Kitabı oku: «Brieven uit en over Amerika», sayfa 6
Een ander wonder, op grooter afstand van de spoor doch door een heerlijke natuur per rijtuig in één dag te bereiken is de natuurlijke brug, waardoor de beide zijden van een bergkloof, 165 meter wijd (zonder rustpunt) ruim 200 meter boven een vervaarlijken bergstroom, verbonden worden.
Maar wat zeker voor velen het meest interessante van de reis is, het zijn de cliff-dwellings, woningen van een menschenras dat sedert lang van het aardrijk is verdwenen en van wier vroeger bestaan slechts zeer zeldzaam de sporen worden gevonden. Er zijn namelijk enkele skeletten opgedolven, waaruit blijkt dat het een klein soort menschen moet geweest zijn. Wat evenwel zeer opmerkelijk is, dat is dat hun wijze van behandeling der lijken geheel overeenkwam met die der oude Egyptenaren. De gevonden skeletten waren geheel omwikkeld door windselen van grof linnen.
De woningen dezer menschen zijn op sommige plaatsen in de rotsen nog gaaf aanwezig. Ze zijn gebouwd in overhangende rotsspleten, een paar honderd meter of meer boven den beganen weg, soms boven steile afgronden. De bewoners hebben waarschijnlijk indertijd hun woning van boven af bereikt maar moeten daarvoor een talent van klimmen en klauteren bezeten hebben, zooals bij tegenwoordig levende menschen niet wordt gevonden. En dáár, in de nabijheid dezer vóór-historische woningen, vindt men nu nog oude stammen van Indianen wonen, heele dorpen met eigen wetgeving en eigen bestuur, vast houdende aan traditiën, door vele eeuwen heen tot hen gekomen.
Die stammen zijn aan het uitsterven, en zullen waarschijnlijk over weinige eeuwen verdwenen zijn, evenals de cliff-bewoners van weleer. Niet weken maar maanden zou men in dit merkwaardig deel van Amerika willen vertoeven, om de wonderen der natuur gade te slaan en in het verleden trachten door te dringen door bestudeering, van wat daar nu nog gevonden wordt.
Hoe geheel anders wordt de omgeving als de trein ons brengt in Chicago, met zijn twee millioen inwoners, saamgesteld uit de emigranten van bijna alle natiën der wereld.
Hier vindt men, als in Londen, den grootsten rijkdom naast de diepste armoede. Hier worden zaken gedaan, niet anders dan zaken. De concurrentie heeft de grootst mogelijke inspanning gevorderd, zelfs van de meest energieken onder deze business-men. Met ’t gevolg dat allen voortrennen in zenuwachtige haast, uit vrees van achterhaald te worden door iemand, die nog vlugger, nog intenser weet zaken te doen. Welke reusachtige ondernemingen aan dit inspannend werken het aanzijn danken, kon ik ervaren bij een bezoek aan de slachtplaats van Armour & Co., een naam over de geheele wereld bekend door de “corned beef” en de “smoked tongue”. Men kan zich moeilijk den omvang dezer slachtersaffaire voorstellen. Er worden in den drukken tijd dagelijks tienduizend varkens geslacht, vijf en twintig honderd koeien en tienduizend schapen. De concurrentie gedoogt niet dat een der onderdeelen, voor de uitoefening dezer zaak, door anderen wordt uitgeoefend. De firma doet alles zelf. Voor het maken der blikken, waarin het vleesch of het extract wordt verzonden, is een groote fabriek opgericht, waar 200 man werkzaam is. Voor de boeken, etiquetten, aanplakbiljetten en het overige benoodigde drukwerk is een drukkerij met de nieuwste machines, waar 150 man werk vinden. Om ijs te maken (voor de koelkamers), zijn machines aan ’t werk, die 2000 ton ijs per dag afleveren. Voor opwekking van stroom zijn machines van 4800 paardenkrachten aanwezig. Een groote fabriek is er voor het maken van been-zwart. Een andere voor de bereiding van het haar der varkens. Weer een andere voor het maken