Kitabı oku: «De Gave Van Strijd », sayfa 3
HOOFDSTUK VIJF
Stara stond op het hachelijk platform. Ze probeerde niet naar beneden te kijken terwijl ze alsmaar hoger de lucht in werd gehesen. Ze zag met iedere ruk aan het touw het panorama zich uitweiden. Het platform ging hoger en hoger langs de rand van de Bergrug en Stara stond daar met bonkend hart en vermomd. De kap was ver over haar gezicht getrokken en zweet liep langs haar rug toen ze de woestijnhitte voelde opkomen. Het was benauwd op deze hoogte en de dag was nauwelijks aangebroken. Overal om haar heen was het eeuwig durende geluid van touwen en katrollen, wielen die kraakten, terwijl de soldaten trokken en trokken. Geen van hen had door wie ze was.
Zodra het stopte en alles stil werd, stond ze aan de top van de Bergrug – het enige geluid wat ze hoorde was het huilen van de wind. Het uitzicht was overweldigend en ze had het gevoel alsof ze aan de top van de wereld stond.
Het bracht herinneringen naar boven. Stara dacht aan de tijd dat ze voor het eerst bij de Bergrug aankwam, zo uit de Grote Woestenij, met Gwendolyn, Kendrick en alle andere achterblijvers. De meesten waren meer dood dan levend. Ze wist dat ze geluk had dat ze het overleefd had en eerst was het zicht van de Bergrug een geweldig geschenk geweest, een zicht van verlossing.
Maar nu hier was ze, klaar om te vertrekken, om de Bergrug nogmaals af te dalen aan de andere kant. Om terug te gaan naar de Grote Woestenij, terug naar wat een zekere dood zou zijn. Naast haar steigerde haar paard, de hoeven klakten op het holle platform. Ze reikte uit en aaide geruststellend de manen. Dit paard zou haar redding zijn, haar ticket hier vandaan. Het zou haar terugreis door de Grote Woestenij anders maken dan de vorige keer.
“Ik herinner me geen bevelen van onze aanvoerder over dit bezoek,” klonk de commanderende stem van een soldaat.
Stara stond helemaal stil, wetende dat ze het over haar hadden.
“Dan neem ik het met jouw aanvoerder zelf op – en met mijn neef, de Koning,” antwoordde Fithe zelfverzekerd. Hij stond naast haar en hij klonk overtuigend.
Stara wist dat hij loog en ze wist wat hij voor haar riskeerde – en ze was hem daar eeuwig dankbaar voor. Fithe had haar verbaasd dat hij zich aan zijn woord hield, dat hij alles deed wat in zijn macht lag, zoals hij had beloofd, om haar te helpen de Bergrug te verlaten. Om haar te helpen met een kans om Reece te vinden, de man die ze liefhad.
Reece. Stara`s hart brak toen ze aan hem dacht. Ze zou deze plek verlaten, hoe veilig het ook was. Ze zou de Grote Woestenij oversteken, oceanen oversteken, de wereld oversteken. Alleen maar voor deze ene kans om hem te vertellen hoeveel ze van hem hield.
Hoeveel Stara het ook tegenstond om Fithe in gevaar te brengen, ze had dit nodig. Ze had het nodig om alles op alles te zetten om die ene te vinden die ze liefhad. Ze kon niet veilig in de Bergrug blijven, hoe prachtig en rijk en veilig het ook was, totdat ze herenigd was met Reece.
De ijzeren poorten op het platform gingen krakend open en Fithe pakte haar bij de arm. Hij begeleidde haar, terwijl ze haar kap laag droeg. Haar vermomming werkte. Ze stapten van het houten platform af en op het harde stenen plateau bovenop de Bergrug. Een huilende wind trok erover heen en was sterk genoeg om haar bijna omver te blazen. Ze greep de manen van het paard vast, haar hart bonkte terwijl ze opkeek en de enorme uitgestrektheid zag, de krankzinnigheid van wat ze van plan was.
