Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Warda: Roman uit het oude Egypte», sayfa 38

Yazı tipi:

Daar stond hij naast Rameri. Hij bond zich het eene einde van de uit mantels en doeken saamgebondene lijn om het lichaam. Thans gaf hij Rameri, die zich aan het vensterkozijn vasthield, het andere eind in de hand, en maakte zich gereed om andermaal de gevaarlijke sprongen te wagen. Nefert zag hoe hij een aanloop nam. Zij hield beide handen op de saamgeklemde lippen, om toch niet te schreeuwen. Zij kneep de oogen dicht, en toen zij ze weder opende was de eerste sprong gelukt. Ook bij den tweeden bewaarden de hemelsche goden hem voor vallen. Bij den derden sprong strekte Ramses nog intijds de handen uit, om hem te grijpen en voor vallen te bewaren. Nadat hij het einde der lijn van zijne heupen had losgemaakt, maakte hij haar stevig vast aan een uitstekenden balk, waarbij de koning hem ondersteunde en hielp. Nu liet Rameri het andere einde van den breeden en zwaren mantelketen los en volgde Mena. Ook den prins, die in het Seti-huis niet te vergeefs zich bij de gymnastische spelen geoefend had, gelukten de vreeselijke sprongen.

Weldra stond nu de pharao gered op den grond. Rameri volgde hem en ten laatste ook Mena. Zoodra zijn voet den vasten bodem betrad, kwam zijne teergeliefde vrouw hem het zweet van de kloppende slapen wisschen.

Ramses vloog terstond naar den noordelijken vleugel van het paleis, waarin Bent-Anat had vertoefd. Hij vond haar behouden terug, maar handenwringende, want haar jeugdige lieveling Warda was in de vlammen verdwenen, nadat het meisje zelve haar gewekt en met de hulp haars vaders gered had.

Kaschta liep langs den brandenden buitenwand van het paleis heen en weer, en rukte wanhopig zich de borstelige haren uit het hoofd. Nu eens riep hij met luider stem zijn kind bij den naam, dan weder stond hij te luisteren met ingehouden adem. Het zou waanzin zijn geweest, op goed geluk in het ontzaglijk groote brandende gebouw te gaan zoeken.

De koning had den beklagenswaardigen vader nauwelijks opgemerkt of hij stelde hem aan het hoofd der soldaten, wien hij bevolen had den wand van het gewezen verblijf van Bent-Anat in te slaan, om te beproeven of het nog mogelijk was het verloren kind te redden. Kaschta liet zich eene bijl geven, en hief dien reeds op om het hout te verbrijzelen. Daar meende hij bij een luik van de onderste verdieping, dat op Katoeti’s bevel stevig gesloten was, geklop te hooren, dat van binnen uit het gebouw kwam. Hij volgde het geluid aandachtig. Er was geen twijfel aan, er werd geklopt.

Met inspanning van al zijne krachten wrong Kaschta den bijl tusschen den wand en het luik, dat eindelijk open sprong. Dichte zwarte rookgolven drongen door deze nieuwe opening naar buiten. Daar zag hij, te midden van dichte nevelen een man op het punt van te bezwijken, terwijl hij Warda in zijne armen hield. Op hetzelfde oogenblik sprong Kaschta naar binnen, en rukte, te midden van rook en vonkenregen, zijne dochter uit de armen van haren redder, die reeds half gestikt ineen zeeg. Hij sprong met zijn dierbaren lichten last weder naar buiten, en toen hij, op veiligen bodem gekomen, zijne lippen zacht op hare geslotene oogleden drukte, werden zijne oogen vochtig. In zijne verbeelding zag hij weder het beeld der vrouw, die haar ter wereld bracht, die als eene eenzame palmboom de dorre woestijn zijns levens had opgeluisterd.

