Kitabı oku: «De nijlbruid», sayfa 41
Heden werden hier de inwendige aangelegenheden behandeld van een land, dat reeds eene beschaving van eeuwen achter zich had, en hetwelk voor weinige jaren nog onbekend was aan de krijgshaftige zonen der woestijn. Hoe goed bleken de vier bouwmeesters, de opzichter van de markten, van de besproeiing der landerijen en van de molens hunne taak te hebben opgevat! Deze frissche, nog niet versleten koppen waren in staat het zwaarste aan te pakken en het kloek, goed en gelukkig uit te voeren. Inderdaad ook de zonen van deze vaders, die geen school hadden doorloopen, waren in staat aan vervallen, groote rijken nieuwen glans te geven, en de ingesluimerde wetenschap der door hen onderworpen natiën tot een nieuw leven te wekken. In deze vergadering was alles vol geest, leven en vuur, en de vroegere slaaf Obada had waarlijk geen gemakkelijke taak, om zich te handhaven onder deze welbespraakte nakomelingen van aanzienlijke vrije stammen.
Open en zonder vrees sprak de kadhi Othman zijne zienswijze uit over Obada’s handelwijze, en verklaarde, ook in naam van de andere medeleden van den divan, de verantwoordelijkheid van het gebeurde geheel van zich te werpen en op de schouders van den Wekil te moeten laden. Deze verlangde echter niets beters; hij sprak met zulk eene vurige welsprekendheid, zijn voorstel, om de door het vuur van dak beroofde Memphieten naar Fostat over te brengen was zoo aannemelijk, en eindelijk had de afgeloopen nacht zijne groote eigenschappen in zulk een helder licht gesteld, dat men alle verzet tegen hem verschoof, en besloot het antwoord op eene tegen hem gerichte aanklacht uit Medina af te wachten. Ook schreef de alles beheerschende discipline voor, zich naar zijn wil te voegen, en menigeen, die in den slag den dood als een bruidegom zijne bruid was tegengesneld, vreesde den geweldenaar van lage afkomst, die voor het ontzettendste niet terugdeinsde.
Obada had eene overwinning behaald. Niemand was in staat hem van roof te betichten, zelfs niet van een drachme, en toch had hij woorden moeten aanhooren, die hij moeielijk verduwen kon, en van alle zijden was hem den eerbied onthouden, die hem als plaatsvervanger van den stadhouder toekwam. Ten hoogste verstoord verliet hij het laatst de zittingzaal en niemand, zelfs niet zijn onderbevelhebber bleef bij hem, om hem een vleiend woordje te zeggen over de kracht en de schoonheid zijner rede, terwijl die verwenschte lieden Amr bij dergelijke gelegenheden als bijen omzwermden en hem tot aan zijn huis volgden als kwispelstaartende honden. De minachting en vijandschap die hij ondervond, schreef hij niet toe aan zijne schuld, maar aan den afkeer, die zijne geboorte bij die hoogmoedige vrijgeborenen wekte. Toch zag hij over allen heen, gevoelde hij zich de meerdere van ieder afzonderlijk, en wanneer de aanslag in Medina gelukte, dan zou hij zich onder hen zijne offers kiezen, dan…
Aan deze wraakzuchtige overpeinzingen werd een einde gemaakt door eene bode, die tot over de ooren met stof bedekt was, en deze bracht goede tijding. Orion was gepakt en in het huis van den kadhi gebracht.
»Waarom niet bij mij?” snauwde Obada den krijgsman toe. »Wie is hier de plaatsvervanger van den stadhouder, Othman of ik? Naar mijn huis met den gevangene!”
