden te bedriegen, die op tooverij en de uitoefening van magische kunsten de doodstraf hadden gesteld; maar de versiering van de kleine, opene zuilenzaal, waarin zij hare bezweringen en voorspellingen pleegde te doen, had niet weinig geld gekost. Aan de wanden hingen tapijten met magische teekens; de zuilen waren met figuren beschilderd, die verbazing en schrik moesten wekken; op kleine altaren rookten boven kolenbekkens aarden potten en ketels van verschillende grootten, bekers, flesschen, kannen, een rad, waarin een draaihals op en neer huppelde, wasfiguren en daaronder mannen- en vrouwenbeelden met naalden in het hart, een kooi met vleermuizen en glazen vol spinnen, kikvorschen, bloedzuigers, kevers, schorpioenen, duizendpooten en andere afzichtelijke gedierten stonden op voetstukken in de rondte, en aan eene der lange zijden van de zaal liep eene korte lijnbaan, waarvan men zich bediende bij zekere Thracische betoovering. Welriekende en scherpe dampen vervulden de ruimte, en achter een gordijn, dat de muzikanten voor het oog onzichtbaar maakte, liet zich het eentonig gezang van enkele kinderstemmen, schellengeluid en doffe trommelslag hooren.

De tooveres Medea kon nog niet ouder zijn dan ongeveer zes-en-veertig jaren, toch paste zij zeer goed in deze omgeving, zoo overvloedig rijk aan vreemde, betooverende, weerzin, angst- en schrikwekkende dingen; want haar gelaat was bleek en zijne ongewone lengte werd nog verhoogd door den hoog opgekamden, pikzwarten haarbos midden op den schedel. Bij het einde van het eerste bezoek der vrouwen, waardoor zij verrast was geworden en waarbij een en ander op dit toovertheater ontbroken had, wat heden eene bijzondere uitwerking deed, had zij Heliodora uitgenoodigd over drie dagen terug te keeren. De jonge vrouw was deze uitnoodiging gevolgd en op den bepaalden tijd verschenen in gezelschap van Katharina. Men kon Egypte, het land der tooverij en der magische kunsten, toch niet verlaten, zonder de proef er van genomen te hebben. Zoo oordeelde ook vrouw Martina, hoewel zij voor zichzelve op die waarzegging niet gesteld was. Zij was met haar lot tevreden, en stonden er veranderingen tot haar nadeel voor de deur, dan wilde zij zich door eene goede waarzegster niet bij voorbaat laten beangstigen. Door eene slechte bedrogen te worden was nog minder aanlokkend. Buitengewoon geluk kon zij niet meer gebruiken, dat zou haar gestoord hebben in hare rust. Maar voor het jonge volkje, lag het leven nog open, en als het een kijkje in de toekomst wilde nemen, was zij de laatste, om dit euvel te duiden.

De jonge weduwe en het meisje betraden den drempel der tooveres in zekere spanning, en van de twee was Katharina ditmaal wel het meest ongerust, want in den namiddag had zij Philippus het huis van Rufinus zien verlaten, terwijl spoedig daarop Arabische beambten het waren binnengegaan. Vóor zonsondergang was Paula met betraande oogen in den tuin verschenen, en toen een weinig later Pul met hare moeder bij haar waren gekomen, was de Damasceensche vrouw Johanna om den hals gevallen, en had zoo bitter geschreid, dat ook deze en hare dochter, »die altijd de tranen spoedig bij de hand had”, zich hadden laten meesleepen, om met haar van droefheid te snikken. Daar was iets gewichtigs voorgevallen, maar toen zij naar het huis van Rufinus was gegaan, om wat naders te hooren, had de oude Betta, die altijd boos op haar was haar kort en onheusch afgewezen. Verder hadden zij en Heliodora op de straat eene zeer pijnlijke ontmoeting gehad, want de wagen van vrouw Neforis, die hen aan de grens der doodenstad moest afzetten, was onderweg door eene afdeeling Arabische ruiters aangehouden, en zij hadden zich moeten laten welgevallen, dat de aanvoerder haar allerlei vragen deed.