van lijm. Een zeepfabriek, een knoopen- en kammenfabriek (van den horens en hoeven der koeien). Toen ik ten slotte vroeg hoeveel menschen hier werkzaam waren, vernam ik dat dit over de tienduizend bedroeg. Niet minder dan 83 telegrafisten zijn in dienst der firma en doen niet anders dan telegrammen ontvangen en verzenden voor dit huis. Een der chefs van de firma gaf mij als zijne meening te kennen, dat de concurrentie, nog meer dan op dit oogenblik het geval is, tot centralisatie in de bedrijven zal leiden en wel het meest wegens de dringende behoefte aan afzet der producten buiten Amerika. Door de beste (nieuwste) machines steeds aan te schaffen en alle bij de onderneming betrokken bedrijven onder één beheer te brengen, konden volgens hem de Amerikanen op den duur tegen Duitschland en Engeland de concurrentie gemakkelijk volhouden. De belangrijke besparing in productie-kosten zou hen daartoe in staat stellen. Op mijn vraag, in welke verhouding hij zich voorstelde dat de werklieden zijner fabrieken op den duur tot de firma als werkgeefster zouden komen, was zijn antwoord erg onzeker. Hij was een voorstander van hooge loonen voor geschoolden arbeid; van een aandeel in de voordeelen der zaak wilde hij absoluut niets weten. Hij ontkende dat de werkman, hoe goed ook zijn vak verstaande, iets hoegenaamd bijdroeg tot het welslagen der onderneming. Alleen zij die leiding weten te geven, niet degenen die leiding noodig hadden, kunnen aanspraak maken op een aandeel in de behaalde voordeelen.
De skilled laborers ontvingen een loon van 4 tot 4½ dollar per dag. De unskilled $ 1.75.
Over de laatsten was hij slecht te spreken. Zij waren het die niet wilden werken, tenzij de werkgever een arbeid-overeenkomst met hen afsloot. De werkgevers echter wilden van onderhandelingen met menschen, die geen enkel vak verstaan, niets weten. De geschoolde arbeiders staakten alleen uit sympathie met de niet-geschoolden en het gevolg is geweest dit voorjaar, een maanden-lange staking, die ten slotte door de werklieden is verloren. Door die staking is bij de patroons, zoowel als bij de werklieden heel wat kwaad bloed gezet. Het is duidelijk dat er niet veel noodig is, om de vlam, die thans nog verre van uitgedoofd is, opnieuw te doen uitslaan!
Een sterke uiting van zenuwachtige inspanning bij het zaken doen, zag ik op de graan-beurs; zeker de grootste der wereld wat den omzet aangaat.
In één jaar wordt te Chicago drie en een half millioen lasten tarwe (meel in tarwe omgezet) aangevoerd. De elevators te Chicago kunnen een half millioen lasten graan bergen. En welke reusachtige hoeveelheden dagelijks worden omgezet op speculatie, valt natuurlijk niet te schatten. De geheele wereld speculeert te Chicago. Onder oorverdoovend geschreeuw en door het geven van teekenen met de hand en de vingers, worden in één minuut soms duizenden lasten verhandeld. Hoe de drie honderd makelaars in tarwe die hier de orders tot koop en verkoop uitvoeren, wijs worden uit elkanders gegil en handgebaar, is voor een buitenstander niet te begrijpen. En toch, zoo verzekerde mij een man van ’t vak, komen geschillen hoogst zelden voor.
Toen ik weinige dagen daarna langs den Hudson-rivier spoorde en bedacht dat slechts 3 eeuwen geleden (1609) Hudson in dienst der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie die groote rivier met haar prachtige oevers ontdekte, raakte ik onwillekeurig aan ’t mijmeren over het verleden en het heden van dit land en van het onze. Het kleine Nederland, destijds het ondernemendste, het energiekste volk der aarde… en in Amerika, althans in de noordelijke Staten, toen nog geen wit mensch te bekennen.
En nu, na 300 jaren?
C. V. Gerritsen.
De vrouwen van Amerika 3
Met het vermoeden in Amerika alles anders te zullen vinden dan in Europa en er vooral een geheel ander, hooger ontwikkeld, meer begaafd, minder bekrompen soort vrouwen te zullen aantreffen, zette ik mijn voet op Amerikaanschen bodem. Thans na een 6 weken verblijf, waarin ik de gelegenheid had met vrouwen uit alle kringen en uit verschillende Staten in aanraking te komen, wil ik voor de lezers van het Maandblad mijn indrukken wedergeven. Ik ben natuurlijk volstrekt niet overtuigd, dat deze indrukken niet na een langer verblijf alhier gewijzigd zullen worden, maar ik meen de leden van “Vrouwenkiesrecht” en de lezers van het Maandblad geen ondienst te doen, mijn eerste indrukken vast te boekstaven.
Laat mij dan beginnen met te constateeren, dat ik de eerste weken in New-York en Boston in dit opzicht geheel teleurgesteld was. De enkele pioniers in de vrouwenbeweging, die ik ontmoette, stonden zoo hoog boven het gros der vrouwen, dat ik het gevoel kreeg, in de eerste halve eeuw zal hier van overbrugging dier klove geen sprake zijn. Verbeeldt U, lezers, dat ik den eersten Zondag in een damesgezelschap in New-York was, waar men den naam van Susan Anthony zelfs niet kende en waar Mrs. Carrie Chapman Catt als een “ridiculous woman who speaks at public meetings”4 bekend stond.
Dit waren de echte “Society women”, vrouwen die in de groote wereld van New-York den toon mede aangeven; die haar tijd besteden met zich eenige keeren daags in andere toiletten te steken; nooit ongedecolleteerd aan tafel verschijnen, zelfs al zijn zij zonder gasten; die de kerk elken Zondag bezoeken, doch met geen ander oogmerk als dat waarmede zij naar opera of ander publieke gelegenheid gaan, in hoofdzaak om te zien en gezien te worden; die haar kinderen laten opvoeden door dienstboden en ze niet meer dan een of twee keer daags zien; in ’t kort met een klasse van vrouwen, waarvan Amerika helaas een al te groot aantal bezit, vrouwen wier ouders gemakkelijk en snel rijk zijn geworden, van welken rijkdom de kinderen nu goeden sier maken. Van ontwikkeling, ware beschaving, fijn gevoel is bij haar geen sprake. Zij hebben veel gereisd en weten daardoor van het een en ander mede te praten. Zij lezen een courant en zijn daardoor op de hoogte van de sensationeele berichten, maar dieper gaat hun kennis niet, meer belangstelling kan men bij hen niet wekken. Natuurlijk zijn deze vrouwen tegen vrouwenkiesrecht, waarover zij evenwel nooit nagedacht hebben, evenmin als over eenig ander ernstig onderwerp, en toen ik haar naar de reden vroeg, was het antwoord, dat zij tevreden waren met wat zij hadden. Van plichten tegenover de maatschappij, plichten tegenover de vrouwen, die minder financieel bevoorrecht zijn dan zij, hebben zij geen begrip.
Reeds spoedig kwam ik in aanraking met een geheel ander soort vrouwen, vrouwen die men het best onder den naam “zwoegsters” kan samenvatten. Het waren de vrouwen en meisjes die in winkels, in kantoren, in telefoonbureaux, in ateliers enz. haar brood verdienen. Hieronder hoopte ik de vrouwen te vinden, die het leven ernstig opvatten, die een ideaal bezitten en daarnaar flink en energiek streven. Ja, dezulken waren er onder; flinke moedige strijdsters voor billijkheid en recht; vrouwen die na haar dagtaak elk vrij oogenblik besteden om haar vakgenooten te organiseeren, haar te ontwikkelen en haar levensstandaard te verhoogen. Maar die vrouwen kon men er bijna uitpikken, want moe en overspannen zagen zij er uit en van allen hoorde ik de verzuchting, dat het zoo’n hard werk was de vrouwenvakgenooten tot organisatie te brengen. Het was net als bij ons. De meeste meisjes werken tot zij een man vinden, en al werkende zoeken zij ijverig. Alles wat haar met mannen in aanraking kan brengen wekt haar belangstelling, daarbuiten zoo goed als niets. Toen ik vroeg, hoe het dan komt, dat zooveel gehuwde vrouwen in alle werkinrichtingen gevonden worden, kreeg ik tot antwoord, dat dit een natuurlijk gevolg was van het werken vóór het huwelijk. Wanneer de vrouwen eenmaal gewend zijn op eenigszins royale wijze, (de loonen zijn hier hoog) in eigen onderhoud te voorzien, dan valt het deerlijk af, wanneer zij na de wittebroodsweken ontwaren, dat manlief niet geneigd is, ook dikwijls niet in staat is, op diezelfde royale wijze aan de wenschen van vrouwlief te gemoet te komen. Het is dan dat zeer velen naast haar huiselijke plichten haar beroepstaak weder opvatten, maar door die dubbele taak zich te veel op de schouders laden, om ook nog belangstelling te kunnen hebben voor het maatschappelijk leven. Worden dezulken ook soms lid van de vakorganisatie, dan geschiedt dit met geen ander oogmerk dan daardoor persoonlijk voordeel te behalen. Van een hoogere levensopvatting meestal geen sprake.
Dezelfde indrukken kreeg ik van de fabriekarbeidsters. Wel bestaan er voor al deze categoriën vrouwen vakvereenigingen, clubs en tehuizen, maar de vrouwen, die aan het hoofd dier vereenigingen staan en waarvan ik verscheiden sprak, verzekerden mij, dat zij allen financieel gesteund worden en moeten worden door de, laat mij ze noemen “bourgeoisvrouwen”, wilden zij niet ten onder gaan.
Als oorzaak van deze lakschheid der “zwoegsters” gaven de leidsters mij bijna allen op, dat men de vrouwen die weinige belangstelling in hare organisaties niet al te euvel kan duiden, want de organisaties staan te machteloos, zij kunnen den leden te weinig voordeel aanbieden. De mannen met hun kiesrecht kunnen van de volksvertegenwoordigers alles gedaan krijgen wat zij verlangen, zoodra hun organisatie maar krachtig optreedt en scherp omlijnde eischen stelt. De weinige vrouwen die georganiseerd zijn, zijn dan ook allen warme voorstandsters van vrouwenkiesrecht en verwachten daarvan, mijns inziens terecht, alles goeds.
En toch – Amerika biedt een groote verscheidenheid van vrouwen! Naast die weerzinwekkende, nietsdoende, alleen-voor-pleizier-maken-levende vrouwen uit de hooge kringen, vindt men er vrouwen van gering tot aanzienlijk – zelfs uit de hoogste kringen – die haar geheele leven wijden aan het maatschappelijk welzijn. In alle besturen van vereenigingen, die zulke doeleinden nastreven, kan men zeker zijn eenige vrouwennamen te vinden, die daarbij niet als uithangbord dienst doen, zooals in vele besturen van vereenigingen bij ons te lande, maar waarvan de draagsters een werkzaam aandeel nemen aan het te verrichten werk en in zoo’n bestuur dikwijls een overwegenden invloed uitoefenen.
In alle mogelijke zaken, beroepen en bedrijven trof ik vrouwen, die daarin soms de hoogste posities bekleeden; aan het hoofd van een school voor jongens en meisjes van 16 tot 19 à 20 jaar stond een vrouw, terwijl de leerkrachten uit mannen en vrouwen bestonden; vrouwen overal aan den arbeid tusschen de mannen en soms als hun superieuren; allen vrouwen, die op waardige en bekwame wijze haar taak vervullen.
Dieper ziende en verder reizende door Amerika kwam ik dan ook tot het besef: Ja, de Amerikaansche vrouwen, als een geheel genomen, zijn ons een geslacht, misschien wel eenige geslachten vooruit. Overal waar wij ons nog een plaats moeten veroveren, hebben zij reeds vasten voet.
Hoe is dit te verklaren? vroeg ik een zeer begaafde, algemeen ontwikkelde vrouw, die in het bestuur van een groote nationale vereeniging, ten doel hebbende kapitaal en arbeid op voet van vrede te houden, een post van vertrouwen inneemt. Hoe konden, bij zooveel lakschheid onder vele vrouwen, de ernstige werksters zulke posities veroveren; hoe hebben de vrouwen in Amerika het aangelegd, dat men haar de hoogste posten toevertrouwt?
Het antwoord op deze vraag kwam hierop neder, dat men in Amerika voor alle soort arbeid, voor alle ambten en betrekkingen nog steeds menschen tekort komt; dat men neemt die men krijgen kan en dat de meeste werkgevers reeds lang hebben ingezien, dat het voordeeliger voor hen is een bekwame vrouw dan een onbekwame man aan te stellen, of soms voor het werk in ’t geheel geen man konden vinden en dan wel genoodzaakt waren een vrouw te nemen. Op die wijze kwamen vele vrouwen in het werk en kregen daardoor gelegenheid te toonen, dat zij tot dat steeds veronderstelde mannenwerk volkomen in staat waren. De vrouwen in Amerika hebben nu reeds gelegenheid gehad zoovele vooroordeelen tegen maatschappelijk vrouwenwerk te overwinnen, dat zij niet behoeven te vreezen, ook al wordt de bevolking van Amerika nog zoo groot, ooit weder uit hunne positie verdrongen te zullen worden. Door den nood werd men gedwongen vrouwen aan het werk te zetten, en nu hebben de vrouwen gelegenheid gehad te toonen, waartoe zij in staat zijn.
Verbeterhuizen in Amerika.
(Reformatories.)
Schrijvende over Reformatories, dien ik, voor den oningewijden lezer, eerst met een enkel woord uiteen te zetten, wat men hier onder deze instellingen verstaat. In ’t kort zou ik een Reformatory aldus kunnen omschrijven: van een gevangenis een verbeterhuis maken, waarin de veroordeelde, gedurende zijn verblijf, tot een beter mensch hervormd wordt.
Sprekende over Reformatories in Amerika, moet men wel in het oog houden, dat Amerika uit een groot aantal Staten bestaat, die verschillende wetten en derhalve ook verschillende strafwetten hebben en dat in vele Staten de gevangenissen op dit moment nog veel te wenschen overlaten. De in ons land meest bekende Amerikaansche Reformatory, is die in Elmira, waarvan Mr. Z. R. Brockway de stichter en langen tijd de superintendent was. Elmira ligt in den Staat New-York; het werk van Brockway was een zoodanig succes, dat de Staat New-York besloot langzamerhand alle gevangenissen naar dit systeem te hervormen. Deze hervorming kost evenwel tijd en geld, zoodat op dit moment wel reeds eenige andere Reformatories op kleine schaal zijn tot stand gebracht, maar Elmira nog steeds overbevolkt is en vele veroordeelden in gewone gevangenissen moeten worden ondergebracht, die in een Reformatory tehuis behooren. Elmira is een Reformatory voor mannelijke veroordeelden.
De aan den Staat New-York grenzende Staat Massachusetts heeft de lessen van Brockway, die hij herhaaldelijk in woord en schrift uitte, zoozeer ter harte genomen, dat de regeering onmiddellijk is begonnen de Reformatories aldaar in te voeren. Met zekere mate van vrijheid werd het de superintendenten der gevangenissen toegestaan, die verbeteringen in hunne instellingen in te voeren, die zij in het belang der veroordeelden, en daarmede in het belang van Staat en Maatschappij, noodig oordeelden. Deze hervormingen zijn in geen enkele gevangenis alle opeens tot stand gebracht, maar door onophoudelijke voorlichting van den een aan den ander, door telkens nieuwe methoden te probeeren en de resultaten nauwkeurig gade te slaan, is langzamerhand in enkele Reformatories een soort van volmaaktheid bereikt, waardoor de Staat Massachusetts, zelfs in Amerika, het hoogste standpunt inneemt met betrekking tot de behandeling van zijn veroordeelden. Massachusetts heeft in de laatste jaren in dit opzicht zelfs den New-York-Staat overtroffen.
De beste in Massachusetts bestaande Reformatory is die voor vrouwen in Sherborn, die, hoewel geheel verschillende van Elmira, toch voor deze in geen enkel opzicht onderdoet.
Het is van deze instelling, de Reformatory voor vrouwen in Sherborn, dat ik het een en ander wil vertellen.
Voorzien van een introductie van Mr. Samuel Barrows, het hoofd der afdeeling, belast met het toezicht op de gevangenissen, begaf ik mij per electrische tram van Boston naar South Farmingham, ruim een uur trammende door een mooie, welvarende streek, en kwam van daar, na een wandeling van ongeveer 20 minuten, voor een aan den weg gelegen mooi, groot gebouw, wat in niets op een gevangenis gelijkt, doch veel meer door zijn vorm en grootheid, aan een uitgebreid ziekenhuis doet denken. Men had mij dat gebouw als de Sherborn Reformatory aangewezen, en daarom trad ik over de groote oprijlaan naar binnen. Rondom bloemen, planten, schaduwrijke boomen. Vergiste ik mij niet, bevond ik mij niet voor een private woning, waaraan een of andere werkinrichting of kostschool verbonden was? Terwijl ik nog in twijfel stond of ik wel verder zou gaan, kwam een jonge dame uit het huis naar mij toe en vroeg mij naar mijn wenschen. Op haar bevestiging, dat ik mij werkelijk bevond op de plaats die ik zocht, begeleidde zij mij naar de superintendente (die ik in het vervolg gemakshalve directrice zal noemen), aan wie ik mijn brief van introductie overhandigde. Het jonge meisje was de klerk van de gevangenis, die, boven en behalve al het administratieve werk, ook belast is met het toezicht houden op de in- en uitgaande personen van het gebouw.
De directrice, mevr. Morton, die reeds 23 jaar aan deze instelling verbonden is, ontving mij allervriendelijkst en hoewel het Zaterdag, een zeer drukke dag was, stelde zij zich toch onmiddellijk beschikbaar mij alles te laten zien en alle inlichtingen te verschaffen die ik wenschte. Het was ongeveer elf uur en nadat zij mij eerst zoo uitvoerig mogelijk met de wording van deze instelling op de hoogte had gebracht, de sedert 1878 onder mevr. Atkinson begonnen en steeds vermeerderde verbeteringen opgesomd, vele door mij opgeteekende vragen had beantwoord, begaven wij ons naar de keuken, waar 10 à 12 vrouwen, onder toezicht van een ongeveer 35-jarige dame, bezig waren het eten voor dien middag te koken. Die dame was een matron (opzichteres zal ik haar noemen), de eenige, die over deze vrouwen het toezicht hield en onder wier leiding deze vrouwen gedurende de week keukendienst hadden. In niets deden deze vrouwen aan gevangenen denken. Gekleed in een blauw en wit geruite katoenen japon, met witte boezelaar, het haar netjes gekapt, zonder muts of andere hoofdbedekking, zagen zij er beter en netter gekleed uit, dan velen onzer dienstboden of werkvrouwen. Op mijn opmerking, tot een dezer vrouwen gericht, dat ik het in de keuken zoo warm vond, kreeg ik open, doch beleefd tot antwoord, dat dit was omdat ik van buiten kwam; als men er den geheelen morgen gewerkt had, merkte men het niet meer. Ook tot de directrice werd door de veroordeelden open en rond het woord gevoerd; geen onderdanige vriendelijkheid, geen kruipende beleefdheid; met denzelfden toon van beleefdheid, waarin zij werden toegesproken werd door haar geantwoord.
Van de keuken begaven wij ons naar de eetzalen, omdat het etensuur weldra zou aanbreken. Onderwijl wij daarop wachten, zal ik even vertellen dat de gevangenen in 3 klassen of groepen verdeeld zijn, waarvan de 1e klasse de hoogste is, daarop volgt dan tweede en derde klasse.
De in de derde klasse vertoevenden moeten het eten in haar kamertjes afzonderlijk gebruiken, die in de tweede klasse, alsook die in de eerste, eten met haar klassegenooten.
In de eetzaal van de tweede klasse stonden twee lange, helder geboende tafels, aan beide zijden lange rijen stoelen. Op iedere plaats stond een bord en er lagen een mes, vork en een plak wittebrood naast. Tusschen elke twee zitplaatsen stond een zoutvaatje en een peperbusje op tafel.
De heldere vloeren, de hagelwitte muren vol mooie humane spreuken, de electrische lampen, gaven een vriendelijk aanzien. Door een paar vrouwen, die helderwitte mouwen over de japonmouwen droegen, werd het eten opgediend. Een in het wit gekleede opzichteres hield hier toezicht. Naast elk bord werd een kom bruine boonensoep geplaatst, en op elk bord werd een stuk gekookt ossevleesch, ter grootte van een ons ongeveer, en daarbij eenige aardappelen, gelegd. Een glas water voor elke aanzittende voltooide het menu.
In de eerste klasse hetzelfde eten, dezelfde helderheid, zindelijkheid, orde, netheid. Hier waren echter de lange tafels met een lang wit tafelkleed gedekt en prijkten eenige schilderijen aan de muren.
De gevangenen kwamen uit de verschillende werkzalen achter elkaar binnenloopen, velen met een boek onder den arm. Ik dacht dat het een bijbel was, doch de directrice deelde mij mede dat het leesboeken waren, die de vrouwen uit de bibliotheek der gevangenis hadden. Zij kregen een half uur om te eten, en nu gebruikten velen den tijd dien zij over hadden om te lezen, hetgeen geoorloofd was.
Het eten begon met een gezamenlijk gebed, waarin de opzichteres voorging.
Voor ik verder ga wil ik eerst wat meer van de klassificeering mededeelen, omdat ik in het vervolg herhaaldelijk van klasse 1 of 2 zal moeten spreken.
In de Reformatory in Sherborn worden alleen geplaatst veroordeelden tot een jaar of langer. Een heel enkelen keer komt er een vrouw, die voor korter tijd veroordeeld is. Er was nu één, die tot 6 maanden straf veroordeeld was. Ook de levenslang veroordeelden komen er in den regel niet, doch ook daarvan was er nu één aanwezig.
De nieuwe wet op de gevangenissen in Massachusetts dateert van 1 Juli 1903 en het tegenwoordig gevolgde systeem in de Reformatory in Sherborn is daarmede in overeenstemming gebracht.
Zoodra een vrouw in de gevangenis komt gaat zij naar een badkamer. Op een groot uitgespreid laken wordt zij ontkleed en krijgt daarna een lauwwarm bad. Haar kleederen worden in het laken geknoopt en in den onmiddellijk daaraan grenzenden desinfectie-oven gedesinfecteerd, daarna gereinigd, en als zij het bewaren waard zijn, netjes bewaard.
Uit het bad, waarin ook het haar goed gewasschen is, wordt zij in een der observatiekamertjes gebracht en den volgenden morgen door Dr. Frances Potter, de vrouwelijke arts der inrichting, geheel onderzocht, gewogen en volgens het systeem Bertillon gemeten. Bij eenigen twijfel aan de volmaakte lichamelijke of geestelijke gezondheid houdt Dr. Potter haar zoolang in observatie tot zij zekerheid heeft.
Gedurende den observatietijd zijn de veroordeelden geheel geisoleerd en worden alleen door de directrice, de dokter en een verpleegster bezocht. Zij liggen in een ruim, luchtig en licht kamertje, op een goed gematrast en met dekens voorzien bed. Zij krijgen dàt voedsel, wat de dokter voorschrijft.
Zoodra de observatietijd is afgeloopen, die meestal niet langer dan een of twee dagen duurt, wordt de veroordeelde door de directrice naar een der werkkamers gezonden. De directrice houdt daarbij steeds het belang van de veroordeelde in ’t oog, door haar in te deelen bij het werk, waarvoor zij de meeste geschiktheid bezit, of waarvan zij in haar volgend leven het meest nut kan trekken.
Eigenlijk moet elke veroordeelde beginnen met in klasse III te worden ingedeeld, om dan langzamerhand door goed gedrag naar klasse II en daarna naar klasse I te verhuizen.
Uit een paedagogisch oogpunt begint mevr. Morton echter anders. Zij spreekt de veroordeelde toe, brengt haar met de orde en regels van het huis op de hoogte en vertelt haar, dat zij in klasse III, de laagste klasse, moet beginnen, dat zij daar geheel geisoleerd is, niet mag eten en werken met de anderen en niet naar de kerk of de lezingen mag gaan. Dat de directrice evenwel gelooft en vertrouwt dat zij daarvoor te goed is, dat zij haar daarom onmiddellijk in de tweede klasse zal plaatsen en hoopt, dat zij het in haar gestelde vertrouwen niet zal beschamen. Bij de minste overtreding van de orde of de regels van het huis, bij gebrek aan vlijt in het verrichten van haar taak, zal zij echter naar de derde klasse moeten verhuizen.
Op het oogenblik dat ik de inrichting bezocht was er van de 214 veroordeelden geen één in de derde klasse; alle kamertjes stonden er open en leeg.
In de tweede klasse zijn de meeste vrouwen. Daar beginnen zij allen, en sommigen komen er niet uit. Om tot de 1e klasse op te klimmen moeten zij gedurende 6 maanden geen reden tot klagen geven en alle punten voor goed gedrag en betoonde vlijt, tien elke week, behaald hebben. Hebben zij aldus geen reden tot één klacht gegeven, dan gaan zij naar de 1e, de hoogste klasse, over.
De kleeding in de tweede klasse verschilt voor een oppervlakkig beschouwer niet van de eerste. Toch is er eenig verschil. De ruitjes van de japon zijn bij de 2e klasse vrouwen dubbelgeblokt, bij die van de 1e klasse 4 maal geblokt.
De kleur, blauw en wit, de vorm van kleed, de qualiteit van katoen gelijk. Toch is het een heel feest als een vierblokjes-kleed wordt aangetrokken, en met eenige trots loopen velen er de eerste dagen mede rond.
Eenmaal in de 1e klasse aangeland, dan hebben zij door goed gedrag en vlijt het aantal punten te behalen wat noodig is om uit de gevangenis op parool ontslagen te worden. Dit hangt echter niet alleen van de directrice af. De directrice kan alleen, na 8 maanden goed gedrag van de veroordeelde, haar voordragen voor ontslag. Het hangt dan van den aard van haar misdrijf af of zij ontslagen zal worden. Heeft zij een misdaad bedreven, waarvoor zij tot meer dan 5 jaar veroordeeld is, dan wordt zij niet ontslagen; in elk ander geval wordt zij op voordracht van de directrice na 8 of 10 maanden ontslagen, doch blijft gedurende haar verderen straftijd onder politie-toezicht.
Dit politie-toezicht over vrouwen wordt door vrouwen uitgeoefend. Overtreedt zij nu gedurenden dien tijd opnieuw de wet, dan ontvangt zij niet alleen een nieuwe veroordeeling, doch heeft bovendien nog uit te zitten den tijd dien zij van haar vorige straf nog te goed had. In de gevangenis teruggekeerd wordt zij dan in de 3e klasse geplaatst en blijft daar langen tijd.
De kamertjes van de 1e en 2e klasse zijn allen luchtige, vierkante vertrekken, waarin door een groot openslaand venster lucht en zonlicht ruimschoots kan binnenstralen. Alle kamers zien op bosch of tuin of bouwland uit.
In elke kamer staat een net ijzeren ledikant met een goed bed, witte wollen dekens, lakens en kussensloop hagelwit, en in de 1e klasse een wit, in de 2e klasse een rood en wit gestreepte sprei over het bed. Verder een stoel, een tafeltje met twee verdiepingen, een ijzeren waschtafeltje, waarop een bak water, een geëmailleerde waterbeker, een zeepbakje met zeep, een tandeborstel en daarnaast een handdoekrekje met handdoek. Daarboven hangt een spiegeltje.
In alle kamers hangt een kalender met een vriendelijk schild en aardige spreuken, meestal geschenken van vrouwen-vereenigingen. Deze kalenders moeten door de veroordeelden bijgehouden worden. Verder ligt op elke tafel een bijbel, benevens een boekje, de strafwetten en de regels en de orde van de inrichting waarin zij zijn, bevattende.
In elke kamer hangt een aardig schilderij. Daar dit ook geschenken van vereenigingen zijn, is er een groote verscheidenheid van en laat de directrice daarom elke week de verschillende schilderijen omruilen, zoodat de bewoners telkens een andere krijgen.
Ware het niet, dat het bij mijn bezoek overal openstaand venster, door zware ijzeren stangen versperd en de deur, door een ijzeren grendel van buiten afgesloten kan worden, dan zouden deze kamertjes het in gezelligheid, ruimheid, netheid, van de kamers der verpleegsters in vele onzer groote ziekenhuizen ruimschoots winnen.