Hij begaf zich daarop onverwijld naar zijne woning, doch in plaats van den aangehoudene verscheen een beambte van den kadhi, die hem in den naam zijns heeren aan het verstand bracht, dat de Kalief Othman tot opperste rechter in Egypte had aangesteld, dat deze aangelegenheid tot zijn departement behoorde, en dat Obada, als hij den gevangene zien wilde, bij hem kon komen, tenzij hij zich later wilde begeven naar de stedelijke gevangenis van Memphis, waarheen hij Orion zou laten brengen. Obada vloog woedend naar het in de nabijheid staande huis van zijn vijand, doch deze stelde tegenover zijne onstuimige hevigheid de rust van den verstandigen en rechtvaardigen man. De kadhi was pas ongeveer vijf-en-veertig jaren, maar zijne zachte, zwarte baard begon reeds grijs te worden. Zijn schoon gevormd bruin gelaat droeg den stempel van een eerlijk en edel karakter, en uit zijne oogen sprak scherpzinnigheid en kalmte van geest. Er lag iets rustigs en tevredens in de geheele verschijning van dezen man, die moeielijke levenservaringen waardig had gedragen en zich tot taak had gesteld anderen ervoor te bewaren, zooveel in zijn vermogen was. Ook tot den kadhi was de aanklacht van den patriarch doorgedrongen: ook hij was voornemens het ombrengen zijner geloofsgenooten zwaar te straffen, maar de straf moest enkel den schuldigen treffen, en het zou hem leed hebben gedaan, als hij dezen in Orion moest zien. Hij had zijn vader hooggeschat als een braaf man en rechtvaardig rechter, en van den ervaren Egyptenaar menigen goeden raad ontvangen.
De ontmoeting die er plaats had tusschen Othman en den uitermate verstoorde Wekil was zelfs voor de beambten, die er bij tegenwoordig waren, pijnlijk geweest, en Orion, die in het aangrenzend vertrek het razen en tieren van Obada hoorde, kon daaruit afleiden met welk een verbittering zijn zwarte vijand hem vervolgde. Doch evenals de zee na de heftigste stormen weder tot een gelijkmatigen golfslag terugkeert, zoo nam ook deze strijd een rustig einde. De kadhi had den Wekil onder het oog gebracht, hoe onbetamelijk het was en welk een smadelijk licht het wierp op de gerechtigheid der muzelmannen, op eene bloote verdenking het aanzienlijkste huis in den lande, aan welks hoofd de zaak van den Islam bovendien zooveel goeds te danken had, van zijne goederen te berooven. Obada had daarop geantwoord, dat eene stellige aanklacht was ingekomen van het hoofd der kerk hier te lande, dat niets geroofd, maar alles in beslag genomen en in verzekerde bewaring gebracht was. Wat Allah door zijn vuur had vernield, daarvan kon niemand de verantwoordelijkheid dragen. Van bloote verdenking was hier geen sprake; hij zelf was in het bezit van een document, waaruit schriftelijk bleek, dat de geliefde van Orion de ontwerpster was van de euveldaad, die aan twaalf geloofsgenooten het leven had gekost. Het meisje waarvan hij sprak, was gisteren gevangengenomen. Hij zou wel nader achter de waarheid komen, ondanks alle kadhis van de wereld, want wilde hij, Othman, een aantal muzelmannen door christenhonden ongestraft laten slachten, hij, Obada, kon dat niet onverschillig aanzien, en als hij het deed, zouden morgen de duizend Egyptische kanaalarbeiders de drie muzelmannen, die er het opzicht over hielden, met hunne spaden doodslaan.
De kadhi verzekerde op zijne beurt, dat hij niet minder begeerig was dan Obada de daders te straffen, maar eerst moest uitgemaakt worden wie het waren, en dat wel volgens de wet, rechtvaardig, zonder menschenvrees en blinde haat, door de rechtbank en met alle voorzichtigheid. Schuldigen vrij te spreken stuitte hem als rechter evenzeer tegen de borst als onschuldigen te veroordeelen, en zoo zou het onderzoek rustig zijn loop hebben. Wanneer hij, Obada, de geliefde van Orion in het verhoor wilde nemen, dan had hij als kadhi daar niets tegen; maar het leiden der eigenlijke verhandelingen en het voorzitten bij de beraadslagingen der rechters, dat was zijne zaak, en zoo iets liet hij zich zelfs door den Kalief niet uit de handen nemen, zoolang deze hem waardig achtte zijn ambt te bekleeden.