Zoo betraden zij dan ditmaal het huis der »lokken Medea”, gelijk de tooveres in de wandeling werd genoemd, met een angstig kloppend hart, doch zij werden met zulk eene onderdanige hoffelijkheid ontvangen, dat zij spoedig tot bedaren kwamen, en ook de uiterst vreesachtige Heliodora weldra weder vrijer begon te ademen. De waarzegster wist nu ook wie Katharina was, en bewees de eenige dochter der rijke weduwe meer achting. Heden stond de smalle sikkel der nieuwe maan aan den hemel, en deze omstandigheid, verzekerde Medea, veroorloofde haar klaarder te zien als in den tijd van den Punaneger, zooals zij den nacht zonder maneschijn noemde. Haar zielsoog was bij het eerste bezoek onder de inwerking van vijandige machten overvallen door Typhonische duisternis. Terstond nadat de vrouwen waren vertrokken, had zij dit begrepen; maar heden zag zij des te helderder. Haar innerlijk oog was nu blank als een zilveren spiegel, zij had het gereinigd door drie dagen te vasten, en haar kon geen stofje ontgaan.

»Helpt,” zoo ving zij aan, »Gij Horus-kinderen, helpt Hapi en gij heilig drietal!” – »O gij schoonen, gij schoonen!” ging zij in vervoering voort. »Honderden aanzienlijke vrouwen hebben mijne kunst beproefd, doch zooveel gunst van het lot als boven de uwen, zag ik nog nooit boven twee hoofden vereenigd. Hoort gij, hoe het borrelt in de geluksketels? Daar worden de deksels opgestuwd. Buitengewoon, buitengewoon!”

Zij strekte om te bezweren de hand naar de beide ketels uit en riep plechtig: »Overmaat van geluk, overvloed, overvloed, berstende schuren. Zefa-ou, Metramao… Keer terug tot de ware vlakte, ware hoogte, ware diepte, de juiste maat! Uwe el Meï – afmeter, afweger, gebruik ze, Techouti, gebruik ze, dubbele Ibis!”

Daarop beval zij beiden zich neer te zetten op sierlijke stoelen tegenover de ketels, bond aan de ringvingers van ieder hunner den »anoubischen draad”, vroeg fluisterend en onder nauwelijks verstaanbare bezweringen aan de weduwe en de jonkvrouw een haar, en nadat zij ze beiden elk in een ketel had gelegd, riep zij met hartstochtelijken ijver, en als hing van het kleinste verzuim het wel en wee harer bezoeksters af: »De vinger met de anoubische draad op de plaats van het hart gedrukt, de oogen op den ketel gericht en den damp, die opstijgt tot de geesten des hemels, des lichts, tot den Groote in de hoogte!”

De vrouwen volgden met een kloppend hart het gebod der tooveres, en deze draaide plotseling met duizelingwekkende snelheid op de teenen in het rond; daarbij vloog de haarbos op haar schedel omhoog en de tooverstaf in hare wijd uitgestrekte rechterhand beschreef een wijden, zuiveren cirkel. Als door een schrik aangegrepen, hield zij daarna plotseling op te draaien; op hetzelfde oogenblik gingen de lampen uit, en de zaal werd door niets verlicht dan door de sterren aan den hemel en de glimmende kolen onder de ketels. De doffe muziek stierf weg, maar eene nieuwe, sterker geur drong door het gordijn in de zaal.

Medea wierp zich nu op de knieën, strekte de armen ten hemel, wierp het hoofd met een alleen door haar uitvoerbaren snellen ruk zoover terug, dat het geheele gelaat was gekeerd naar het firmament boven haar, en haar blik, recht opwaarts ziende, de sterren waarnam. In deze vreeselijke houding, met het blauwe hemelgewelf boven haar hoofd, zong zij bezwering op bezwering met eene helder roerende, smachtende stem. Haar borst welfde zich daarbij sterk omhoog, haar haarbos stond niet meer op, maar was naar de vrouwen gekeerd, die niet anders dachten dan dat deze den hemel aanroepende vrouw, door de opstijging van het bloed achterover op den grond zou vallen. Doch zij zong en bleef zingen, en hare witte tanden schitterden daarbij in het sterrelicht, dat loodrecht op haar neerviel. Onder den overvloed van demonische namen en magische woorden, die zij omhoog riep en liet trillen door de lucht, deed zich uit de richting van het gordijn een beangstigend, jammerend tweeledig rochelen, zuchten en klagen hooren; het eene geluid scheen voort te komen uit de beklemde borst van een door bitter lijden aangegrepen man, het andere was als het zacht, half verstikt gekrijt van een kind, dat pijn lijdt. Het laatste werd steeds luider en eindelijk hoorde men in het Egyptisch: »Water, een slokje water!”