Doch maar enkele oogenblikken liet hij aan zijne gewaarwordingen den vrijen loop, Bent-Anat zelve nam Warda uit zijne armen over, en hij ijlde naar het brandende gebouw terug. Hij had den redder van zijn kind maar al te goed herkend; het was de priester Nebsecht, die sedert het gebeurde bij den Sinaï de prinses niet had verlaten, en als haar lijfarts, met haar gevolg in hare vertrekken een onderkomen had gevonden. Nu het luik weg was, kwam er een sterke luchtstroom door de opening het vertrek binnen. De heldere vlammen sloegen reeds het venster uit. Toch leefde Nebsecht nog, want zijn gekerm drong door rook en vuurgloed naar buiten.

Kaschta drong andermaal door het venster binnen. Die achter hem stonden zagen, dat de zolderbalken van het vertrek reeds begonnen te buigen, en waarschuwden hem. Ja, de koning zelf gebood hem terug te keeren. De roodbaard zat echter reeds op het kozijn, en terwijl hij naar beneden riep: »Ik heb mij met mijn bloed tot zijn schuldenaar verklaard. Tweemalen heeft hij mijn kind gered, thans betaal ik hem mijne schulden!” verdween hij in het brandend vertrek.

Een oogenblik later vertoonde hij zich weder met Nebsecht, wiens wit gewaad reeds door de vlammen gezengd was, op de armen. Men zag nog hoe hij met zijn last meer en meer het venster naderde. Een menigte soldaten, en onder hen ook Pentaoer, drongen naar voren om te helpen, en vingen den bewusteloozen arts dien Kaschta het venster uittilde, in hunne armen op.

De roodbaard maakte zich gereed hem te volgen, maar eer hij den sprong had gedaan, stortten de balken der zoldering boven hem in elkaar, en begroeven den rechtschapen zoon van den Paraschiet.

Pentaoer liet zijn bewusteloozen vriend Nebsecht in een tent dragen, en hielp de artsen, die zijne brandwonden verbonden.

De dichter was in een ernstig gesprek met den opperpriester verdiept, toen het brandalarm werd vernomen. Ameni had hem medegedeeld, dat hij niet de zoon was van een hovenier, maar dat hij uit een der edelste huizen van het land was gesproten. De grondvesten van zijn uitwendig leven werden als onder zijne voeten weggerukt. Ameni’s verhaal verplaatste hem als uit een hut in een paleis, en toch toonde Pentaoer zich noch buitengewoon verrast, noch uitermate verheugd. Zoo zeer was hij gewoon lief en leed niet van buiten, maar van binnen te ervaren. Zoodra hij het geroep van brand had gehoord, was hij naar het toneel van het onheil gevlogen, en had zich, toen hij het gevaar overzag waarin Ramses verkeerde, aan het hoofd gesteld van de vele soldaten, die uit de legerplaats kwamen toeschieten, ten einde te beproeven of het ook mogelijk was den pharao van binnen uit het gebouw ter hulp te komen.

Onder de wagenstrijders die hem volgden, was ook Katoeti’s lichtzinnige zoon, die zich voor Kadesch gunstig had onderscheiden en deze nieuwe gelegenheid aangreep om zijn moed te toonen. Het instorten der wanden belemmerde deze schare, die met ware doodsverachting trachtte voort te dringen, ten laatste verder te gaan. Zij trok zich echter eerst terug, nadat velen uit hun midden gestikt en onder brandende balken verpletterd waren. De eerste die hier om het leven kwam, was Nefert’s broeder, Katoeti’s zoon.