Obada moest hier het hoofd bij neerleggen, hoewel tegen zijn zin. Toen de Wekil Orion verlangde te zien, werd deze geroepen. De zwarte reus nam hem op van het hoofd tot de voeten als een slaaf, dien men verlangt te koopen, en terwijl de kadhi naar de deur ging en hem dus niet zien kon, vermocht Obada geen weerstand te bieden aan eene kinderachtige neiging. Hij streek zich namelijk, met een veelbeteekenenden blik op den gevangene, stevig en snel met den wijsvinger over den donkerbruinen hals, als scheidde hij het hoofd van den romp. Daarop keerde hij den jongeling verachtelijk den rug toe.
ZESTIENDE HOOFDSTUK
In den namiddag reed de Wekil Obada naar Memphis en stapte af aan de stadsgevangenis. Hij verwachtte daar den bisschop te zullen vinden, doch inplaats van dezen ontving hij het bericht, dat Plotinos aan de pest gestorven was. Dat was een leelijke streek van het noodlot, want met den bisschop daalde de getuige ten grave, die hem het ten gunste der nonnen beraamde reddingsplan verraden had. Maar neen! de patriarch droeg gewis van alles kennis. Doch wat hielp dat voor het oogenblik? Hij had geen tijd te verliezen en er moesten zeker drie weken verloopen eer Benjamin terugverwacht kon worden.
Obada had Paulas vader in het kamp van Damascus ontmoet, en het had hem vaak gekweld, dat men den naam van dezen krijgsheld ook onder de muzelmannen met roem gedacht. Zijn nijdig gemoed gunde ook den grootste, de door vriend en vijand erkende onbesmette eer niet. Hij geloofde niet aan eer en hield ieder die haar genoot voor een slimmen huichelaar. Evenals van den vader had hij ook een afkeer van de dochter, zonder haar ooit gezien te hebben. Het lot van Orion was in zijn binnenste beslist en vóor zijn einde moest hij nog gemarteld worden door de terechtstelling van zijne geliefde, hetzij zij haar schuld ontkende of openlijk beleed. Misschien gelukte dit hem dit te bewerken, en daarom liet hij Paula onverwijld in de vergaderkamers der rechters brengen. Doch zijn plan mislukte volkomen, hoewel hij haar door den tolk de grootste toegevendheid beloofde wanneer zij openhartig zou zijn, maar haar in het tegenovergestelde geval met een pijnlijken dood dreigde.
Zóo had hij zich de gevangene werkelijk niet voorgesteld, en de trotsche kalmte, waarmede zij elke beschuldiging afwees, oefende een buitengewonen invloed uit op den vroegeren slaaf. Aanvankelijk hielp hij den tolk, door haar in gebroken Grieksch iets toe te schreeuwen, of door te beproeven haar angst aan te jagen met vreeselijke blikken, waarvan hij den indruk vaak beproefd had bij zijne ondergeschikten. Doch alles had niet de minste uitwerking. Toen liet hij haar verklaren, dat hij in het bezit was van een bewijsstuk, hetwelk hare schuld boven alle bedenking verhief, doch ook dit verstoorde hare kalmte niet, en zij verlangde alleen het te zien. Daarop liet hij haar zeggen, dat zij het vroeg genoeg zou leeren kennen, terwijl hij de verklaring van den tolk vergezelde van dreigende gebaren.
Obada had onder zijn volk kloeke vrouwen ontmoet, van grooten invloed. Dappere vrouwen had hij ten strijde zien trekken en hij was er getuige van geweest, hoe zij wilder, met meer doodsverachting en bloedgieriger dan mannelijke krijgers de gevaren van den geloofsstrijd deelden. Doch dat waren enkel echtgenooten en moeders geweest, en waar hij ze uit den stillen huiselijken kring, dien een meisje nooit verlaten mocht, had te voorschijn zien treden, waren zij altijd beheerscht door hartstochtelijke aandoeningen, met gloeiende geestdrift partij trekkende voor gade en kroost, familie of stam. Over het geheel hielden de vrouwen zijns volks zich bescheiden op den achtergrond en geene handelde tegen deze gewoonte, tenzij zij beheerscht werd door een onstuimigen strijdlust. Maar deze jonkvrouw stond daar tegenover hem als een veldheer, als het hoofd van een stam, met onwrikbare kalmte. Daar was in hare houding iets dat hem vrees aanjoeg en te gelijk het verlangen uitermate prikkelde, om haar zijne overmacht te doen gevoelen en haar trots te breken. Evenals hij uitstak boven alle aanvoerders der muzelmansche krijgsmacht, zoo overtrof zij in wasdom alle vrouwen zijns volks, en door nieuwsgierigheid gedreven om zich met haar te meten, ging hij dichter naar haar toe en trok van zijn hals met de hand een lijn door de lucht, die haar schedel raakte, en toen zij hierop achteruitweek, ontging het hem niet met welk een diepen afschuw zij hem aanzag. Thans steeg hem het bloed naar het hoofd en terwijl hij den tolk beval haar mede te deelen, dat zij op geene vergiffenis behoefde te rekenen, wijdde hij haar in zijn binnenste ten gruwzamen dood.
Bleek en op het ergste voorbereid keerde Paula naar het schamele vertrek terug, dat zij met hare oude Betta bewoonde. Het was een schrikkelijk oogenblik geweest toen zij de gevangenis binnentrad, want de wachters schenen van plan te zijn haar naar eene der zalen te voeren, waar mannelijke en vrouwelijke misdadigers in grooten getale gehuisvest waren, en vanwaar het gerammel van ketenen en een wild en verward geschreeuw van allerlei stemmen haar tegenklonk. Doch de tolk en de aanvoerder der veiligheidswacht hadden zich haar lot aangetrokken, en wel op verzoek van vrouw Martina, die hen een rijk geschenk had beloofd, wanneer zij morgen de mededeeling brachten, dat Paula in den kerker een goed onderkomen had gevonden. Ook de schoonmoeder van den gevangenbewaarder had haar in bescherming genomen. Zij was de waardin uit de herberg van Nesptah en had in de gevangene de schoone jonkvrouw herkend, die op het watertochtje met Orion bij haar was afgestapt, en die zij voor zijne bruid had gehouden. Zij bracht toevallig een bezoek aan de vrouw van den bewaarder, hare dochter, en verzocht ook deze Paula vriendelijk te behandelen. De jonkvrouw kreeg met Betta een eigen vertrek en de bewaarder was niet ongevoelig voor hare goudstukken. Deze man deed voortdurend zijn best, om haar lot dragelijk te maken, en heden morgen had hij Pulcheria vergund haar te bezoeken en haar de laatste nog niet verdorde rozen uit den tuin te brengen. Ook de weduwe Susanna had aan haar voornemen gevolg gegeven door spijzen en vruchten te zenden, maar deze waren aan den gevangenbewaarder gegeven en den bode werd gezegd, dat Paula van alles goed verzorgd werd en zulke gaven voor het vervolg niet meer behoefde.
In het gevoel harer onschuld had zij haar lot rustig te gemoet gezien en op de hoog geroemde rechtvaardigheid der Arabische rechters gebouwd. Maar niet zij, Orions vijand, dat zwarte monster, scheen haar lot te zullen beslissen. Neergedrukt door het gevoel, onmachtig en hulpeloos te zijn prijsgegeven aan de willekeur van een gewetenloozen schurk, gevoelde zij hoe de krachten haar ontzonken, en luisterde zij nauwelijks naar de bemoedigende woorden van hare voedster. Zij vreesde den dood niet, maar te sterven zonder haar vader weergezien, zonder Orion gezegd en getoond te hebben, dat zij hem toebehoorde, dat zij de zijne was en bleef, dat was te hard, dat viel haar te zwaar om te dragen.
Terwijl zij de handen wrong, op het punt van te vertwijfelen, draafde hij, die het geluk, de rust en de have zoo veler medemenschen vernietigd had, op het edelste ros uit Orions stal door de straten van Memphis, met het vaste plan de trotsche gevangene zijne macht te doen gevoelen. Op de groote marktplaats, in het Ta-ānch-kwartier moest hij zijn hengst dwingen tot een rustiger gang, want daar had zich voor de kurie, het raadhuis der stad, eene onafzienbare menschenmenigte verzameld. De Wekil brak zich baan door het volk, zonder iemand te ontzien, want hij wist wat het begeerde en telde dit niet. Het arme gepeupel school reeds sedert eenigen tijd daar dagelijks samen en verlangde van de bouleuten hulp in zijne schrikkelijke ellende. Daar het kerkgezang en de processie gisteren weder zonder gevolg waren gebleven, bestormde het heden de kurie. Maar kon de senaat den Nijl laten wassen, de pest bezweren of de dadels verhinderen van de palmen te vallen? Wie kon helpen waar de hemel zijn bijstand ontzegde?