De vrouw verliet opeens hare schrikkelijke houding, rees op en riep: »De klacht der beroofden en armen, van wie genomen werd, om aan de in overvloed badenden te geven, de noodkreet dergenen, die door het lot werden geplunderd om u gaven te schenken, genoeg voor honderden.”

Na deze woorden, die zij op zalvenden toon in het Grieksch had gesproken, keerde zij zich naar het gordijn en riep nu weder plechtig in het Egyptisch terug: »Geef den dorstende te drinken, de gelukkigen gunnen hem een dropje van hun overvloed. Geef den klagenden kinderdemon den witten drank, om hem te vreden te stellen en te verdrijven. Laat muziek klinken, om de klachten der jammerende geesten te overstemmen!”

Daarna keerde zij zich naar Heliodora’s ketel en zeide ernstig, als volgde zij een hooger bevel: »Zeven goudstukken, om het werk te voleindigen,” en terwijl de jonge vrouw haar beurs voor den dag haalde, de tooveres de lampen ontstak en de munten in de kokende vloeistof wierp, zong zij onophoudelijk: »Rein, blinkend goud, zonlicht, in de bergen verborgen. Heilige zeven, schaschef, schaschef! Heilige zeven! Vereenigt u! Smelt samen.”

Zij goot hierop een dampende vloeistof, zoo zwart als inkt, uit den ketel op een vlakken schotel, riep Heliodora aan hare zijde en verklaarde haar wat haar oog op den blanken spiegel zag: het was niets dan schoons, het gaf enkel hartverblijdende antwoorden op de vragen der weduwe. Wat de tooveres zeide, moest het vertrouwen op hare magische krachten versterken, want zij beschreef Orion zou nauwkeurig, als zag zij hem in den inktspiegel voor zich en wel op reis met een anderen heer. Maar daar kwam reeds zijn terugkeer op de blanke vlakte te voorschijn, daar zag zij Heliodora aan de borst van den geliefde, en nu welk een tafereel. Niet de bisschop van Memphis, maar een vreemde legde hare en zijne hand in elkander voor het altaar in een grooten, heerlijken dom en zegende hun verbond.

Katharina, wie het gezang van Medea en wat daarop gevolgd was met vrees had vervuld en in stilte deed huiveren, volgde ieder woord der tooveres met angstige spanning. Wat de vrouw zeide, de wijze waarop zij Orion beschreef, het was wonderbaarder dan alles wat zij ooit voor mogelijk had gehouden. En de dom, waarin het verliefde paar getrouwd zou worden, was de Sophia-kerk te Konstantinopel, waarvan zij veel gehoord had. Het hart werd haar als toegeknepen, maar met hoeveel aandacht zij ook de woorden van Medea volgde, haar scherp oor hoorde toch voortdurend het treurig rochelen en klagen achter het gordijn, dat beangstigde haar, beklemde haar adem, en een diep martelend gevoel van ellende overweldigde hare ziel. Dien krijtenden kindergeest daar achter, van welks geluk haar een deel ten goede gekomen zou zijn, had zij, juist zij, zeker niets ontroofd, want wie was er thans ongelukkiger dan zij? Alleen die schoone, smachtende, jonge vrouw daar had het lot met gaven, genoeg voor ontelbare anderen, zoo kwistig overladen. O als zij haar de eene na de andere had kunnen ontrooven, van den grooten robijn af, dien zij heden droeg, tot de liefde van Orion toe!

Bleek en overspannen gaf zij aan de roepstem der tooveres gehoor, nadat ook zij zeven goudstukken geofferd had. Zij had daarvoor het liefst eene moorddadige verwensching gekocht, om de gelukkige daar er mede te verpletteren. Reeds begon de pikzwarte vloeistof in den schotel te vloeien, waaruit een scherp riekende damp opsteeg, doch de tooveres blies dezen opzij. Zoodra het donkere vocht een weinig was afgekoeld en de oppervlakte niet meer troebel maar glad was, vroeg Medea het meisje, wat zij het eerst begeerde te vernemen. Doch het antwoord werd Katharina van de lippen genomen; een verschrikkelijk geklop en gedreun deed plotseling het huis daveren, en met een luiden gil liet de tooveres den schotel vallen, zoodat de inhoud omhoog spatte, en lauwe, vuile druppels zich hechtten aan het kleed en de armen van het meisje. Een onverwachte, ontzettende schrik bracht haar geheel in verwarring, en Heliodora, die zelve nauwelijks op de been kon blijven, moest haar steunen; want Katharina waggelde en dreigde in elkaar te zakken.

De tooveres was verdwenen; in de zaal bevonden zich alleen een half volwassen knaap, een jonge man en een lang opgeschoten, schamel gekleed Egyptisch meisje. In alle richtingen heen en weervliegende wierpen zij de voorwerpen, die hier en daar stonden, in eene opening van den vloer, waarvan zij het luik hadden weggetrokken, goten water op de kolen, doofden de lampen uit en dreven de vrouwen met gemeene scheldwoorden in een hoek van de zaal. Daarna klommen de knapen zoo vlug als katten naar het open dak, en sprongen naar buiten. Daar weerklonk een schel gefluit door het huis, en een oogenblik later stormde de tooveres de zaal binnen, vatte de beide bevende vrouwen bij de schouders en riep hun toe: »Om Christus’ wil hebt medelijden! Het is om mijn leven te doen. Op tooverij staat den dood. Ik heb mijn best voor u gedaan. Gij zijt – hoort gij wat gij zeggen moet? – gij zijt uit barmhartigheid gekomen om de kranken te verplegen.”

Daarop duwde zij beiden door het gordijn, waarachter nog altijd klaagtonen werden gehoord, in een bedompt laag vertrek, en het groote, magere meisje slenterde haar achterna. Daar lagen op armzalige legersteden een oud man met donkere vlekken op zijne naakte borst en zijn aangezicht, rillend over al zijne leden, en een vijfjarig kind, welks hoogroode wangen van de koortshitte gloeiden. Heliodora dacht in dit vertrek te stikken en Katharina klemde zich bevende aan haar vast; doch de tooveres haalde hen van elkander zeggende: »Ieder voor een bed; gij bij het kind, gij bij den oude!”

Werktuigelijk volgden beiden de vrouw, die van angst buiten adem was. Het kwikstaartje, dat zich nog nooit om eene kranke bekommerd had, werd van afschuw vervuld en wendde de oogen van de lijders af. De jonge vrouw, die vele, vele nachten aan de lijdenssponde van een geliefde gewaakt had en goedhartig, – want dat was zij van nature – haar lijdende slaven vaak met eigene hand hulp had verleend, zag het kind medelijdend in het vriendelijke, gloeiende gelaat, en veegde het met den doek de zweetpaarlen van het voorhoofd.

Katharina huiverde bij alles wat zij zag, doch reeds werd hare opmerkzaamheid door iets nieuws geboeid, want aan de andere zijde van het huis hoorde men wapengekletter, de deur werd met geweld opengestooten en de arts Philippus trad de kamer binnen. Hij beval de veiligheidsbeambten, die hem vergezelden, buiten te wachten. Hij verscheen op last der bouleuten, aan wie ter oore was gekomen, dat zich door de pest aangetaste kranken bevonden in het huis van Medea, en dat zij desniettemin voortging met bezoeken te ontvangen. Men had reeds lang besloten haar de uitoefening van dit handwerk te beletten; en heden was het bericht gekomen, dat zij in den avond voorname bezoekers verwachtte. De beambten wilden haar op heeter daad betrappen en de arts verlangde uit te maken, of haar huis tot de door de ziekte aangetaste behoorde. In elk geval wenschte de senaat de tooveres in de gevangenis ter zijner beschikking te hebben, hoewel men aan Philippus van dit verlangen niets had medegedeeld.

Zij die binnenkwamen, hadden in het minst niet verwacht deze gasten hier te vinden. Met een afkeurend hoofdschudden keek de arts hen aan, legde de tooveres het zwijgen op met een barsch: »dat alles zal wel blijken,” toen zij haastig verzekerde, dat deze edele dames gekomen waren, om uit christelijke barmhartigheid de arme lijders te troosten en te helpen, en bracht de onvrijwillige krankenverpleegsters onverwijld naar buiten. Daar deelde hij haar mede in welk een schrikkelijk gevaar zij zich door hare lichtzinnigheid gebracht hadden, en gebood haar ten stelligste zich terstond naar huis te begeven, dáar, ondanks het late uur, een bad voor zich gereed te laten maken en van kleederen te verwisselen.

Met knikkende knieën bereikten zij den wagen en nog voor deze zich in beweging zette, barstte Heliodora in bittere tranen uit, terwijl Katharina zich nijdig achterover in de kussens wierp en met een blik op hare gezellin, die zoo geheel ontdaan was, dacht: »Het begin van het ongehoord geluk, dat haar verspeld werd! Goed, als het zoo voortgaat.”

Het was alsof demonen, die het kwikstaartje welgezind waren dezen wensch vernomen hadden; want toen de wagen voorbij het wachthuisje den eersten hof van het stadhouderlijk verblijf wilde inrijden, werd hij aangehouden door vreemde gewapenden, met bruine krijgshaftige aangezichten, en moest hij eenige oogenblikken hier wachten tot een Arabisch bevelhebber verscheen, die verlangde te weten wie zij waren en wat zij begeerden.Zij antwoordden met bevende stem, waarop haar werd medegedeeld, dat zoo even op last der Arabische regeering beslag was gelegd op het stadhouderlijk paleis. Orion was van eene groote misdaad beschuldigd en zijne gasten moesten morgen het huis verlaten. Katharina, die den tolk kende, kreeg vergunning Heliodora naar de vrouw van den senator te vergezellen, zich van den wagen te bedienen om terug te rijden en, als zij dit begeerde, de Byzantijnsche met zich naar huis te nemen; want in het stadhouderlijk verblijf zou het er in de eerste dagen zeer oorlogzuchtig uitzien.Zij hielden nu te zamen raad. Het kwikstaartje drong er op aan, dat Heliodora haar terstond naar hare moeder zou vergezellen, want zij hield zich en hare gezellin voor verpest; en hoe zouden zij, in dit door soldaten bezet gebouw, een bad kunnen nemen? De jonge vrouw kon en durfde in dezen toestand niet bij vrouw Martina blijven. Morgen moest ook de matrone bij Katharina komen; hare moeder, zeide zij, zou zich bijzonder verheugen over zulke lieve gasten.De weduwe liet werktuigelijk alles met zich doen, en nadat vrouw Martina gaarne had ingewilligd, om de uitnoodiging van hare »reddende engel” te volgen, bracht de wagen beiden naar het huis der weduwe Susanna. Deze was reeds lang te bed en hield zich vast overtuigd, dat haar dochtertje in hare vriendelijke kamer lag te slapen en te droomen. Katharina liet haar niet wekken en de badkamer was zoover verwijderd van Susannas vertrekken, dat zij rustig doorsliep, terwijl haar kind en hare nieuwe gast er gebruik van maakten.

Zij antwoordden met bevende stem, waarop haar werd medegedeeld, dat zoo even op last der Arabische regeering beslag was gelegd op het stadhouderlijk paleis. Orion was van eene groote misdaad beschuldigd en zijne gasten moesten morgen het huis verlaten. Katharina, die den tolk kende, kreeg vergunning Heliodora naar de vrouw van den senator te vergezellen, zich van den wagen te bedienen om terug te rijden en, als zij dit begeerde, de Byzantijnsche met zich naar huis te nemen; want in het stadhouderlijk verblijf zou het er in de eerste dagen zeer oorlogzuchtig uitzien.

Zij hielden nu te zamen raad. Het kwikstaartje drong er op aan, dat Heliodora haar terstond naar hare moeder zou vergezellen, want zij hield zich en hare gezellin voor verpest; en hoe zouden zij, in dit door soldaten bezet gebouw, een bad kunnen nemen? De jonge vrouw kon en durfde in dezen toestand niet bij vrouw Martina blijven. Morgen moest ook de matrone bij Katharina komen; hare moeder, zeide zij, zou zich bijzonder verheugen over zulke lieve gasten.

De weduwe liet werktuigelijk alles met zich doen, en nadat vrouw Martina gaarne had ingewilligd, om de uitnoodiging van hare »reddende engel” te volgen, bracht de wagen beiden naar het huis der weduwe Susanna. Deze was reeds lang te bed en hield zich vast overtuigd, dat haar dochtertje in hare vriendelijke kamer lag te slapen en te droomen. Katharina liet haar niet wekken en de badkamer was zoover verwijderd van Susannas vertrekken, dat zij rustig doorsliep, terwijl haar kind en hare nieuwe gast er gebruik van maakten.

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
11 ağustos 2017
Hacim:
880 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre