Kitabı oku: «De Gave Van Strijd », sayfa 4
HOOFDSTUK ACHT
Loti en Loc wandelden naast elkaar onder de brandende woestijnzon. Ze waren aan elkaar geketend, terwijl ze door de Keizerlijke opzieners naast hen met de zweep geslagen werden. Ze trokken door de woestenij en Loti vroeg zich weer af waarom haar broer ze had opgegeven voor deze gevaarlijke, rugbrekende klus. Was hij gek geworden?
“Wat dacht je wel niet?” fluisterde ze tegen hem. Ze werden van achteren geduwd en Loc verloor zijn evenwicht en struikelde naar voren. Loti ving hem bij zijn goede arm op voordat hij viel.
“Waarom heb je ons opgegeven?’ vroeg ze.
“Kijk vooruit,” zei hij toen hij zijn evenwicht weer vond. “Wat zie je?”
Loti keek vooruit en zag niets dan de eentonige woestijn die zich voor hen uitstrekte. Het was vol met slaven en de grond was hard van rotsen; daarachter zag ze een helling die naar een bergkam liep, waar tientallen meer slaven aan het werk waren. Overal waren opzieners, het geluid van zwepen hing zwaar in de lucht.
“Ik zie niets,” antwoordde ze ongeduldig, “behalve meer van hetzelfde: slaven die zich dood werken.”
Loti voelde plotseling een brandende pijn over haar rug, alsof haar huid eraf gescheurd werd, en ze gilde het uit terwijl ze over haar rug werd afgeranseld. De zweep sneed in haar huid.
Ze draaide zich om en zag het dreigende gezicht van een opziener achter haar.
“Mond houden!” commandeerde hij.
Loti wilde huilen door de intense pijn, maar ze hield haar mond en liep verder naast Loc. Haar ketenen ratelden onder de zon. Ze maakte een belofte om al deze Keizerlijken zo snel als ze kon te doden.
Ze liepen in stilte door, het enige geluid was dat van hun laarzen die op de rotsen kraakten. Uiteindelijk kwam Loc dichter naast haar lopen.
“Het is niet wat je ziet,” fluisterde hij, “maar wat je niet ziet. Kijk goed. Daar boven, op de bergkam.”
Ze bestudeerde het landschap, maar zag niets.
“Er is maar één opziener daar boven. Eén. Voor twee dozijn slaven. Kijk achterom, in de vallei. Kijk hoeveel er daar zijn.”
Loti gluurde stiekem over haar schouder. In de vallei die onder ze uitgespreid lag, zag ze tientallen opzieners op slaven die rotsen braken en het land bewerkten. Ze draaide zich om en keek weer naar de bergkam. Voor het eerste begreep ze wat haar broer in gedachten had. Er was niet alleen maar één opziener, maar beter nog, er stond een zerta naast hem. Een ontsnappingsmiddel.
Ze was onder de indruk.
Hij knikte ter bevestiging.
“De bergtop is de gevaarlijkste klus,” fluisterde hij. “De heetste, de minst gewilde, zowel bij de slaven als bij de opzieners. Maar dat, mijn zuster, is een kans.”
Loti werd plotseling in haar rug geschopt en ze struikelde met Loc naar voren. Ze gingen allebei weer rechtop staan en liepen verder de bergkam op. Loti hijgde en probeerde onder de opkomende hitte op adem te komen terwijl ze klommen. Maar toen ze dit keer omhoog keek, maakte haar hart een sprongetje van optimisme. Haar hart klopte sneller: eindelijk hadden ze een plan.
Loti had nooit gedacht dat haar broer zo brutaal kon zijn, zo bereid zou zijn om een risico te nemen, om het Keizerrijk te trotseren. Maar nu ze naar hem keek kon ze de wanhoop in zijn ogen zien, zag ze dat hij uiteindelijk net als haar dacht. Ze zag hem in een nieuw daglicht en ze bewonderde hem er enorm om. Het was precies het soort plan dat zij bedacht zou kunnen hebben.
“En hoe zit het met onze ketenen?” fluisterde ze terug, ze had zich verzekerd dat de opzieners niet keken.
Loc gebaarde met zijn hoofd.
“Het zadel,” antwoordde Loc. “Kijk goed.”
Loti keek en zag het lange zwaard eraan bungelen; ze realiseerde zich dat ze het konden gebruiken om hun ketenen te verbreken. Ze konden daar vandaan ontsnappen.
Met een optimistisch gevoel voor het eerst sinds ze gevangen waren, bekeek Loti de andere slaven boven aan de top zorgvuldig. Het waren allemaal gebroken mannen en vrouwen, ze stonden stom gebocheld over hun taken. Geen van hen had nog enige trots in hun ogen over; ze wist meteen dat ze van geen van hen hulp kon verwachten. Dat vond ze prima – ze had hun hulp niet nodig. Ze hadden maar één kans nodig en al deze andere slaven dienden als een afleiding.
Loti voelde een laatste harde trap onder in haar rug. Ze struikelde naar voren en landde met haar gezicht in het vuil toen ze de top van de bergkam bereikten. Ze voelde hoe ze door ruwe handen overeind getrokken werd en ze draaide zich om en zag de opziener haar ruw een duw geven voordat hij zich omdraaide en terug naar beneden ging. Hij liet ze daar achter.
“Ga in een rij staan!” riep een nieuwe opziener, de enige bovenop de bergkam.
Loti voelde hoe zijn eeltige handen haar achter in de nek pakte en duwde; haar ketenen ratelden toen ze naar voren snelde, struikelend het werkveld in van de slaven. Ze kreeg een lange schoffel met een ijzeren einde en kreeg nog een laatste duw toen de Keizerlijke opziener wilde dat ze met de anderen aan het werk ging.
Loti draaide zich om en zag hoe Loc haar een betekenisvolle knik gaf. Ze voelde het in haar aderen branden; ze wist dat het nu of nooit was.
Loti gilde, hief de schoffel op, zwaaide het rond en bracht het uit alle macht neer. Ze schrok toen ze de dreun voelde, toen ze zag hoe het in de achterkant van het hoofd van de opziener boorde.
Loti was zo snel omgedraaid en zo besluitvaardig, hij had het duidelijk nooit verwacht. Hij had niet eens tijd om te reageren. Geen enkele slaaf hier, omgeven door al deze opzieners en met geen kant op te gaan, zou ooit zo iets proberen.
Loti voelde de trilling van de schoffel door haar handen en armen. Ze keek geschokt, daarna tevreden, toen de bewaker voorwaarts struikelde en viel. Met nog een brandende pijn in haar rug van de afranseling, voelde het als rechtvaardiging.
Haar broer stapte naar voren, hief zijn schoffel hoog en de opziener begon te kronkelen. Hij bracht het recht op de achterkant van zijn hoofd neer.
Eindelijk lag de opziener stil.
Hijgend, bedekt in zweet, haar hart nog steeds bonkend, liet Loti de schoffel in ongeloof vallen. Het zat onder het bloed van de man en ze wisselde een blik met haar broer uit. Ze had het gedaan.
Loti voelde de nieuwsgierige blikken van alle andere slaven rondom haar. Ze draaide zich om en zag dat ze allemaal met open mond staarden. Ze leunden op hun schoffels, stopten met werken en hadden een afschuwelijk blik van ongeloof.
Loti wist dat ze geen tijd te verliezen hadden. Ze rende met Loc naast haar, aan elkaar vast geketend, naar de zerta. Ze pakte met beide handen het grootzwaard uit het zadel, hief het hoog en draaide.
“Pas op!” riep ze naar Loc.
Hij zette zichzelf schrap terwijl ze het uit alle macht omlaag bracht en hun ketenen doorsloeg. Het vonkte en ze voelde de tevreden vrijheid van hun ketenen die verbroken waren.
Ze wilde weggaan toe ze een kreet hoorde.
“En wij dan!?” riep een stem.
Loti draaide zich om en zag de andere slaven eraan komen rennen met hun ketenen voor zich uit houdend. Ze zag de wachtende zerta en ze wist dat ze kostbare tijd verloor. Ze wilden naar het oosten zodra ze kon, naar Volusia, de laatste plek waarvan ze wist waar Darius heen was gegaan. Misschien zou ze hem daar vinden. Maar tegelijkertijd kon ze het niet uitstaan om haar broeders en zusters geketend te zien.
Loti rende naar voren, door de menigte slaven en sloeg links en rechts ketenen door, totdat ze allemaal vrij waren. Ze wist niet waar ze heen zouden gaan nu ze vrij waren – maar ze hadden nu tenminste hun vrijheid om te doen wat ze wilden.
Loti draaide zich om, steeg op de zerta en hield haar hand naar Loc uit. Hij gaf haar zijn goede hand en ze trok hem omhoog – toen gaf ze de zerta een flinke trap in de ribben.
Toen ze wegreden, werd Loti vrolijk van haar vrijheid. Ze kon in de verte al het geschreeuw van de Keizerlijke opzieners horen, ze konden haar nog net zien. Maar ze wachtte niet. Ze leidde de zerta van de bergkam af, langs de tegenoverliggende helling. Zij en haar broer stormden de woestijn in, weg van de opzieners – naar de andere kant van vrijheid.
HOOFDSTUK NEGEN
Darius keek geschrokken op en staarde in de ogen van de mysterieuze man die over hem heen knielde.
Zijn vader.
Terwijl Darius in de ogen van de man staarde, verloor hij alle gevoel voor tijd en ruimte, zijn hele leven stond op dat moment stil. Alles viel ineens op zijn plaats: het gevoel dat Darius had vanaf het moment dat hij hem zag. Die bekende blik, wat in zijn onderbewustzijn verstopt zat, dat hem dwars zat vanaf hij hem had ontmoet.
Zijn vader.
Het woord leek niet eens echt.
Daar zat hij, op zijn knieën over hem heen. Hij had zojuist het leven van Darius gered, had een dodelijke slag van de Keizerlijke soldaat geblokkeerd, één die Darius zeker gedood zou hebben. Hij had zijn leven geriskeerd door hier alleen te komen, op het moment dat Darius zou gaan sterven.
Hij had het voor hem geriskeerd. Zijn zoon. Maar waarom?
“Vader,” zei Darius met respect terug. Het was meer een gefluister.
Darius voelde zich trots toen hij zich besefte dat hij verwant was aan deze man, deze uitmuntende krijger, de beste krijger die hij ooit had ontmoet. Hij kreeg het gevoel dat hij ook misschien een grote krijger zou kunnen zijn.
Zijn vader greep Darius’s hand en het was een stevige, gespierde greep. Hij trok Darius overeind en Darius voelde zich als herboren. Hij had nu een reden om te vechten, een reden om door te gaan.
Darius reikte onmiddellijk naar beneden, pakte zijn gevallen zwaard van de grond en draaide zich samen met zijn vader om. Ze gingen samen de confrontatie met de horde Keizerlijke soldaten aan. Nu die afgrijselijke wezens dood waren, zijn vader had ze allemaal gedood, klonken er hoorns en het Keizerrijk had een verse golf soldaten gestuurd.
De menigte brulde en Darius keek naar de afgrijselijke gezichten van de Keizerlijke soldaten die met lange speren op ze afkwamen. Darius concentreerde zich en hij merkte dat de wereld langzamer ging toen hij zich voor de strijd van zijn leven voorbereidde.
Een soldaat viel aan en gooide een speer naar zijn gezicht. Darius ontweek het vlak voor het zijn oog raakte; toen draaide hij rond en toen de soldaat hem naderde om hem onderuit te halen, sloeg Darius hem met het heft van zijn zwaard tegen zijn slaap aan. Hij viel op de grond. Darius dook toen een andere soldaat een zwaard op zijn hoofd af liet komen. Toen sprong hij naar voren en stak hem in de buik.
Een andere soldaat viel hem van de zijkant aan met zijn speer op de ribben van Darius gericht. Hij bewoog te snel voor Darius om te reageren; maar hij hoorde het geluid van hout tegen metaal. Hij draaide zich dankbaar om en zag zijn vader verschijnen die zijn staf gebruikte om de speer te blokkeren voor het Darius raakte. Toen stapte hij naar voren en stak de staf tussen de ogen van de soldaat en sloeg hem tegen de grond.
Zijn vader zwaaide met zijn staf en keek de groep aanvallers aan. Het geluid van zijn staf vulde de lucht terwijl hij de ene na de andere stoot van een speer wegsloeg. Zijn vader danste tussen de soldaten door, net een gazelle die door mannen dartelde. Hij hanteerde zijn staf als een schoonheid, hij tolde rond en raakte de soldaten vakkundig met goed geplaatste stoten in de keel, tussen de ogen, in het middenrif. Hij velde mannen overal om zich heen. Hij was net een bliksemschicht.
Darius raakte gemotiveerd, hij vocht als een bezetene naast zijn vader en haalde er energie uit. Hij sloeg en dook en stak, zijn zwaard kletterde tegen de zwaarden van soldaten, vonken vlogen rond terwijl hij onbevreesd door de groep soldaten vorderde. Ze waren groter, maar Darius had meer daadkracht en hij, in tegenstelling tot hen, vocht voor zijn leven – en voor dat van zijn vader. Hij weerde meer dan één slag bedoeld voor zijn vader af en redde hem voor een onverwachte dood. Darius velde links en rechts soldaten.
De laatste Keizerlijke soldaat kwam op Darius af. Hij hief zijn zwaard met beide handen hoog boven zijn hoofd – maar Darius sprong naar voren en stak hem in het hart. De ogen van de man opende zich wagenwijd terwijl hij bevroor en dood op de grond neerviel.
Darius stond bij zijn vader, met hun ruggen tegen elkaar. Ze hijgden en bekeken hun arbeid. Overal om hen heen lagen dode Keizerlijke soldaten. Ze hadden gewonnen.
Darius voelde dat hij, naast zijn vader, alles aankon wat er op hem afkwam; hij voelde dat ze samen een ondoordringbare kracht waren. Het voelde onwerkelijk aan dat hij echt aan de zijde van zijn vader vocht. Zijn vader, waarvan hij altijd gedroomd had dat het een grote krijger was. Zijn vader was uiteindelijk geen gewoon persoon.
Er klonk een geschal van hoorns en de menigte juichte. Eerst hoopte Darius dat ze om zijn overwinning juichten, maar toen gingen er enorme ijzeren deuren aan de andere kant van de arena open en hij wist dat het ergste nog moest komen.
Er klonk getrompetter, luider dan Darius ooit gehoord had. Het duurde even voor hij besefte dat het niet de trompet van een man was – maar van een olifant. Toen hij naar de poort keek, zijn hart klopte van verwachting, verschenen er plotseling tot zijn schrik twee olifanten. Ze waren helemaal zwart, met lange lichtgevende slagtanden en hun gezichten waren verwrongen van razernij terwijl ze achterover leunden en trompetterden.
Het geluid liet de lucht trillen. Ze tilden hun voorpoten op en lieten het met een bonk vallen. Ze stampten zo hard dat de grond schudde, Darius en zijn vader verloren hun evenwicht. Er boven op zaten Keizerlijke soldaten met speren en zwaarden, ze waren van top tot teen in harnas gekleed.
Toen Darius ze goed bekeek, deze beesten die groter waren dan wat hij ooit in zijn leven gezien had, wist hij dat zijn vader en hij op geen enkele manier konden winnen. Hij draaide zich om en zag zijn vader onbevreesd staan. Hij trok zich niet terug en staarde de dood gelaten in het gezicht. Het gaf Darius kracht.
“We kunnen niet winnen, Vader,” zei Darius. Hij sprak het voor de hand liggende uit terwijl de olifanten aan hun aanval begonnen.
“Dat hebben we al gedaan, mijn zoon,” zei zijn vader. “Door hier te staan en ze onder ogen te zien, door niet om te draaien en weg te rennen hebben we ze verslagen. Onze lichamen zullen hier vandaag misschien sterven, maar onze herinnering leeft voort – en het is er één van moed!”
Zonder verdere woorden, schreeuwde zijn vader een kreet en begon aan te vallen. Darius was geïnspireerd, schreeuwde ook en viel naast hem aan. Ze renden samen de olifanten tegemoet, ze renden zo snel als ze konden. Ze twijfelden niet eens om de dood onder ogen te zien.
Het moment van de botsing was niet was Darius had verwacht. Hij ontweek een speer toen de soldaat, boven op de olifant, het recht op hem af gooide. Toen hief hij zijn zwaard en sloeg naar de voet van de olifant toen het recht op hem afkwam. Darius wist niet hoe je een olifant moest neerslaan, of dat de slag ook maar enig effect had.
Dat had het niet. De slag van Darius maakte nauwelijks een kras op zijn huid. Het kolossale beest, razend, liet zijn slagtanden zakken en zwaaide het opzij. Darius werd in de ribben geraakt.
Darius vloog dertig meter door de lucht en de adem werd hem ontnomen. Hij landde op zijn rug en rolde in het stof. Hij rolde en rolde en probeerde op adem te komen terwijl hij het geschreeuw van de menige in de verte hoorde.
Hij draaide zich om en probeerde zijn vader te zien. Hij maakte zich zorgen om hem. In zijn ooghoeken zag hij hoe hij een speer recht omhoog gooide en op het enorme oog van één van de olifanten richtte. Toen rolde hij opzij terwijl de olifant hem aanviel.
Het was een perfecte worp. Het zette zich stevig in het oog vast. De olifant krijste en trompetterde, toen zakte het door de knieën en viel op de grond. Het rolde en nam de andere olifant in een enorme stofwolk met zich mee.
Darius kroop overeind, geïnspireerd en vastbesloten. Hij richtte zich op één van de Keizerlijke soldaten die gevallen was en over de grond rolde. De soldaat kroop op zijn knieën, draaide zich om en, nog steeds met zijn speer in zijn handen, richtte op de rug van Darius’s vader. Zijn vader stond daar en verwachtte het niet. Darius wist dat hij ieder moment dood kon zijn.
Darius kwam in actie. Hij viel de soldaat aan, hief zijn zwaard en sloeg de speer uit zijn hand – toen draaide hij rond en onthoofdde hem.
De menigte juichte.
Maar Darius had geen tijd om van zijn overwinning te genieten: hij hoorde een enorm gerommel. Hij draaide zich om en zag dat de andere olifant weer overeind stond – en zijn rijder – en recht op hem afkwam. Darius had geen tijd om weg te komen, hij lag op zijn rug en pakte de speer. Hij hield het recht omhoog toen de voet van de olifant neerkwam. Hij wachtte tot op het laatste moment en rolde opzij toen de olifant hem in de grond wilde stampen.
Darius voelde de wind van de voet van de olifant die hem op een paar centimeter na miste. Toen hoorde hij een gekrijs en het geluid van een speer in vlees. Hij draaide zich om en zag dat de olifant op de speer gestapt was. De speer stond rechtop, helemaal door het vlees heen en kwam er aan de andere kant uit.
De olifant bokte en krijste, hij rende in cirkels rond. De Keizerlijke soldaat die er bovenop zat verloor zijn evenwicht en viel zeker vijftien meter. Hij gilde toen hij naar zijn dood viel en door de val verpletterd werd.
De olifant was nog steeds gek van razernij, hij zwaaide de andere kant op en sloeg Darius met zijn slurf, waardoor hij weer door de lucht vloog. Darius had het gevoel alsof al zijn ribben braken.
Terwijl Darius op handen en knieën kroop en op adem probeerde te komen, keek hij op en zag zijn vader heroïsch met meerdere Keizerlijke soldaten vechten. Ze waren door de poorten gelaten om de anderen te helpen. Hij draaide en sloeg en stootte met zijn staf. Hij velde er meerdere in alle richtingen.
De eerste olifant die gevallen was, de speer zat nog in het oog, kwam weer overeind. Hij werd door een andere Keizerlijke soldaat overeind geranseld met zijn zweep en sprong op de rug. Onder zijn leiding, bokte de olifant en kwam toen recht op de vader van Darius af. Die verwachtte niets en bleef met de soldaten doorvechten.
Darius zag het gebeuren en hij stond er hulpeloos bij. Zijn vader was te ver weg en hij kon er niet op tijd komen. De tijd vertraagde toen hij de olifant recht op hem af zag gaan.
“NEE!” gilde Darius.
Darius keek met afschuw toe terwijl de olifant naar voren rende, recht op zijn nietsvermoedende vader af. Darius rende over het slagveld, haastend om hem te redden. Maar hij wist dat het nutteloos was, ook al rende hij. Het was alsof hij zijn wereld in slow motion uiteen zag vallen.
De olifant liet zijn slagtanden zakken, viel aan en doorboorde zijn vader door zijn rug.
Zijn vader gilde, het bloed stroomde uit zijn mond terwijl de olifant hem hoog in de lucht hief.
Darius voelde het in zijn eigen hart toen hij zijn vader zag, de dapperste krijger die hij ooit gezien had, hoog in de lucht, doorboord door de slagtand en worstelend om vrij te komen. Zelfs terwijl hij stierf.
“VADER!” gilde Darius.
HOOFDSTUK TIEN
Thorgrin stond aan de boeg van het schip. Hij greep het heft van zijn zwaard stevig vast en keek geschrokken en met afschuw naar het enorme zeemonster die uit de dieptes van het water opdook. Het had dezelfde kleur als de bloedzee en het steeg hoger en hoger op. Het wierp een schaduw over het weinige licht in dit Land van Bloed. Het opende zijn enorme kaken en liet tientallen rijen hoektanden zien. De tentakels waren overal, sommigen waren langer dan het schip, alsof het wezen uit de diepten van de hel uitreikte om ze een knuffel te geven.
Toen dook het onder water, naar het schip om ze te verzwelgen.
Naast Thorgrin stonden Reece, Selese, O’Connor, Indra, Matus, Elden en Engel met hun wapens. Ze bleven onbevreesd voor het beest staan. Thor’s wilskracht werd bevestigd door het trillen van het Zwaard des Doods in zijn hand en hij wist dat hij in actie moest komen. Hij moest Engel en de anderen beschermen en hij wist dat hij niet kon wachten totdat het beest voor hen zou komen.
Thorgrin sprong naar voren, bovenop de reling, om het tegemoet te komen. Hij hief zijn zwaard hoog boven zijn hoofd en toen één van de tentakels zijn kant op kwam zwaaien, zwaaide hij het rond en hakte het eraf. De enorme afgehakte tentakel viel met een hol geluid op het schip. De boot schudde en toen gleed het over het dek totdat het tegen de reling aansloeg.
De anderen twijfelden ook niet. O’Connor schoot een salvo pijlen naar de ogen van het beest, terwijl Reece een andere tentakel die op Selese afkwam eraf hakte. Elden gebruikte zijn bijl en hakte er twee in één slag af. Als één daalde het Legioen op dit beest neer, ze vielen het aan als een goed geoliede machine.
Het beest krijste woedend, het had een aantal tentakels verloren en was met pijlen en speren doorboord. Het had duidelijk niet zo een gecoördineerde aanval verwacht. De eerste aanval hield op, het krijste nog luider uit frustratie. Toen schoot het hoog de lucht in en verdween zo snel onder het oppervlak, waardoor het grote golven veroorzaakte en het schip schommelend achterliet.
Thor staarde verward naar de plotseling stilte en voor een moment dacht hij dat het zich misschien had teruggetrokken, dat ze het verslagen hadden, helemaal toen hij het bloed van het beest aan de oppervlakte zag. Maar toen kreeg hij een beklemmend gevoel, het was te stil, het ging te snel.
Hij realiseerde zich te laat wat het beest van plan was.
“HOU JE VAST!” riep Thor naar de anderen.
Thor had de woorden nog niet gezegd of hij voelde hoe het schip uit het water opsteeg, hoger en hoger, tot het in de tentakels van het beest in de lucht was. Thor keek naar beneden en zag het beest eronder, de tentakels waren van boeg tot achtersteven om het schip gewikkeld. Hij zette zichzelf voor de komende klap schrap.
Het beest gooide het schip weg en het vloog als een speeltje door de lucht. Ze probeerden zich allemaal voor hun leven vast te houden, totdat het eindelijk terug in de oceaan landde en heftig schommelde.
Thor en de anderen verloren hun greep en gleden alle kanten uit over het dek. Ze sloegen tegen het hout aan terwijl het schip draaide en woelde. Thor zag Engel over het dek naar de reling glijden. Ze zou over de rand vallen, hij greep haar kleine hand en hiel haar stevig vast terwijl ze in paniek naar hem keek.
Eindelijk kwam het schip weer uit zichzelf recht te liggen. Thor en de anderen kropen overeind en ze zetten zich schrap voor de volgende aanval. Al snel kwam het met volle snelheid en maaiende tentakels op ze af gezwommen. Het greep het schip aan alle kanten, de tentakels kropen over de rand en over het dek en kwamen recht op ze af.
Thor hoorde een kreet, hij keek achterom en zag Selese met een tentakel om haar enkel heen. Ze gleed over het dek en werd overboord getrokken. Reece draaide rond en hakte de tentakel door, maar net zo snel werd Reece door een andere tentakel bij zijn arm gepakt. Steeds meer tentakels kropen over het schip en terwijl Thor er één aan zijn eigen bovenbeen voelde, keek hij rond en zal al zijn Legioen broeders wild zwaaien en tentakels doorhakken. Voor iedere tentakel die ze doorhakten, kwamen er twee tevoorschijn.
Het hele schip was bedekt en Thor wist dat hij snel iets moest doen of ze zouden voorgoed onder getrokken worden. Hij hoorde hoog in de lucht gekrijs. Toen hij omhoog keek zag hij één van de demonische wezens uit de hel vrijgelaten die hoog boven zijn hoofd vloog. Het keek met een spottende blik terwijl het weg vloog.
Hij sloot zijn ogen en wist dat dit één van zijn proeven was, één van de belangrijke momenten in zijn leven. Hij probeerde de wereld buiten te sluiten en zich op zijn innerlijke te concentreren, op zijn training. Op Argon. Op zijn moeder. Op zijn krachten. Hij was krachtiger dan het universum, dat wist hij. Hij had diep binnen in hem krachten, krachten die boven de fysieke wereld stonden. Dit wezen was van deze aarde – maar de krachten van Thor waren groter. Hij kon de krachten van de natuur oproepen, dezelfde krachten die dit beest gecreëerd hadden en het terug naar de hel waar het vandaan kwam sturen.
Thor voelde hoe de wereld om hem heen vertraagde. Hij voelde een hitte in zijn handpalmen opkomen die zich over zijn armen en zijn schouders verspreidde en toen weer terug. Het prikte helemaal tot aan zijn vingertoppen. Thor opende zijn ogen en voelde zich onoverwinnelijk. Hij voelde een ongelofelijk kracht door hem heen gaan, de kracht van het universum.
Thor strekte zich uit en legde zijn handpalm op de tentakel van het beest en toen hij dit deed, verschroeide het. Het beest trok het onmiddellijk van zijn bovenbeen weg, alsof het zich gebrand had.
Thor stond als een hernieuwd man. Hij draaide zich om en zag de kop van het beest langs de rand van het schip omhoog komen, de kaken openen en klaar om ze allemaal te verzwelgen. Hij zag zijn Legioen broeders en zusters glijden, ze waren bijna over de rand heen getrokken.
Thor slaakte een luide strijdkreet en viel het beest aan. Hij dook ernaar voor het de anderen kon bereiken, liet zijn zwaard voor wat het was en reikte naar voren met zijn brandende handpalmen. Hij greep het gezicht van het beest vast en legde zijn handpalmen erop. Hij voelde hoe ze het gezicht van het beest verbranden.
Thor hield stevig vast terwijl het beest krijste en kronkelde, het probeerde zich uit zijn greep te bevrijden. Langzaam begon het beest met één tentakel tegelijk de grip op het schip los te laten en Thor voelde zijn kracht binnen in hem opstijgen. Hij greep het beest stevig vast en hief zijn beide handpalmen. Hij voelde het gewicht van het beest, hoger en hoger de lucht in. Al snel zweefde het boven de handpalmen van Thor en de kracht binnen in Thor hield het daar.
Het beest vloog naar voren, over het schip heen. Het krijste en tuimelde door. Het vloog zeker dertig meter door de lucht, totdat het eindelijk slap werd. Het viel met een grote plons in de zee en zonk onder het oppervlak.
Dood.
Thor stond daar in de stilte, zijn hele lichaam was nog warm. Langzaam, één voor één, hergroepeerde de anderen zich, ze kwamen overeind en naast hem staan. Thor stond daar hijgend en versuft, uitkijkend over de zee van bloed. Daarachter, aan de horizon, lag het zwarte kasteel. Het doemde over dit land uit, de plaats waarvan hij wist dat het zijn zoon vasthield.
De tijd was daar. Er was nu niets meer wat hem kon stoppen en het was eindelijk tijd om zijn zoon terug te halen.