Zoo had het hoofd van de stad aan de om hulp roepende menigte van het balkon der kurie wel reeds tienmaal gevraagd, en altijd was het volk uitgebarsten in den kreet: »Ja, ja, gij moet het, het is uw plicht! Gij neemt van ons belasting, gij zijt geroepen voor ons te zorgen!”
Gisteren was de onzinnige menigte reeds niet meer te houden geweest en had met steenen naar het raadhuis geworpen, maar heden na den verschrikkelijken brand en den dood van den bisschop was het gepeupel in dichte drommen komen opzetten, woedender dan ooit en tot de uiterste vertwijfeling gebracht. De bouleuten zaten te beven op hunne oude, geel geworden, ivoren stoelen, de overblijfselen van uitgedoofden glans, die gelijken moesten op zetels der Romeinsche senatoren. Zij zagen elkander aan, haalden de schouders op en lieten zich een brief van den kadhi voorlezen, die zoo even gekomen was, en hen, christenen, beval, overeenkomstig de tot een besluit verheven voorslag van Obada, aan de gemeente door omroepers als anderszins bekend te maken, dat ieder burger, wiens huis in den afgeloopen nacht door vuur was verteerd, aan de overzijde in Fostat kosteloos grond en bouwmaterialen kon krijgen, om zich een nieuw huis op te trekken, ingeval hij den Nijl wilde oversteken en den Islam aannemen.
Dit smadelijk voorstel moest bekend gemaakt worden, daar viel niet over te beraadslagen, men kon er zich niet tegen verzetten. Maar wat kon van hunne zijde voor de klagende menigte gedaan worden? De pest sleepte het ongelukkig volk ten grave; de groenten, waaruit gedurende dit jaargetijde de helft van zijn voedsel bestond, waren verdord; zijne anders zoo zoete, verkwikkende drank was vergiftigd; de dadels, zijn toespijs, rijpten om met afschuw weggeworpen te worden. En daarbij een komeet aan den hemel, geen uitzicht op oogst, ook maar van enkele halmen, in de volgende maanden! De bisschop dood, het vertrouwen op de hulp der kerk geschokt, Gods genade als opgehouden, verloren in dit door de ongeloovigen bezette land! En zij, op wier hulp men rekende, waren arme, zwakke menschen, raadslieden zonder raad, ieder uur bedreigd om hunne door de pest aangetaste medeleden te volgen, die van de thans ledig staande zetels nog onlangs het grootste woord hadden gevoerd. Gisteren hadden naar ieders overtuiging, de nood en de ellende hun toppunt bereikt, en in den afgeloopen nacht waren ze voor zoovelen verdubbeld. Hun eigen zelfvertrouwen was uitgeput, doch er was nog éen wijze in de stad, die misschien nieuwe wegen openen en op een middel wijzen kon, om het volk voor vertwijfeling te bewaren.
Daar vlogen weder steenen door het geopende dak, en de bouleuten sprongen van hunne ivoren zetels op en zochten beschutting achter marmeren zuilen en pijlers. Van de zijde der markt drong een woest geschreeuw door tot de ooren der beangstigde raadsleden, en tegen de zware deur van de kurie werd met vuisten en stokken gebeukt. Gelukkig was ze met brons beslagen en met zware ijzeren grendels gesloten, maar ieder oogenblik kon ze voor het geweld bezwijken en de razende volkshoop de vergaderzaal binnenstormen.
Doch wat gebeurde er? In een oogenblik verstomde het gebrul en gejoel; het gedruisch nam een anderen, zachteren vorm aan. In plaats van de wilde vloeken en verwenschingen van zooeven weerklonk het: »Heil! Heil!” voor en na, en daartusschen hoorde men roepen: »Red,” »help!” »Geef ons raad!” »Leve de wijze!” »Uw tooverkunst, vader!” »Gij kent de geheimen, de wijsheid der ouden!” »Red, red; toon die gierigaards en bedriegers in de kurie hoe men ons helpt!”
Het hoofd van de stad waagde het zijne veilige plaats achter het zuilenbeeld van Keizer Trajanus te verlaten, het eenige dat de geestelijkheid nog had verschoond, en langs de ladder, die men gebruikte om de hanglampen aan te steken, op te klimmen tot het hooge venster en een blik naar beneden te slaan. Daar zag hij een grijsaard in hagelwitte kleeding op een fraaien witten ezel door de menigte rijden, die eerbiedig voor hem plaats maakte. De lictoren der stad gingen hem voor met hunne fasces, waaraan, ten teeken van hunne vreedzame zending, palmtakken bevestigd waren, verder merkte hij op dat de oude, behalve de drijver van zijn beest, ook een slaaf volgde, die ettelijke schriftrollen droeg, en dit deed zijn hoop herleven; want ze zagen er zeer oud en geel uit en bevatten stellig een overvloed van wijsheid, ja wellicht magische formulieren en tooverspreuken, waarvan men heil kon wachten. Met een luid »hij komt,” daalde het hoofd der stad van de ladder af; weldra knarsten de grendels, de deur ging open en men kwam tot verademing toen men bespeurde, dat buiten den grijsaard niemand de kurie was binnengedrongen. Toen Horus Apollon de raadzaal binnentrad vond hij de bouleuten in zulk eene waardige houding op hunne ivoren stoelen, als ware de raadsvergadering geen oogenblik geschorst. Doch op een wenk van den voorzitter stonden allen voor den grijsaard op en hij beantwoordde hun groet afgemeten, als ware hem een eer bewezen die hem toekwam. Hij liet het zich ook wel gevallen, dat het hoofd der stad hem zijn hoogeren zetel inruimde, om op een gewonen naast hem plaats te nemen.
Weldra was de behandeling van de zaak aangevangen, en deze werd niet gestoord door de menigte, ofschoon van de marktplaats nog altijd geluiden in de zaal doordrongen als van een bruisenden golfslag of van duizend bijenzwermen. De grijsaard verzekerde bescheiden, dat hij in zijn eenvoud, waar zulke wijze mannen geen hulp wisten te verschaffen, aanvankelijk twijfelde of die wel te vinden zou zijn. Hij was echter bedreven in de kennis van den aard en de wetenschap der vaderen, en hij was thans gekomen om mede te deelen, wat zij in dergelijke gevallen voor doeltreffend hadden gehouden, ten einde dat ook nu na te volgen.
Een gemompel van instemming vergezelde zijne zachte, maar zoetvloeiende reden, en toen de stadsoverste allereerst wees op den wortel van alle onheilen, het uitblijven van den Nijlwas, verzocht de grijsaard hem hierover te zwijgen en allereerst de nooden onder de oogen te zien, waartegen men met eigene krachten redmiddelen kon aanwenden. De pest woedde in de stad; hij was zoo even het kwartier voorbijgegaan, dat door den brand gedeeltelijk was vernield, en had daar vijftig kranken zonder verpleging en in de grootste ellende bijeengevonden. Hier kon wat gedaan worden; hier lagen de middelen voor de hand, om de ontevredene menigte te bewijzen, dat hare raadslieden en leiders de handen niet in den schoot hadden gelegd.
Een der leden van den raad stelde voor het Caecilia-klooster of het ongebruikte en vervallen Odeum voor hen in te ruimen, doch Horus Apollon verklaarde zich hiertegen en zette duidelijk uiteen, dat zulk eene opeenhooping van zieken midden in de stad de gezonde burgers in gevaar zou brengen. Dat was ook de zienswijze van zijn vriend Philippus en deze had de handelwijze der vaderen, als de eenige ware aangeprezen. Waar plaatsten de ouden niet alleen hunne inrichtingen van liefdadigheid, maar ook de groote ruimten vorderende tempels en begraafplaatsen? Altijd in de woestijn, buiten de stad. Op de reuzensphinx bij de pyramiden had de groote Arrianus zelf deze versregels geschreven:
Eertijds schiepen de goden die schoon hier prijkende vormen,
Wijselijk sparend het veld, vol van den vruchtbaren oogst.
Dit sparen van het vruchtbare veld heeft het jongere geslacht vergeten, en het begreep ook niet meer, hoe het de woestijn kon gebruiken. De dooden en verpestten mochten de levenden niet in gevaar brengen, en daarom moesten zij buiten de stad, op den woestijnbodem van den Necropolis ergens worden ondergebracht.
»Maar wij kunnen ze toch niet in den zonnegloed laten liggen,” zeide de stadsoverste.
»En evenmin,” voegde een ander erbij, »kan men in een ommezien een gebouw voor hen optrekken.”
Daarop antwoordde Horus Apollon: »Wie zou zoo dwaas zijn het een of het ander te verlangen! Maar linnen en palen zijn in Memphis meer dan genoeg. Laat dadelijk in den Necropolis groote tenten opslaan, en onder deze beschutting, op kosten en onder toezicht van de stad allen verplegen, die door de ziekte worden aangetast. Vaardig drie of vier uit uw midden af, om deze opdracht te volbrengen, en in weinig uren is er een onderkomen gevonden voor die van hun huis beroofde kranken. Hoevele matrozen en scheepstimmerlieden slenteren er zonder arbeid langs den oever! Roep ze samen, en zet ze binnen een uur aan het werk!”
Dit voorstel vond bijval en een fabrikant van lijnwaad onder de bouleuten zeide: »Ik lever alles wat er noodig is,” en een ander, die in denzelfden stof handel dreef en dit beroemde Egyptische fabrikaat overal heen zond, viel hem in de rede en verlangde voor zich en zijn huis de opdracht, omdat hij goedkooper leveren kon. Deze strijd zou de zitting tot het einde en misschien ook tot den volgenden dag in beslag hebben genomen, als het voorstel van Horus Apollon, om de leverantie tusschen beiden te verdeelen niet spoedig ware aangenomen. Het volk begroette de afkondiging van het besluit, dat er tenten voor de zieken in de woestijn zouden worden opgeslagen, met een bijvalskreet van honderden stemmen. Zij die de opdracht ontvingen, om het besluit uit te voeren, gingen terstond aan het werk, en in den volgenden nacht konden de van hun dak beroofden reeds onder de eerste groote tent geborgen worden.
Op dezelfde wijze loste de grijsaard nog eenige andere gewichtige vragen op, terwijl hij daarbij altijd zich beriep op de wijsheid der vaderen. Ten laatste nam hij het woord over de hoofdzaak, en hij deed het voorzichtig en met groot beleid. Alle wederwaardigheden van den laatsten tijd, zeide hij, wezen er op, dat de hemel vertoornd was op het ongelukkig land zijner vaderen. Als een teeken van zijn ongenoegen was een komeet gezonden, dat vreesaanjagend gesternte, dat met den dag nog toenam in dreigenden glans. Het stond niet in de macht van een mensch den Nijl te doen stijgen, maar de ouden – en nu luisterden de bouleuten met ingehouden adem – stonden in nauwere betrekking tot de geheimzinnige machten, die het leven der natuur besturen, dan de tegenwoordige menschen, onverschillig of ze leeken of priesters zijn. In die dagen was ieder dienaar der allerhoogste godheid tegelijk een kenner en onderzoeker der natuur. Wanneer Egypte door eene ramp werd bezocht als die van dit jaar, werd er een offer gebracht, een groot offer, waartegen het menschelijk gevoel en alles wat in ons is opkomt, maar dit had nimmer zijne uitwerking gemist. Hier waren de bewijsstukken, en daarbij wees hij op de schriftrollen in zijn schoot.
De vergaderden bewogen zich onrustig op hunne zetels en eerst riep het hoofd der stad en vervolgens riepen en vroegen ook de andere bouleuten de een na den ander: »En het offer?” – »Welk offer brachten zij?” – »Wat moet dat offer zijn?”
»Laat mij dit verzwijgen tot een volgenden keer,” verzocht de grijsaard. »Wat zou het kunnen baten dit heden reeds te verkondigen? Eerst moet onderzocht worden, wat den goden welgevallig is.”
»Maar wat is het? Spreek man!” – »Leg ons niet op de pijnbank!” – Zoo drong men van alle zijden op hem aan. Doch de grijsaard bleef onverbiddelijk, beloofde den raad zelf samen te roepen, zoodra de tijd daartoe gekomen was, en verlangde van den stadsoverste alleen, dat hij van het balkon zou afkondigen, dat Horus Apollon een offer wist, dat den Nijl kon bewegen eindelijk te wassen. Zoodra het gevonden was, zou men het volk zijne toestemming vragen. In vroeger eeuwen had het nooit zijne uitwerking gemist. Mannen, vrouwen en kinderen konden dus gerust naar huis gaan en geduldig, met nieuwe en gegronde hoop, de toekomst afwachten.Deze afkondiging, waarbij het hoofd der stad niet verzuimde de wijsheid van den grijzen Horus Apollon te loven, deed eene verbazende uitwerking. Van nieuwe hoop vervuld jubelde de menigte, een »Heil! Heil!” weerklonk van alle zijden, en deze kreten golden niet enkel den grijsaard, die redding beloofde, maar ditmaal ook de bouleuten, de zorgzame vaders der stad, wien een loodzware last van het hart werd genomen. Wat de oude man voorhad, was zeker niet vroom en zuiver christelijk, maar had de macht van de kerk zich dan zoo werkzaam getoond? En nadat alle pogingen van die zijde schipbreuk hadden geleden, waren zijzelven reeds tot middelen afgedaald, die de priesters veroordeelden. Bezweringen en tooverij waren echt Egyptische kunsten, en waar het geloof niets uitrichtte, traden dezen, trad het bijgeloof in zijn recht. Toen men de lokken-Medea op het lijf was gevallen en gevangen had genomen, was het niet zoozeer geschied, om de wet te handhaven, maar veeleer, om hare geheime wetenschap ongemerkt voor het algemeen welzijn aan te wenden. In zulk een nood was geen middel te slecht, en hoewel de grijsaard zelf een afschuw had van dat wat hij aan de hand deed, van hunne toestemming was hij zeker, als het maar de gewenschte uitwerking deed. Was de nood eerst uit den weg geruimd, dan kon men de schuld, die men op zich geladen had, wel boeten; en de goede God was zoo barmhartig! De bisschop had anders ook zitting en stem onder de bouleuten, en nu had de loop der omstandigheden hun de noodzakelijkheid bespaard, om zijne tegenspraak te weerleggen.
Deze afkondiging, waarbij het hoofd der stad niet verzuimde de wijsheid van den grijzen Horus Apollon te loven, deed eene verbazende uitwerking. Van nieuwe hoop vervuld jubelde de menigte, een »Heil! Heil!” weerklonk van alle zijden, en deze kreten golden niet enkel den grijsaard, die redding beloofde, maar ditmaal ook de bouleuten, de zorgzame vaders der stad, wien een loodzware last van het hart werd genomen. Wat de oude man voorhad, was zeker niet vroom en zuiver christelijk, maar had de macht van de kerk zich dan zoo werkzaam getoond? En nadat alle pogingen van die zijde schipbreuk hadden geleden, waren zijzelven reeds tot middelen afgedaald, die de priesters veroordeelden. Bezweringen en tooverij waren echt Egyptische kunsten, en waar het geloof niets uitrichtte, traden dezen, trad het bijgeloof in zijn recht. Toen men de lokken-Medea op het lijf was gevallen en gevangen had genomen, was het niet zoozeer geschied, om de wet te handhaven, maar veeleer, om hare geheime wetenschap ongemerkt voor het algemeen welzijn aan te wenden. In zulk een nood was geen middel te slecht, en hoewel de grijsaard zelf een afschuw had van dat wat hij aan de hand deed, van hunne toestemming was hij zeker, als het maar de gewenschte uitwerking deed. Was de nood eerst uit den weg geruimd, dan kon men de schuld, die men op zich geladen had, wel boeten; en de goede God was zoo barmhartig! De bisschop had anders ook zitting en stem onder de bouleuten, en nu had de loop der omstandigheden hun de noodzakelijkheid bespaard, om zijne tegenspraak te weerleggen.