Warda was naar de naastbijzijnde tent gebracht. Haar schoon hoofdje rustte in Bent-Anat’s schoot, en Nefert trachtte haar in het leven terug te roepen, terwijl zij hare slapen wreef met een geestrijk vocht. De lippen der jonkvrouw bewogen zich zacht. Voor het oog harer verbeelding vertoonde zich nog eenmaal alles, wat zij in het laatste uur doorleefd en geleden heeft. Zij zag hoe zij met haar vader door de legerplaats voortijlde, en met hem, langs den bekenden weg, in de vertrekken der prinses doordrong, terwijl hij de deuren insloeg, die door Katoeti gesloten waren. Zij zag hoe Bent-Anat, door haar gewekt, haar achterna kwam met haar gevolg. Zij herinnerde zich droomerig haar schrik, toen zij, dicht bij de deur, waardoor zij gered zouden zijn, bespeurde, dat zij haar kleinood, het eenige erfdeel harer gestorvene moeder, in haar koffer had achtergelaten, en hoe zij haastig was omgekeerd, alleen door den arts Nebsecht opgemerkt. Nog eenmaal doorleefde zij den angst, die zij had uitgestaan, toen zij het kleinood weder op haar boezem had geborgen, en den schrik die haar overmeesterde, toen op den terugweg rook en vlammen haar tegensloegen. Wederom gevoelde zij zich de krachten ontzinken, en was het haar, als nam de zonderlinge priester met zijn wit gewaad haar opnieuw in zijne armen. Zij zag als in den droom andermaal hoe zijne oogen met innige teederheid op haar gericht waren, en lachte half dankbaar, half onwillig, als zij dacht aan het zachte kusje, dat hij, eer de sterkere armen haars vaders haar aangrepen, op hare lippen had gedrukt.

»Wat is zij toch schoon!” zeide Bent-Anat. »Ik geloof dat de arme Nebsecht niet dwaalde, toen hij vertelde, dat hare moeder eene aanzienlijke vrouw uit het buitenland is geweest. Zaagt gij ooit sierlijker handen en voeten? En hare huid is zoo doorzichtig als Phoenicisch vloeispaath.”

VEERTIENDE HOOFDSTUK

Terwijl de vriendinnen Warda weder bijbrachten en liefderijk verpleegden, liep vrouwe Katoeti in hare tent onrustig op en neder. Kort nadat zij was weggeslopen om het gebouw in brand te steken, had het geschreeuw van den kleinen Scheraoe hare dochter gewekt. Zij vond Nefert’s rustbed verlaten, toen zij, bevende over al hare leden en met zware handen, van haar misdadig werk terugkeerde.

Zij zat nu vruchteloos op Nemoe en Paäker te wachten. Haar hofmeester, dien zij herhaalde malen uitzond, om te vragen of de stadhouder reeds was teruggekeerd, bracht steeds een ontkennend antwoord, en tevens het bericht, dat hij de oude Hekt midden op den weg dood had gevonden.

Het hart der weduwe klopte hevig en zij huiverde. Want terwijl zij luisterde naar het geroep der soldaten, die kwamen blusschen, naar het tromgeroffel en de trompetsignalen van anderen, die den koning ter hulp ijlden, overvielen haar sombere vermoedens. Thans trof ook het dof gedreun van instortende balken en wanden haar oor. Een boosaardig lachje speelde er om hare lippen, terwijl zij dacht: »Dat trof misschien den koning en mijn beminden schoonzoon, die het zeker niet helpen kon, dat wij niet in schande zijn omgekomen, en die zich na alles wat voor Kadesch is geschied, aan zijn geduldigen meester zal hechten gelijk een kalf aan eene grazende koe.”

Wederom vervulde haar nieuwe moed. Zij hoorde in hare verbeelding de kreten der Ethiopische troepen, die den stadhouder tot koning uitriepen. Zij zag Ani, getooid met de kroon van Opper- en Neder-Egypte, op den troon van Ramses, en zich zelve in een eenvoudig maar kostbaar gewaad aan zijne zijde. Zij beschouwde zich als in het blijvend bezit van Mena’s erfdeel, door den stadhouder vergroot en geheel van schulden vrijgemaakt, waarmede zij benevens haar zoon en hare dochter nu naar welgevallen konden handelen. Ja, een nieuw en schitterend plan vervulde haar met verwachtingen, die haar van blijdschap bedwelmden. Misschien was Nefert reeds in deze ure weduwe, en waarom zou het haar niet gelukken Ani over te halen, haar kind, de schoonste vrouw uit Egypte, tot zijne gemalin te kiezen? Dan werd zij als koningin-moeder onschendbaar en almachtig. Sedert lang had zij zich gewend den gids Paäker als een weggeworpen werktuig te beschouwen, dat weldra geheel vernietigd moest worden. Zijne bezittingen konden misschien eens op haar zoon worden overgebracht, die zich voor Kadesch zoo dapper had gedragen, en die Ani zeker eerlang tot zijn wagenmenner of tot overste zijner wagenstrijders verheffen zou. Terwijl zij zich, al sneller en sneller op en neer wandelende, in zulke bespiegelingen vermeide, verliet haar alle bezorgdheid.

Daar stormde de hofmeester, dien zij ditmaal naar het brandende gebouw had gezonden, hare tent binnen, en bracht onder allerlei gebaren van ontzetting de boodschap, dat de koning en zijn wagenmenner op eene smalle borstwering midden tusschen de vlammen zweefden; dat zij verloren waren, als er geen wonder geschiedde. Brandstichters, zoo heette het, hadden het vuur aangelegd, en hij, de hofmeester, was weggevlogen om haar bericht te brengen, toen men het verpletterde lijk van den gids Paäker, dien men aan zijne zegelring had herkend, en ook dat van den armen met een pijl doorboorden Nemoe hem voorbijgedragen had.

Katoeti zweeg; na eene diepe ademhaling vroeg zij: »En de zonen van Ramses?”

»Den goden zij dank!” antwoordde de hofmeester. »Het gelukte hun zich aan saamgeknoopte kleedingstukken af te laten. Eenigen waren reeds gered, toen ik den brand verliet.”

Er kwam eene donkere wolk over Katoeti’s gelaat, en zij zond opnieuw haar bode uit. De oogenblikken zijner afwezigheid schenen haar dagen. Nu eens bewoog zich haar boezem onstuimig op en neder, dan hield zij haar adem in en sloot de oogen, alsof de angst haar laatste levenskracht uitbluschte.

Eindelijk, lang na zonsopgang, kwam de hofmeester terug. Bleek, bevende, nauwelijks in staat een woord uit te brengen, wierp hij zich voor de weduwe neder en riep klagend: »O, welk een nacht! – Bereid u voor op het ergste, meesteres! Moge Isis, die ook haar geliefden zoon zag nederstorten in den strijd voor zijn vader en koning, u troosten, en Amon, de groote god van Thebe u kracht verleenen! Onze trots, onze hoop, uw zoon werd door instortende balken verpletterd.”

Katoeti vernam deze woorden strak en doodsbleek voor zich ziende, zonder dat een traan hare oogen bevochtigde. Na eenige oogenblikken vroeg zij dof: »En Ramses?”

»Laat ons de goden prijzen!” antwoordde de hofmeester; »hij is gered door uw schoonzoon Mena!”

»En Ani?”

»Verbrand. Zij vonden zijn lijk onkenbaar misvormd. Men herkende hem alleen aan den diadeem, dien hij op het feest had gedragen.”

Katoeti staarde weder in de ruimte, en vol ontzetting ging de hofmeester achteruit als voor eene waanzinnige, toen zij, in plaats van te weenen, hare kleine, met ringen bedekte handen tot vuisten balde, ze hoog ophief en in een luid hoonend gelach uitbarstte. Doch verschrikt over den toon van hare eigene stem, zweeg zij plotseling, en richtte haar blik strak op den grond. Zij hoorde en zag niet, dat de overste der veiligheidsbeambten, die men »de oogen en de ooren des konings” noemde, gevolgd door een aantal officieren en een schrijver, door de deur der tent op haar toetrad, en haar bij name riep. Eerst toen de hofmeester haar angstig aanstootte, ontwaakte zij als uit een diepen slaap.

»Wat hebt gij hier in mijne tent te doen?” vroeg zij de beambten, terwijl zij zich trotsch oprichtte.

»In naam van den opperrechter van Thebe,” zeide de bevelhebber der veiligheidsbeambten plechtig, »neem ik u gevangen en daag ik u voor het gerecht, om u voor het hoogste gerechtshof te rechtvaardigen tegen de zware aanklacht van hoogverraad, van poging tot koningsmoord en brandstichting, waarop de doodstraf staat.”

»Ik ben bereid,” antwoordde de weduwe, en een spottende glimlach speelde om hare lippen.

Daarop wees zij met de haar eigene waardigheid naar een stoel en zeide: »Neem plaats, opdat ik mij kleede!” De beambte boog. Hij bleef echter staan aan den ingang van de tent, terwijl zij hare zwarte haren samenbond, den diadeem op het hoofd zette, haar zalfkastje opende en daaruit haastig een fleschje nam met snelwerkende strychnine, dat zij zich reeds voor eenige maanden door Nemoe van de oude Hekt had weten te verschaffen.

»Mijn spiegel!” riep zij hare dienstmaagd toe, die in een hoek van de tent zat neergehurkt.

Zij hield vervolgens de metalen schijf voor het aangezicht, zoodat de beambten niet konden zien wat zij deed, bracht het fleschje aan hare lippen, en ledigde het in één teug. De spiegel ontviel aan hare hand, zij wankelde en eene doodelijke kramp deed haar het hoofd buigen. De beambte snelde op haar toe, en terwijl zij stervende hem aanzag, zeide zij duidelijk: »Mijn spel is verloren: maar ook Ameni, ook Ameni zal niets winnen. Zeg hem dat!” Zij zeeg neer, prevelde Neferts naam, gaf een gil, die door merg en been drong, en was een lijk.

Het mag zijn dat de drinkbeker van het geluk voor enkele menschen zoo rein en helder wordt als kristal, maar zelden verzuimt toch het noodlot er een druppel in te gieten, die den drank troebel maakt. Maar wij mogen daarover niet ontevreden zijn, want juist deze druppel is het, die ons vermaant de goede gave des levens matig en dankbaar te genieten.

Het zalig wederzien van Mena en Nefert was wel-is-waar beneveld door den geweldadigen dood van Katoeti, maar beiden gevoelden nu eerst recht den ernst der liefde. Mena moest zijne vrouw het gemis van moeder en broeder vergoeden, en Nefert had veel goed te maken van hetgeen de gestorvenen jegens haar echtgenoot hadden misdreven. Zij begrepen nu, dat zij elkander hadden wedergevonden, niet enkel om van elkanders bijzijn te genieten, maar ook om elkander wederkeerig te steunen en te dragen.

Ramses verliet de rookende puinhoopen, vervuld van dank jegens de hemelsche goden, die hem en de zijnen genadig hadden behouden. Hij beval ontelbare stieren te slachten en door het gansche land vreugdefeesten te vieren. Maar zijn hart was diep bedroefd, omdat hij het slachtoffer was geweest van eene schandelijke misleiding. Evenals altijd, wanneer hij gevoelde dat het evenwicht zijner ziel was verstoord, verlangde hij naar eene eenzame ure, en liet zich in de legertent brengen, die men in allerijl voor hem had opgeslagen. Want hij had geweigerd Ani’s prachtig verblijf te betreden. Het was hem alsof dit, als de woning van een melaatsche, door verraad en leugen was verpest.

Een uur lang bleef hij alleen. Hij woog het kwaad, dat hij van menschen had ervaren, tegen het verblijdende en goede, en bevond, dat het laatste het eerste verre overtrof. Als hij van oogenblik tot oogenblik zich weder voor den geest riep, wat er dezen morgen met hem was gebeurd, werd hij zich ten volle bewust van de dankbaarheid, die hij niet alleen zijn hemelschen maar ook zijn aardschen vrienden verschuldigd was. Uwe moeder, zoo sprak hij tot zichzelven, leerde u dankbaar te zijn, en den plicht der dankbaarheid hebt gij ook uwen kinderen ingescherpt. Hij is vroom, die zich jegens de goden dankbaar betoont, en goed, die niet vergeet hoeveel dank hij aan menschen verschuldigd is.

Toen hij Bent-Anat en Pentaoer in zijne tent ontbood, was alle bitterheid uit zijne ziel verdwenen. Hij liet zich door zijne dochter verhalen, hoe haar hart zich voor den dichter geopend had, viel haar daarbij telkens met een woord van berisping of lof in de rede, en vaderlijke vreugde vervulde zijne ziel, toen hij de handen van zijn veelgeliefd kind in die van den dichter legde.

Bent-Anat liet haar hoofd vol zalig gevoel tegen de borst van Assa’s kleinzoon rusten, maar zij zou zich niet minder blijmoedig hebben overgegeven aan Pentaoer, den zoon van den hovenier.

»Gij zijt nu een der onzen,” zeide Ramses en gebood den dichter bij hem te blijven, toen hij de herauten, boden en tolken beval de Aziatische vorsten, die aan genen oever van den Nijl in hunne tenten verwijlden, tot hem te roepen, om deugdelijke verdragen met hem te sluiten, die lang zouden duren.

Alvorens deze verschenen, betraden de zonen van den pharao de tent huns vaders. Zij vernamen uit ’s konings eigen mond, tot welk aanzienlijk huis Pentaoer behoorde, en hoe zij het aan hunne zuster te danken hadden, dat zij in hem een nieuwen broeder hadden gewonnen. De prinsen wenschten het schoone en edele paar met oprechte vreugde geluk, doch niemand deed dit met meer warmte dan de jonge Rameri.

De koning liet deze laatsten uit de rij zijner broeders vooruit treden, Ramses dankte Rameri voor zijne stoute daad van dezen morgen, waaraan hij zijne redding te danken had. Reeds voor Kadesch had hij hem met het gewaad van den man bekleed359. Thans benoemde hij hem tot opperbevelhebber van het legioen zijner wagenstrijders, en schonk hem het versiersel der leeuwenorde voor dappere daden, dat om den hals gedragen werd360.

De prins dankte zijn vader in geknielde houding. Deze nam Rameri’s kroeskop tusschen zijne handen en zeide: »Door uwe voortreffelijke daden hebt gij aanspraak op lof en belooning van uw vader, die thans gered, reden heeft om over zulk een zoon tevreden te zijn. Maar als koning, die waakt over de wet361 en dit land bestuurt, moet ik toornig zijn, ja u misschien bestraffen! Het is u moeielijk gevallen u te onderwerpen aan den schooldwang, waardoor wij gehoorzaamheid moeten leeren, om later in staat te zijn met billijkheid te bevelen. Vóor wij u riepen, hebt gij Egypte verlaten en zijt gij naar het leger opgetrokken. Gij hebt getoond in moed en kracht een man te zijn, maar een onbezonnen knaap wat betreft verstandig overleg, hetwelk de zoon van een heldenstam minder gemakkelijk leert dan flink er op in te slaan. Zonder eene leerschool doorloopen te hebben, rekendet ge u reeds onder de meesters in den krijg. En wat was het gevolg? Tweemaal geraaktet gij gevangen, en tweemaal moest ik u uit de handen der vijanden loskoopen.

»De koning der Danaërs leverde u uit tegen zijne dochter, die Mena in zijne tent bewaarde. Hij verheugt zich nu reeds lang, dat hij zijn kind terug ontving. Maar met haar hebben wij het krachtigst middel uit de hand moeten geven, om eene vaste en duurzame vredesgelofte te verkrijgen van den vorst, die over de steeds machtiger en trotscher wordende mannen op de eilanden en aan de noordelijke kusten van de groote zee362 gebied voert.

»Zoo wordt door de onvoorzichtige en onwillekeurige handelwijze van een knaap het groote werk in gevaar gebracht, dat nu moet worden voltooid. Het doet mij heden bijzonder leed, dat ik uw gemoed, hetwelk ik door lof oprichtte, door berisping weder moet nederdrukken. Ik wil ook niet straffen, maar enkel leeren en waarschuwen. Eene staatsinrichting is gelijk aan de in elkander grijpende raderen, die eene schepmachine van den Nijl in beweging brengen. Wanneer éen rad weigert, staat het geheel stil, hoe krachtig de stieren ook zijn, die den balk ronddraaien. Ieder uwer, vergeet dit niet, is een hoofdrad in de kunstmatige inrichting van den staat, en kan dan alleen nut doen, wanneer hij zich zonder wederstand te bieden onderwerpt aan de machten die hem leiden. Sta nu op! Mogelijk zal het gelukken den koning der Danaërs, ook zonder gijzelaars, deugdelijke waarborgen af te dwingen.”

Daar traden herauten de tent binnen met het bericht, dat de vertegenwoordiger van den koning der Cheta en der vorsten, zijne bondgenooten, in de raadzaal van den pharao wachtten. Ramses liet zich de kroon van Opper- en Neder-Egypte opzetten en kleeden in zijn vol ornaat. Zijne ceremoniemeesters, de dragers van de teekenen zijner macht, en de met struisvederen getooide oversten zijner schrijvers gingen hem vooruit, terwijl zijne zonen, de opperbevelhebbers van zijn leger en de tolken hem volgden.

Ramses zette zich vol waardigheid op zijn troon. Uit zijne oogen straalde ernst en strengheid, terwijl hij de hulde der door hem overwonnen vorsten aannam. Alle Aziaten kusten den grond vóor zijne voeten. De koning der Danaërs alleen stelde zich met eene buiging tevreden.

De pharao zag hem met weerzin aan, en liet hem door de tolken vragen, of hij zich al of niet voor verslagen hield? De vorst liet Ramses antwoorden, dat hij niet als gevangene voor hem verschenen was, en dat hetgeen de koning van hem verlangde hem zou onteeren naar de zeden van zijn vaderland, een land van vrijgeboren mannen, die zich enkel voor de goden ter aarde wierpen. Hij hoopte een bondgenoot te worden van den gebieder over Egypte, en stelde hem de vraag, of hij een onteerde tot vriend begeerde?

Ramses nam met zijne oogen de trotsche en edelgevormde gestalte op van den vorst, die zulk eene taal voerde, en zeide streng: »Alleen met zulke tegenstanders ben ik geneigd vrede te maken, die zich vrijwillig buigen voor de dubbele kroon op mijn hoofd. Blijft gij in uwe weigering volharden, dan zult gij met de uwen niet deelen in de milde verdragen, die ik met deze uwe bondgenooten verlang te sluiten.”

De Danaër bewaarde zijn zelfbewuste houding, die echter vrij was van alle aanmatiging, toen deze woorden van Ramses hem werden vertolkt. Hij deed den pharao antwoorden, dat ook hij gekomen was met het plan, om tegen een hoogen prijs vrede te sluiten, maar dat hij zich noch voor eene kroon noch voor een mensch in het stof werpen kon of wilde. Hij was voornemens den volgenden dag te vertrekken, hij bad dus om eene gunst, mede in naam zijner dochter; want hij had gehoord, dat de Egyptenaars de vrouw in hooge eere hielden. De koning wist dat zijn wagenmenner Mena zijne dochter niet als eene gevangene maar als eene zuster had behandeld, daarom koesterde Praxilla evenals hij den wensch, den edelen wagenmenner vaarwel te zeggen, en hem benevens zijne gemalin voor zulk eene groote edelmoedigheid te danken. Hij hoopte dat Ramses hem zou toestaan vóor zijn vertrek den stroom nog eens te overschrijden en met zijne dochter, Mena op te zoeken in zijne tent.