“Hou je hoofd laag en je kap ook,” fluisterde Fithe dringend. “Als ze zien dat je een meisje bent, dan weten ze dat je hier niet boven hoort te zijn. Ze zullen je terugsturen. Wacht tot we de andere kant van de Bergrug bereiken. Er is daar nog een platform die je aan de andere kant naar beneden brengt. Het zal jou meenemen – alleen jou.”
Stara begon sneller te ademen terwijl ze allebei het brede stenen plateau overstaken. Ze passeerden ridders, liepen snel en Stara hield haar hoofd naar beneden, weg van de priemende ogen van de soldaten.
Eindelijk stopten ze en hij fluisterde:
“Oké. Kijk maar voor je.”
Stara trok haar kap naar achteren. Haar haar was bezweet en ze duizelde bij het uitzicht: twee enorme, schitterende zonnen, nog steeds rood, stegen op in de schitterende woestijn ochtend. De lucht was gevuld met miljoenen tinten roze en paars. Het leek op de dageraad van de wereld.
Terwijl ze keek, zag ze de hele Grote Woestenij voor zich uitgespreid liggen. Het leek tot aan het einde van de wereld door te lopen. In de verte was de razende Zand Muur en ondanks zichzelf, keek ze recht naar beneden. Ze dacht aan haar hoogtevrees en wenste meteen dat ze het niet gedaan had.
Beneden zag ze de steile val, helemaal tot aan de basis van de Bergrug. En voor haar lag een eenzaam platform, leeg, wachtend op haar.
Stara draaide zich om en keek naar Fithe, hij keek betekenisvol terug.
“Weet je het zeker?” vroeg hij zachtjes. Ze kon zijn angst voor haar in zijn ogen zien.
Stara voelde een steek van bezorgdheid, maar toen dacht ze aan Reece en ze knikte zonder twijfel.
Hij knikte vriendelijk naar haar terug.
“Dank je,” zei ze. “Ik weet niet hoe ik je ooit kan terugbetalen.”
Hij glimlachte terug.
“Vind de man die je liefheb,” antwoordde hij. “Als ik het niet kan zijn, dan tenminste iemand anders.”
Hij pakte haar hand, kuste het, boog, draaide zich om en liep langzaam weg. Stara zag hem weggaan, haar hart was vol dankbaarheid. Als ze niet zoveel van Reece had gehouden, misschien zou hij dan een man zijn waar ze van kon houden.
Stara draaide zich om, zette zich schrap en pakte de manen van het paard. Ze nam de eerste noodlottige stap op het platform. Ze probeerde niet naar de Grote Woestenij te kijken, naar de reis die voor haar lag en bijna zeker haar dood zou betekenen. Maar ze deed het.
De touwen kraakten, het platform zwaaide en de soldaten lieten de touwen zakken. Centimer voor centimeter begon ze af te dalen, helemaal alleen, het niets in.
Reece, dacht ze, ik kan sterven. Maar ik zal de wereld voor je oversteken.
HOOFDSTUK ZES
Erec stond aan de boeg van het schip. Alistair en Strom stonden naast hem en ze tuurden naar het woelige water van de Keizerlijke rivier. Hij keek toen de razende stroming het schip naar links stuurde, weg van het kanaal dat hem naar Volusia, Gwendolyn en de anderen zou hebben geleid – en hij voelde zich verscheurd. Hij wilde natuurlijk Gwendolyn redden; maar hij had ook zijn heilige belofte aan de bevrijdde dorpelingen te vervullen, om hun aangrenzende dorp te bevrijden en het dichtbij gelegen Keizerlijke garnizoen weg te vagen. Als hij het niet zou doen, zouden de Keizerlijke soldaten uiteindelijk de bevrijdde mannen doden en alle pogingen van Erec om ze te bevrijden zouden voor niets zijn geweest. Hun dorp zou weer terug in de handen van het Keizerrijk zijn.
Erec keek op en bestudeerde de horizon. Hij was zich erg bewust van het feit dat ze elke seconde, elke windvlaag, elke slag van de riemen, verder weg van Gwendolyn raakten, van zijn oorspronkelijke missie; maar hij wist dat men soms een omleiding van de missie moest maken om het meest eerbare en goede te doen. Hij besefte zich dat de missie niet altijd was wat je dacht dat het was. Soms veranderde het steeds; soms was het een zijsprong naast wat uiteindelijk de echte missie was.
Maar Erec besloot voor zichzelf om het Keizerlijk garnizoen zo snel mogelijk te verslaan en weer stroomopwaarts richting Volusia verder zou gaan. Om Gwendolyn te redden voordat het te laat was.
“Heer!” riep een stem.
Erec keek omhoog en zag één van zijn soldaten, hoog boven in de mast, naar de horizon wijzen. Hij draaide zich om en toen hun schip om de bocht in de rivier ging en de stroming steviger werd, schrok Erec toen hij een Keizerlijk fort zag. Het wemelde van de soldaten en het stond aan de rand van de rivier. Het was een mistroostig, vierkant gebouw, gebouwd van steen en laag op de grond. Er stonden overal Keizerlijke opzieners opgesteld – maar niemand keek naar de rivier. In plaats daarvan keken ze allemaal naar het slavendorp beneden, vol met slaven en allemaal onder dwang gehouden door Keizerlijke opzieners. De soldaten sloegen de dorpelingen meedogenloos. Ze martelden ze met harde arbeid op de straten, terwijl de soldaten boven neerkeken en erom lachten.
Erec werd rood van verontwaardiging, hij werd ziedend door de onrechtvaardigheid. Hij was blij dat hij zijn mannen deze kant van de rivier op had geleid en was vastbesloten de dingen recht te zetten en ze het betaald te zetten. Het mocht dan een druppel op de gloeiende plaat van het Keizerrijk zijn, maar Erec wist dat men het niet moest onderschatten. Erec wist wat zelfs voor een paar mensen vrijheid betekende.
Erec zag dat de kust vol met Keizerlijke schepen lag, nonchalant bewaakt, want niemand verwachtte een aanval. Natuurlijk deden ze dat niet: er waren geen vijandelijke strijdmachten in het Keizerrijk, niet één waar het enorme Keizerlijk leger bang voor hoefde te zijn.
Behalve die van Erec.
Erec wist dat, ondanks dat hij en zijn mannen in de minderheid waren, ze het voordeel van verrassing hadden. Als ze snel genoeg konden toeslaan, misschien konden zij ze dan allemaal verslaan.
Erec draaide zich naar zijn mannen om en zag Strom naast hem staan, ongeduldig wachtend op zijn bevel.
“Neem het bevel over het schip naast me,” beval Erec zijn jongere broer – en hij had de woorden nog niet uitgesproken of zijn broer kwam in actie. Hij rende over het dek, sprong over de reling op het schip naast ze, waar hij snel naar de boeg ging en het bevel overnam.
Erec keerde zich naar zijn soldaten die rondom hem op zijn schip stonden te wachten op zijn aanwijzing.
“Ik wil ze niet van onze aanwezigheid bewust maken,” zei hij. “We moeten zo dichtbij mogelijk komen. Boogschutters – sta klaar!” riep hij. “En jullie allemaal, pak je speren en kniel!”
De soldaten namen hun posities in, laag hurkend langs de reling. Rijen en rijen van Erec’s soldaten waren opgesteld, ze hielden allemaal speren en bogen vast. Ze waren goed gedisciplineerd en wachtten geduldig op zijn bevel. De stroming werd sterker, Erec zag de Keizerlijke strijdmachten opdoemen en hij voelde de bekende aandrang: er hing een veldslag in de lucht.
Ze kwamen steeds dichterbij, nu nog maar honderd meter er vandaan. Erec’s hart bonkte, hij hoopte dat ze nog niet ontdekt waren. Hij voelde het ongeduld van al zijn mannen die wachtten om aan te vallen. Ze moesten alleen maar binnen bereik komen en hij wist dat iedere slag van het water, iedere meter die ze kregen, van onschatbare waarde was. Ze hadden maar één kans met hun speren en pijlen en ze mochten niet misssen.
Kom op, dacht Erec. Nog een klein beetje dichterbij.
Erec’s hart zonk toen een Keizerlijke soldaat zich plotseling omdraaide en het water bekeek – en toen knipperde hij van verwarring. Hij stond op het punt ze te zien – en het was te vroeg. Ze waren nog niet binnen bereik.
Naast hem zag Alistair het ook. Voordat Erec het bevel kon geven om de strijd vroeg te beginnen, ging ze plotseling staan. En met een serene, overtuigende blik hief ze haar rechter handpalm omhoog en er verscheen een gele bal in. Toen trok ze haar arm naar achteren en gooide het naar voren.
Erec keek verbaast toen de lichtbol hoog boven ze in de lucht vloog en, als een regenboog, op ze neerkwam. Al snel verscheen er een mist, het vervaagde hun zicht en beschermde ze tegen Keizerlijke ogen.
De Keizerlijke soldaat tuurde nu in de mist, hij was in de war en zag niets. Erec draaide zich om en glimlachte naar Alistair. Hij wist dat ze zonder haar weer verloren zouden zijn.
Erec’s vloot zeilde door, nu compleet verstopt, en Erec keek Alistair dankbaar aan.
“Jouw handpalm is sterker dan mijn zwaard, mijn vrouwe,” zei hij met een buiging.
Ze glimlachte terug.
“Het is nog steeds jouw veldslag om te winnen,” antwoordde ze.
De wind droeg ze verder en de mist bleef bij ze. Erec zag dat zijn mannen niet konden wachten om hun pijlen af te schieten en om hun speren te gooien. Hij begreep het; zijn speer jeukte ook in zijn handpalm.
“Nog niet,” fluisterde hij tegen zijn mannen.
Toen de mist uiteen ging, zag Erec steeds meer Keizerlijke soldaten. Ze stonden op de vestingmuren. Hun gespierde ruggen glinsterden, ze hieven hun zwepen en sloegen de dorpelingen, het was zelfs vanaf hier te horen. Andere soldaten stonden naar de rivier te turen, ze waren duidelijk door de man die op wacht stond opgeroepen. Ze tuurden allemaal argwanend in de mist, alsof ze iets verwachtten.
Erec was nu zo dichtbij, hun schepen waren er nauwelijks dertig meter vandaan en zijn hart klopte in zijn keel. De mist van Alistair begon op te klaren en hij wist dat het tijd was.
“Boogschutters!” riep Erec. “Vuur!”
Tientallen van zijn boogschutters die over zijn hele vloot verspreid waren, stonden op, richtten en vuurden.
De lucht was gevuld met het geluid van pijlen die door de lucht vlogen – en de lucht werd met een wolk van dodelijke pijlpunten verduisterd. Ze vlogen hoog in een boog, draaiden toen naar beneden richting de Keizerlijke kust.
Het volgende moment klonken kreten in de lucht, terwijl de wolk van dodelijke pijlen op de Keizerlijke soldaten neervielen. De strijd was begonnen.
Hoorns schalden overal toen het Keizerlijk garnizoen gewaarschuwd was en zich verzamelden voor de verdediging.
“SPEREN!” riep Erec.
Strom stond als eerste en gooide zijn speer, een schitterende zilveren speer. Het floot met een enorme snelheid door de lucht en boorde zich in het hart van een verbouwereerde Keizerlijke aanvoerder.
Erec draaide op zijn hielen, hij gooide zijn gouden speer en velde een Keizerlijke aanvoerder aan de andere kant van het fort. Langs zijn hele vloot deden zijn mannen mee, ze gooiden hun speren en velden de geschrokken Keizerlijke soldaten die amper de tijd hadden om zich te verzamelen.
Tientallen vielen neer en Erec wist dat het eerste salvo een succes was; maar er waren nog honderden soldaten over en Erec’s schip stopte. Het raakte de kust ruw en de tijd voor man-tegen-man strijd was gekomen.
“AANVALLEN!” riep hij.
Erec trok zijn zwaard en sprong over de reling. Hij vloog door de lucht en viel zeker vijftien meter voor hij op de zanderige kust van het Keizerrijk landde. Zijn mannen volgden hem overal om hem heen, honderden. Ze renden over het strand naar het Keizerlijk fort en ontweken Keizerlijke pijlen en speren terwijl ze uit de mist tevoorschijn barstten. De Keizerlijke soldaten vielen ook aan en renden ze tegemoet.
Erec zette zichzelf schrap toen een grote Keizerlijke soldaat krijsend op hem afkwam, hij hief zijn bijl op en zwaaide het zijdelings naar Erec’s hoofd. Erec dook, stak hem in zijn buik en rende door. De strijdreflexen namen het over en Erec stak een andere soldaat in het hart. Hij stapte opzij om een slag van een bijl van een ander te ontwijken, draaide rond en sneed hem over de borst. Een andere viel hem van achteren aan en, zonder zich om te draaien, gaf hij hem een elleboog in de nier, waardoor hij op zijn knieën viel.
Erec rende door de gelederen van soldaten, sneller en vlugger en sterker dan wie dan ook op het veld. Hij leidde zijn mannen als één, ze sloegen hun weg door de Keizerlijke soldaten heen en gingen naar het fort. Het gevecht werd zwaar, man-tegen-man, en deze Keizerlijke soldaten die bijna twee keer zo groot waren, waren geduchte tegenstanders. Erec’s hart brak toen hij veel van zijn mannen neer zag gaan.
Maar Erec was vastberaden. Hij bewoog als een bliksemschicht met Strom naast zich. Hij ontweek ze links en rechts. Hij ging als een demon die uit de hel was losgelaten op het strand tekeer.
Al snel was het voorbij. Alles was stil op het zand, terwijl het strand rood kleurde. Het lag vol met lijken, de meeste van de lichamen waren van Keizerlijke soldaten. Maar toch waren teveel van de lichamen van zijn eigen mannen.
Vol met razernij, bestormde Erec het fort, wat nog wemelde van de soldaten. Hij ging de stenen treden tegen de zijkant op met zijn mannen achter hem aan en kwam een soldaat die naar beneden rende tegen. Hij stak hem in het hart, vlak voor hij een dubbele-greep hamer op zijn hoofd neerliet. Erec stapte opzij en de soldaat rolde dood langs de treden naar beneden. Een andere soldaat verscheen en sloeg naar Erec voor hij kon reageren – en Strom stapte naar voren. Met een enorm gekletter en in een regen van vonken, blokkeerde hij de slag voor het zijn broer bereikte en gaf hem een elleboog met het heft van zijn zwaard. Hij viel gillend van de rand zijn dood tegemoet.
Erec ging verder met de aanval. Hij nam vier treden tegelijk tot hij het bovenste niveau van het stenen fort bereikte. De tientallen Keizerlijke soldaten die nog op het bovenste niveau over waren, waren doodsbang. Ze zagen dat al hun broeders dood waren – en bij het aanzicht van Erec en zijn mannen die de bovenste niveaus bereikten, draaiden ze zich om en vluchtten. Ze renden aan de andere kant van het fort naar beneden, de dorpsstraten in – toen kregen ze een enorme verrassing: de dorpelingen waren nu aangemoedigd. Hun bange uitdrukkingen veranderden naar die van woede en als één stonden ze op. Ze keerden zich tegen hun Keizerlijke bewakers, grepen de zwepen uit hun handen en begonnen de vluchtende soldaten af te ranselen terwijl ze de andere kant op renden.
De Keizerlijke soldaten hadden dit niet verwacht en één voor één vielen ze neer onder de aframmelingen van de slaven. De slaven bleven ze afranselen terwijl ze op de grond lagen, opnieuw en opnieuw en opnieuw. Totdat ze uiteindelijk niet meeer bewogen. Gerechtigheid was gedaan.
Erec stond daar boven op het fort. Hij hijgde, zijn mannen stonden naast hem en hij nam in stilte de schade op. De strijd was over. Beneden duurde het nog even voor de overdonderende dorpelingen doorhadden wat er gebeurd was. Maar dat duurde niet lang.
Eén voor één begonnen ze te juichen. Een enorm applaus steeg op, luider en luider, terwijl er pure vreugde op hun gezichten stond. Het was een applaus van vrijheid. Erec wist dat dit het allemaal waard maakte. Hij wist dat dit heldendom was.
HOOFDSTUK ZEVEN
Godfrey zat op de stenen vloer in de ondergrondse kamer van het paleis van Silis. Akorth, Fulton, Ario en Merek zaten naast hem, Dray lag aan zijn voeten en Silis en haar mannen zaten tegenover ze. Ze zaten er allemaal somber bij, met hun hoofden laag en hun handen over hun knieën geslagen. Ze wisten dat ze op een dodenwacht zaten. De kamer schudde van het gestamp boven, van de invasie van Volusia. Het geluid van de stad die geplunderd werd, galmde in hun oren. Ze zaten allemaal te wachten, terwijl de Ridders van de Zeven Volusia boven hun hoofden uiteen scheurde.
Godfrey nam nog een grote slok uit zijn wijnzak, de laatste zak die nog in de stad over was, en hij probeerde de pijn te verdoven, de zekerheid van zijn naderende dood door de handen van het Keizerrijk. Hij staarde naar zijn voeten en vroeg zich af hoe het zo ver had kunnen komen. Manen geleden was hij veilig en geborgen binnen de Ring. Hij verdronk zijn leven, met geen andere zorgen dan welke taveerne en welk bordeel hij die avond zou gaan bezoeken. Nu was hij hier, aan de andere kant van de zee, in het Keizerrijk, onder de grond gevangen in een stad in puin. Hij had zijn eigen graf gegraven.
Zijn hoofd duizelde en hij probeerde zijn hoofd leeg te maken, zich te concentreren. Hij voelde wat zijn vrienden nu dachten, hij kon het in de minachting van hun blikken zien: ze hadden nooit naar hem moeten luisteren. Ze hadden moeten ontsnappen toen ze nog een kans hadden. Als ze niet voor Silis waren terug gekomen, hadden ze de haven bereikt, aan boord van een schip gegaan en waren ze nu ver van Volusia vandaan.
Godfrey probeerde troost te zoeken in het feit dat hij tenminste een gunst terug betaald had en het leven van deze vrouw had gered. Als hij haar niet op tijd had bereikt om haar te waarschuwen, zou ze zeker nog daarboven en dood zijn. Dat moest toch iets waard zijn.
“En nu?” vroeg Akorth.
Godfrey keerde zich om en zag dat hij beschuldigend keek, hij sprak de vraag uit die duidelijk in al hun gedachten was.
Godfrey keek rond en speurde de kleine, duistere kamer af. De fakkels flikkerden en waren bijna uit. In een hoek lagen hun magere voorraden en een bierzak, het was alles wat ze nog hadden. Het was een dodenwake. Hij kon nog steeds het geluid van de oorlog boven horen, zelfs door deze dikke muren en hij vroeg zich af hoe lang ze deze invasie uit konden zitten. Uren? Dagen? Hoe lang zou het duren voordat de Ridders van de Zeven Volusia veroverd hadden? Zouden ze weggaan?
“Ze zitten niet achter ons aan,” observeerde Godfrey. “Het is Keizerrijk tegen Keizerrijk. Ze hebben een vendetta tegen Volusia. Ze hebben geen probleem met ons.”
Silis schudde haar hoofd.
“Ze zullen deze plek bezetten,” zei ze somber, haar sterke stem sneed door de stilte. “De Ridders van de Zeven trekken zich nooit terug.”
Ze werden allemaal stil.
“Hoe lang kunnen we het hier beneden volhouden?” vroeg Merek.
Silis schudde haar hoofd toen ze naar hun voorraden gluurde.
“Misschien een week,” antwoordde ze.
Plotseling klonk er een geweldig gedreun boven en Godfrey kromp ineen toen hij de grond onder zich voelde schudden.
Silis sprong opgejaagd overeind, liep op en neer en bestudeerde het plafond terwijl stof er vanaf dwarrelde. Ze werden er allemaal door bedekt. Het klonk als een lawine van stenen boven hun hoofd en ze bekeek het als een bezorgde huiseigenaar.
“Ze hebben mijn kasteel geschonden,”zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen hen.
Godfrey zag een gepijnigde blik in haar gezicht en hij herkende het als de blik van iemand die alles verliest wat ze heeft.
Ze draaide zich om en keek Godfrey dankbaar aan.
“Ik zou daar nu boven zijn als het niet dankzij jou was. Je hebt onze levens gered.”
Godfrey zuchtte.
“En waarvoor?” vroeg hij overstuur. “Wat heeft het voor nut gehad? Zodat we allemaal hier beneden kunnen sterven?”
Silis keek beteuterd.
“Als we hier blijven,” vroeg Merek, “zullen we dan allemaal sterven?”
Silis keerde zich naar hem toe en knikte triest.
“Ja,” antwoordde ze effen. “Niet vandaag of morgen, maar binnen een paar dagen, ja. Ze kunnen niet hier beneden komen – maar wij kunnen niet naar boven gaan. Onze voorraden zullen snel op zijn.”
“En wat dan?” vroeg Ario en confronteerde haar. “Ben je van plan om hier beneden te sterven? Omdat ik dat niet ben.”
Silis liep fronsend heen en weer en Godfrey zag haar lang en hard nadenken.
Tenslotte stopte ze.
“Er is een kans,” zei ze. “Het is riskant. Maar het kan werken.”
Ze keek ze allemaal aan en Godfrey hield zijn adem van hoop en verwachting in.
“In de dagen van mijn vader was er een ondergrondse doorgang onder het kasteel,” zei ze. “Het leidt door de kasteelmuren. We kunnen het vinden als het nog bestaat en ’s nachts weggaan, in de dekking van de nacht. We kunnen proberen om door de stad te komen, naar de haven. We kunnen één van mijn schepen nemen, als er nog één over is, en hier vandaan zeilen.”
Er viel een lange, onzekere stilte in de kamer.
“Riskant,” zei Merek tenslotte met een grafstem. “De stad wemelt van het Keizerrijk. Hoe komen we erdoor zonder gedood te worden?”
Silis haalde haar schouders op.
“Klopt,” antwoordde ze. “Als ze ons pakken, worden we gedood. Maar als we tevoorschijn komen zodra het donker genoeg is en iedereen die in de weg staat doden, zullen we misschien de haven bereiken.”
“En als we die doorgang vinden en de haven bereiken en jouw schepen zijn daar niet?” vroeg Ario.
Ze keek hem aan.
“Geen enkel plan geeft zekerheid,” zei ze. “We kunnen daarbuiten sterven – en we kunnen hier beneden sterven.”
“De dood komt ons allemaal halen,” viel Godfrey in. Hij had een nieuw doel terwijl hij daar stond en de anderen aankeek, hij voelde een wilskracht terwijl hij zijn angsten overwon. “Het is de vraag van hoe we willen sterven: hier beneden, zo laf als ratten? Of daar boven, met als doel onze vrijheid?”
Langzaam, één voor één, stonden de anderen op. Ze keken hem aan en knikten plechtig terug.
Op dat moment wist hij dat zich een plan gevormd had. Vannacht zouden ze ontsnappen.