De pharao willigde deze bede in. De vorst der Danaërs verliet daarop de tent, waarna de onderhandelingen een aanvang namen. In weinige uren was men hiermede gereed, want de Egyptische en Aziatische schrijvers waren het gedurende den langen marsch reeds eens geworden over het verdrag, dat thans geteekend zou worden. Het vredesprotokol zou in Ramses-stad Tanis, door de vele daar gevestigde Semieten Zoan genoemd, in bewoordingen, die men zorgvuldig moest wikken en wegen, geschreven en onderteekend worden. De Aziatische vorsten mochten nu als gasten aan den koninklijken maaltijd deelnemen. Zij zaten echter aan eene bijzondere tafel, want een Egyptenaar zou zich verontreinigd hebben, wanneer hij met vreemdelingen aan denzelfden disch at.

Ramses was echter niet volkomen tevreden. Wanneer de Danaër heenging, zonder zich met hem verbonden te hebben, dan was het te verwachten, dat de vrede, dien hij zoo ernstig begeerde, wederom van korten duur zou zijn. Toch gevoelde hij dat de vorst der Danaërs, al ware het alleen met het oog op de andere overwonnen vorsten, niet mocht vrijgesteld worden van de deemoediging, die hij gedwongen en, zoo hij meende, gerechtigd was hem op te leggen, al trok die mannelijke houding hem ook aan, en al moest hij erkennen dat de dapperheid der door dezen ten strijde gevoerde volken hem achting afdwong.

De zon neigde reeds ten avond, toen Mena, wien de koning verlof had gegeven, buiten zich zelven van blijdschap aan de tafel der vergaderde vorsten verscheen, en den koning liet verzoeken, of hij hem iets gewichtigs mocht mededeelen. Ramses gaf hem een wenk, de wagenmenner naderde hem en beiden voerden eenige oogenblikken een zacht maar levendig gesprek.

Ten laatste stond de pharao van zijn troon op, en riep Bent-Anat toe: »Deze dag, die zoo schrikkelijk is begonnen, zal blijde eindigen. Het lieftallig meisje, dat u heden gered heeft en bijna eene prooi der vlammen was geworden, is van hooge afkomst.”

»Zij is van vorstelijk bloed,” riep Rameri, zijn vader oneerbiedig in de reden vallende.

Ramses zag hem berispend aan en zeide: »Mijne zonen zwijgen tot ik hen vraag.”

De prins kreeg eene kleur en zag voor zich. De koning stond op, wenkte Bent-Anat en Pentaoer, verzocht zijne gasten hem voor een korten tijd te verontschuldigen, en maakte zich gereed de tent te verlaten. Daar naderde Bent-Anat. Zij zag haar vader vragend aan en fluisterde hem eenige woorden in het oor, die op haar broeder betrekking hadden. En niet te vergeefs, want Ramses bleef staan, zag eenige oogenblikken nadenkend naar den grond, en wendde toen zijn blikken naar den kroeskop, dien hij beschaamd en als aan zijn plaats genageld zag staan. Hij riep Rameri bij zijn naam, en gaf hem een wenk om te volgen.

359.De scheepsgezagvoerder Ahmes vertelt in zijne levensbeschrijving, die in den wand van zijn graf te el Kab is uitgebeiteld (regel 6), dat hij met „het gewaad der jonge mannen” bekleed is geworden, en dat hij „vervolgens een huis genomen heeft,” of wel zijn eigen huis heeft gebouwd, m. a. w. dat hij getrouwd is.
360.Deze onderscheiding, die werkelijk „de leeuwenorde” genoemd wordt, viel bijv. ten deel aan den veldoverste Amen em Heb, die onder Thotmes III leefde. Zijn zeer belangrijk grafschrift, door mij ontdekt, heb ik vertaald en uitvoerig verklaard in Zeitschrift der deutschen morgenländischen Gesellschaft, 1876.
361.Titel van de pharao’s, die zeer dikwijls voorkomt.
362.De Middellandsche zee.
Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
11 ağustos 2017
Hacim:
750 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre