Kitabı oku: «De Opkomst Van De Draken», sayfa 4

Yazı tipi:

HOOFDSTUK VIJF

Kyra stond in het midden van de drukke brug en voelde alle ogen op zich branden. Iedereen wachtte op haar beslissing over het lot van het zwijn. Ze voelde haar wangen rood worden; ze hield er niet van om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Ze vond het echter fijn dat haar vader haar erkenning gaf, en ze voelde zich trots, voornamelijk omdat hij de beslissing in haar handen had gelegd.

Maar tegelijkertijd voelde ze het gewicht van de verantwoordelijkheid. Ze wist dat haar keus het lot van haar mensen zou bepalen. Hoe erg ze de Pandesianen ook haatte, ze wilde niet degene zijn die haar mensen in een oorlog zou duwen die ze niet konden winnen. Maar ze wilde ook niet opgeven, de mannen van de Heer bemoedigen, en haar mensen ten schande maken. Ze wilde hen niet zwak laten lijken, zeker niet nadat Anvin en de anderen zo dapper voor hun rechten waren opgekomen.

Haar vader, besefte ze, was slim: door de beslissing in haar handen te leggen, had hij het laten lijken alsof het hun beslissing was, en niet die van de mannen van de Heer, en dat alleen al had de eer van zijn mensen gered. Ze besefte ook dat hij de beslissing om een reden in haar handen had gelegd: hij moest hebben geweten dat deze situatie een stem van buitenaf vereiste om ieders eer te redden—en hij had haar gekozen omdat hij wist dat ze niet onbezonnen was. Hoe langer ze erover nadacht, hoe meer ze besefte dat dat de reden was dat hij haar had gekozen: niet om een oorlog te beginnen—daar had hij Anvin voor kunnen kiezen—maar om zijn mensen van een oorlog te redden.

Ze nam een besluit.

“Het beest is vervloekt,” zei ze afwijzend. “Het had bijna mijn broers gedood. Het kwam uit het Doornwoud en is gedood op de avond van de Wintermaan, een dag waarop het verboden is om te jagen. Het was een fout om het door onze poorten te brengen—het had achterlaten moeten worden in de wildernis, waar het thuishoort.”

Ze draaide zich om naar de mannen van de Heer.

“Breng het haar uw Heer Gouverneur,” zei ze glimlachend. “U doet ons er een plezier mee.”

De mannen van de Heer keken van haar naar het beest, en de uitdrukking op hun gezichten veranderde; ze keken nu alsof ze in iets hadden gebeten dat verrot was, alsof ze het niet meer wilden.

Kyra zag Anvin en de anderen haar goedkeurend en dankbaar aankijken—en haar vader nog het meest van allemaal. Ze had het gedaan—ze had de eer van haar mensen gered, ze had hen een oorlog bespaard—en ze had Pandesia bespot.

Haar broers lieten het zwijn op de grond vallen, en het landde met een doffe bons in de sneeuw. Ze deden een stap naar achteren en wreven over hun pijnlijke schouders.

Alle ogen vielen nu op de mannen van de Heer, die duidelijk niet wisten wat ze moesten doen. Kyra’s woorden sneden duidelijk diep; en ze keken nu naar het beest alsof het iets smerigs was dat uit het diepst van de aarde omhoog was gekomen. Ze wilden het niet meer. En nu het van hen was, hadden ze er geen verlangen meer naar.

Na een lange, gespannen stilte gebaarde hun commandant naar zijn mannen om het beest op te pakken. Toen draaide hij zich met een dreigende blik in zijn ogen om en liep weg, duidelijk geïrriteerd, alsof hij wist dat ze hem te slim af was geweest.

De menigte ging opgelucht uiteen, en de spanning leek weg te ebben. Haar vaders mannen kwamen naar haar toe en legden goedkeurende handen op haar schouders.

“Goed gedaan,” zei Anvin, die haar veelbetekenend aankeek. “Je zal op een dag een goede leider zijn.”

De dorpelingen richtten zich weer op hun eigen bezigheden, en de spanning verdween. Kyra draaide zich om en zocht naar haar vaders blik. Ze zag hem op slechts enkele meters afstand naar haar kijken. Hij was altijd gereserveerd naar haar als zijn mannen erbij waren, en deze keer was niet anders—hij had een onverschillige blik in zijn ogen. Maar hij knikte naar haar, een knikje dat, wist ze, zijn goedkeuring betekende.

Kyra keek om en zag Anvin en Vidar hun speren vastgrijpen, en haar hartslag versnelde zich.

“Mag ik met jullie mee?” vroeg ze aan Anvin. Ze wist dat ze naar de trainingsvelden gingen, net als de rest van haar vaders mannen.

Anvin wierp een nerveuze blik op haar vader, wetende dat hij dat af zou keuren.

“Het gaat steeds harder sneeuwen,” antwoordde Anvin aarzelend. “En het wordt al donker.”

“Dat houdt jou niet tegen,” antwoordde Kyra.

Hij grijnsde terug.

“Nee, dat klopt,” gaf hij toe.

Anvin wierp weer een blik naar haar vader, en ze zag hem zijn hoofd schudden voor hij weer terug naar binnen ging.

Anvin zuchtte.

“Ze bereiden een groot feestmaal voor,” zei hij. “Je kunt maar beter naar binnen gaan.”

Kyra kon het zelf ruiken. De lucht was zwaar met de geur van geroosterd vlees, en ze zag haar broers naar binnen gaan, samen met tientallen dorpelingen, die zich opmaakten voor het festival.

Maar Kyra kon alleen maar verlangend naar de trainingsvelden kijken.

“Een maaltijd kan wachten,” zei ze. “Training niet. Laat me meekomen.”

Vidar glimlachte en schudde zijn hoofd.

“Weet je zeker dat je een meisje bent en geen krijger?” vroeg Vidar.

“Kan ik niet beiden zijn?” antwoordde ze.

Anvin zuchtte diep en schudde uiteindelijk zijn hoofd.

“Het zou me mijn kop kosten,” zei hij.

Toen knikte hij.

“Je neemt geen genoegen met nee,” concludeerde hij, “en je hebt meer hart dan de helft dan mijn mannen. Ik geloof dat we er nog wel één kunnen gebruiken.”

*

Kyra rende door het besneeuwde landschap achter Anvin, Vidar en enkele van haar vaders mannen aan, met Leo, zoals gewoonlijk, aan haar zijde. Het begon steeds heviger te sneeuwen, en het kon haar niet schelen. Ze voelde vrijheid, opwinding, zoals altijd als ze door de Vechterspoort ging, de lage, gewelfde opening die uit de stenen muren van het trainingsveld was gesneden. Ze haalde diep adem terwijl de hemel open barstte en ze de plek op rende waar ze het meest van hield, met haar glooiende groene heuvels, nu bedekt met sneeuw, omgeven door een stenen muur, misschien een kwart mijl breed en diep. Ze had het gevoel dat alles was zoals het moest zijn terwijl ze de trainende mannen zag, dravend op hun paarden, zwaaiend met lansen, mikkend op verre doelwitten, in een poging beter te worden. Dit was voor haar waar het leven om draaide.

Dit trainingsveld was gereserveerd voor haar vaders mannen; vrouwen waren hier niet toegestaan, evenals jongens die hun achttiende jaar nog niet hadden bereikt—en wie niet uitgenodigd was. Brandon en Braxton wachtten elke dag vol ongeduld tot ze uitgenodigd zouden worden—maar Kyra vermoedde dat dat nooit zou gebeuren. De Vechterspoort was voor eervolle, door de strijd geharde krijgers, niet voor opscheppers zoals haar broers.

Kyra rende door de velden. Ze voelde zich hier gelukkiger en levendiger dan waar dan ook. De energie was intens. Hier waren tientallen van haar vaders beste krijgers, allemaal gekleed in enigszins verschillende wapenrustingen, krijgers uit alle hoeken van Escalon, die in de loop van de rijd allemaal naar haar vaders fort waren toegetrokken. Er waren mannen uit het zuiden, uit Thebus en Leptis; uit de Middenlanden, voornamelijk uit de hoofdstad, Andros, maar ook uit de bergen van Kos; er waren de westerlingen uit Url riviermannen uit Thusis en hun buren uit Esephus. Er waren mannen die bij het Meer van Ire uit de buurt kwamen, en mannen uit de watervallen van Everfall. Ze droegen allemaal verschillende kleuren, wapenrustingen, hanteerden andere wapens. Het waren allemaal mannen uit Escalon, die ieder hun eigen vesting vertegenwoordigden. Het was een indrukwekkende machtsvertoning.

Haar vader, de voormalige kampioen van de voormalige Koning, een man die veel respect eiste, was de enige man die in deze tijden, in dit gebroken koninkrijk, de mannen kon aansporen. Toen de oude Koning hun koninkrijk zonder gevecht had overgegeven, was het haar vader geweest die mensen had aangespoord om de troon te bestijgen en het gevecht te leiden. In de jaren daarna hadden de beste krijgers van de voormalige Koning hem opgezocht. En nu de strijdmacht elke dag groter werd, kon Volis zich bijna meten met de hoofdstad. Misschien was dat wel waarom de mannen van de Heer de behoefte voelden om hen te vernederen, besefte Kyra.

Elders in Escalon gaven de Heer Gouverneurs van Pandesia ridders niet de kans om zich te verzamelen. Ze gaven hen die vrijheid niet, uit angst voor een opstand. Maar hier in Volis was het anders. Hier hadden ze geen keus: ze moesten het wel toestaan omdat ze de beste mannen nodig hadden om De Vlammen te bewaken.

Kyra draaide zich om en keek voorbij de muren, voorbij de glooiende witte heuvels. In de verte kon ze, zelfs door de sneeuwval heen, nog net de vage gloed van De Vlammen zien. De muur van vuur die de oostelijke grens van Escalon beschermde. De muur van vuur, vijftien meter diep en enkele tientallen meters hoog, brandde hevig als altijd en verlichtte de nacht. Hij strekte zich bijna tachtig kilometer uit, en De Vlammen waren het enige dat Escalon van het land van wilde trollen in het oosten scheidde,

Desondanks braken de trollen elk jaar door De Vlammen heen om chaos te veroorzaken, en als de Bewaarders er niet waren, haar vaders dappere mannen die De Vlammen bewaakten, zou Escalon allang een natie van slaven geweest zijn. De trollen, die bang waren voor water, konden Escalon alleen over het land aanvallen, en De Vlammen waren het enige dat hen buiten hield. De Bewaarders stonden in diensten op wacht, patrouilleerden in rotatie, en Pandesia had hen nodig. Er waren nog anderen gestationeerd bij De Vlammen—dienstplichtigen, slaven en criminelen—maar haar vaders mannen, De Bewaarders, waren de enige ware soldaten, en de enigen die wisten hoe ze De Vlammen konden behouden.

In ruil daarvoor gunde Pandesia Volis en haar mannen hun kleine vrijheden, zoals Volis, deze trainingsvelden, en echte wapens—een manier om een beetje van vrijheid te kunnen proeven en hen het gevoel te geven dat ze nog steeds vrije krijgers waren, ook al was het dan een illusie. Ze waren geen vrije mannen, en dat wisten ze. Ze leefden met een ongemakkelijke balans tussen vrijheid en slavernij die ze niet konden verkroppen.

Maar hier, in de Vechterspoort, waren ze tenminste vrij, zoals ze ooit waren geweest, mannen die konden trainen en hun vaardigheden konden verbeteren. Ze vertegenwoordigden het beste van Escalon en betere krijgers dan degenen die in Pandesia te vinden waren, allemaal veteranen van De Vlammen—en ze draaiden allemaal diensten, op slechts een dag rijden. Kyra wilde niets liever dan zich bij hen aansluiten en zichzelf bewijzen. Ze wilde bij De Vlammen gestationeerd worden om tegen echte trollen te vechten wanneer ze er doorheen braken, en zo haar koninkrijk te beschermen tegen een invasie.

Ze wist natuurlijk dat men dit nooit zou toestaan. Ze was te jong—en ze was een meisje. Er waren geen andere meisjes in de rangen, en zelfs als die er wel waren geweest zou haar vader het nooit toestaan. Ook deze mannen hadden haar als een kind beschouwd toen ze jaren geleden voor het eerst naar hen was komen kijken. Ze waren geamuseerd geweest door haar aanwezigheid. Maar nadat de mannen waren vertrokken bleef ze altijd alleen achter om op de lege velden te trainen en hun wapens en doelwitten te gebruiken. In het begin waren ze verrast geweest wanneer ze de volgende dag waren gearriveerd en pijlmarkeringen in hun doelwitten aan hadden getroffen—en nog meer toen die in het midden waren verschenen. Maar na verloop van tijd waren ze er gewend aan geraakt.

Kyra begon hun respect te verdienen, met name tijdens de zeldzame gelegenheden dat ze met hen mee mocht trainen. Nu, twee jaar later, wisten ze allemaal dat ze doelwitten kon raken die de meesten van hen niet konden treffen—en hun tolerantie voor haar was getransformeerd in iets anders: respect. Ze had natuurlijk niet gevochten, zoals deze andere mannen. Ze had nooit iemand gedood, of op wacht gestaan bij De Vlammen, of tegen een trol gevochten. Ze kon niet vechten met een zwaard of een strijdbijl of een hellebaard of worstelen zoals deze mannen dat konden. Ze had bij lange na hun fysieke kracht niet, iets dat ze ontzettend jammer vond.

Maar Kyra was erachter gekomen dat ze een gave had met twee wapens die haar, ondanks haar grootte en geslacht, tot een formidabele tegenstander maakten: haar boog en haar staf. De eerste had ze zich als vanzelf eigen gemaakt, de tweede had ze bij toeval ontdekt, manen geleden, toen ze niet in staat bleek om een tweesnijdend zwaard op te tillen. De mannen hadden destijds gelachen om haar onvermogen om het zwaard op te tillen, en één van hen had spottend een staf naar haar toegegooid.

“Kijk eens of je deze stok kan optillen!” had hij geroepen, en de anderen waren in lachen uitgebarsten. Kyra was de schaamte die ze op dat moment had gevoeld nooit vergeten.

In het begin hadden haar vaders mannen haar staf beschouwd als een grapje; zij gebruikten het tenslotte als trainingswapen. Ze zagen haar houten stok als een speeltje, en het had haar niet bepaald meer gerespecteerd gemaakt.

Maar ze had het grapje in een onverwacht wapen van wraak veranderd, een wapen dat gevreesd werd. Een wapen waar nu zelfs veel van haar vaders mannen zich niet tegen konden verdedigen. Kyra was verrast geweest door het lichte gewicht, en nog meer toen ze ontdekte dat ze er best goed mee was—zo snel dat ze klappen kon tegen terwijl soldaten hun zwaarden nog niet eens hadden opgetild. Meerdere mannen waar ze mee had gespard waren bont en blauw geslagen, en slag voor slag, had ze zich een weg naar respect gevochten.

Kyra had zich, door eindeloze nachten van trainen, vaardigheden meester gemaakt die de mannen verbijsterden, vaardigheden die geen van hen helemaal begrepen. Ze hadden steeds meer interesse gekregen in haar staf, en ze had hen wat dingen geleerd. Voor Kyra vulden haar boog en haar staf elkaar aan, en waren ze beiden even belangrijk: ze had haar boog nodig voor gevechten op lange afstand, en haar staf voor close combat.

Kyra had ook ontdekt dat ze een aangeboren gave had waar het deze mannen aan ontbrak: ze was lenig. Ze was als een witvis in een zee van langzaam bewegende haaien, en hoewel deze oudere mannen een enorme kracht hadden, kon Kyra om hen heen dansen, in de lucht springen, ze kon zelfs een salto over hen heen maken en in een perfecte koprol landen—of op haar voeten. En haar lenigheid gecombineerd met haar staftechniek was een dodelijke combinatie.

“Wat doet zij hier?” klonk een norse stem.

Kyra, die aan de zijlijn van het trainingsveld naast Anvin en Vidar stond, hoorde paarden naderen en draaide zich om. Ze zag Maltren naar hen toen rijden, geflankeerd door een aantal van zijn vrienden. Hij hijgde nog, vers van de training. Hij keek minachtend op haar neer, en haar maag trok samen. Van al haar vaders mannen was Maltren de enige die haar niet mocht. Om de één of andere reden had hij haar al gehaat vanaf het moment dat hij haar voor het eerst had gezien.

Maltren zat op zijn paard, ziedend van woede; met zijn platte neus en lelijke gezicht. Hij hield ervan om te haten, en hij leek in Kyra een doelwit gevonden te hebben. Hij had altijd iets op haar aanwezigheid tegen gehad, waarschijnlijk omdat ze een meisje was.

“Je zou in je vaders fort moeten zijn, meisje,” zei hij, “en het feestmaal moeten voorbereiden met de andere jonge, onwetende meisjes.”

Leo, die naast Kyra stond, gromde naar Maltren, en Kyra legde een geruststellende hand op zijn kop.

“En waarom is die wolf op ons trainingsveld toegestaan?” voegde Maltren toe.

Anvin en Vidar wierpen Maltren een koude, harde blik toe. Ze kozen Kyra’s kant, en Kyra bleef glimlachend staan, wetende dat ze hun bescherming had en dat hij haar niet kon dwingen om te vertrekken.

“Misschien moet je maar weer gaan trainen,” antwoordde ze spottend, “en je niet druk maken over het komen en gaan van een jong, onwetend meisje.”

Maltren liep rood aan en wist niet wat hij moest zeggen. Hij draaide zich om en wilde wegstormen, maar niet zonder haar nog een trap na te geven.

“Speren vandaag,” zei hij. “Je kunt maar beter uit de buurt blijven van echte mannen die met echte wapens gooien.”

Hij draaide zich om en reed weg. Ze keek hem na. Haar vreugde om hier te zijn was getemperd door zijn aanwezigheid.

Anvin wierp haar een meelevende blik toe en legde een hand op haar schouder.

“De eerste les van een krijger,” zei hij, “is te leren leven met degenen die je haten. Of je het nu leuk vind of niet, je zult zij-aan-zij met hen vechten, en afhankelijk van hen zijn. Vaak komen de ergste vijanden niet van buitenaf, maar van binnen.”

“En degenen die niet kunnen vechten, hebben teveel praatjes,” klonk een stem.

Kyra draaide zich om en zag een grijnzende Arthfael naar hen toelopen. Hij koos haar kant, zoals hij altijd deed.

Net als Anvin en Vidar was Arthfael een lange, trotse krijger met een kaal hoofd en een lange, ruwe zwarte baard. Hij had een zwak voor haar. Hij was één van de beste zwaardvechters, nauwelijks overtroffen, en hij nam het altijd voor haar op. Zijn aanwezigheid stelde haar op haar gemak.

“Het zijn maar praatjes,” voegde Arthfael toe. “Als Maltren een betere krijger was geweest, zou hij zich meer druk maken om zichzelf dan om anderen.”

Anvin, Vidar en Arthfael bestegen hun paarden en reden achter de anderen aan, en Kyra keek hen na. Waarom haatten sommige mensen? vroeg ze zich af. Ze wist niet of ze het ooit zou begrijpen.

Terwijl ze over de velden galoppeerden, bewonderde Kyra de geweldige strijdpaarden. Ze kon niet wachten op de dag dat ze er zelf één had. Ze zag de mannen in cirkels over het veld rijden, langs de stenen muren, zag hoe hun paarden soms uitgleden in de sneeuw. De mannen namen speren aan die hen werden aangereikt door enthousiaste schildknapen, en wierpen ze naar doelwitten in de verte: schilden die aan takken hingen. Wanneer ze raak wierpen, klonk er het herkenbare gekletter van metaal.

Het was moeilijker dan het eruit zag, kon ze zien, om vanaf de paardenrug te werpen, en meerdere mannen misten, voornamelijk wanneer ze op de kleinere schilden mikten. Van de speren die raak waren, raakten slechts weinigen het midden—alleen Anvin, Vidar, Arthfael en een paar anderen wisten nauwkeurig hun doelwitten te raken. Maltren miste een aantal keer. Hij vloekte en wierp haar kwaadaardige blikken toe, alsof het haar schuld was.

Kyra, die warm wilde blijven, haalde haar staf tevoorschijn en begon hem rond te draaien in haar handen, boven haar hoofd, rond en rond, alsof het een levend ding was. Ze haalde uit naar denkbeeldige vijanden, blokkeerde denkbeeldige aanvallen, wisselde van hand, langs haar hals, rond haar middel. De staf was als een derde arm voor haar, het hout versleten na jaren gebruik.

Terwijl de mannen over het trainingsveld galoppeerden, rende Kyra naar haar eigen kleine veldje, een klein stuk dat door de mannen werd genegeerd en dat ze helemaal voor zichzelf had. Stukken wapenrustingen bungelden aan touwen aan een groepje bomen, op verschillende hoogtes, en Kyra rende erdoor heen. Ze deed of elk doelwit een tegenstander was, en raakte ze met haar staf. De lucht vulde zich met het gekletter van hout tegen metaal terwijl ze tussen de bomen door rende, slaand en duikend terwijl ze terugzwaaiden naar haar. In haar beleving waren haar aanvallen en verdedigingen glorieus, en versloeg ze een leger van denkbeeldige vijanden.

“Al iemand gedood?” klonk een spottende stem.

Kyra draaide zich om en zag Maltren naar haar toe rijden, die haar spottend uitlachte voor hij weer verder reed. Ze wilde dat iemand hem eens op zijn plek zou zetten.

Kyra nam een pauze toen ze de mannen zag afstijgen en een cirkel zag vormen in het midden van het veld. Hun schildknapen renden naar voren en gaven hen houten trainingszwaarden, gemaakt van dik eikenhout, die bijna net zoveel wogen als staal. Kyra bleef bij het hek. Haar hart begon sneller te slaan terwijl ze de mannen zag sparren. Meer dan ooit wilde ze dat ze met hen mee kon doen.

Voor ze begonnen, stapte Anvin het midden van de cirkel in.

“Op deze feestdag zullen we sparren voor een speciale beloning,” verkondigde hij. “De winnaar krijgt het beste feestmaal!”

Er volgde een opgewonden gejuich, en de mannen begonnen elkaar aan te vallen. Het tikken van hun houten zwaarden vulde de lucht terwijl ze elkaar naar achteren trachtten te drijven.

Elke keer dat een vechter werd geraakt, werd er op een hoorn geblazen en werd hij naar de zijlijn gestuurd. De hoorn klonk vaak, en al spoedig begonnen de rangen uit de dunnen. De meeste mannen stonden inmiddels vanaf de zijlijn toe te kijken.

Kyra stond bij hen te kijken. Ze brandde van verlangen om mee te doen, ook al wist ze dat ze niet mocht. Maar vandaag was haar verjaardag, ze was nu vijftien, en ze voelde zich klaar. Ze had het gevoel dat het tijd was haar punt te maken.

“Laat me meedoen!” smeekte ze Anvin, die vlakbij stond toe te kijken.

Anvin schudde zijn hoofd zonder zijn ogen van de actie af te halen.

“Vandaag markeert mijn vijftiende jaar!” drong ze aan. “Laat me vechten!”

Hij wierp haar een sceptische blik toe.

“Dit is een trainingsveld voor mannen,” viel Maltren bij, die aan de zijlijn stond nadat hij een punt had verloren. “Niet voor jonge meisjes. Je mag zitten en toekijken met de andere schildknapen, en ons water brengen als we daarom vragen.”

Kyra liep rood aan.

“Ben je zo bang om verslagen te worden door een meisje?” kaatste ze terug, onverschrokken. Ze voelde zich overspoeld worden door een golf van woede. Ze was tenslotte haar vaders dochter, en niemand had het lef haar zo toe te spreken.

Een aantal mannen grinnikten, en deze keer was het Maltren die bloosde.

“Ze heeft een punt,” zei Vidar. “Misschien moeten we haar laten sparren. Wat hebben we te verliezen?”

“Sparren met wat?” zei Maltren.

“Mijn staf!” riep Kyra uit. “Tegen jouw houten zwaarden.”

Maltren lachte.

“Dat zou nog eens wat zijn,” zei hij.

Alle ogen richtten zich op Anvin terwijl hij daar stond, denkend.

“Als je iets overkomt, zal je vader me vermoorden,” zei hij.

“Er zal me niets overkomen,” smeekte ze.

Hij stond daar voor wat aanvoelde als een eeuwigheid, tot hij uiteindelijk zuchtte.

“Dan zie ik niet in waarom niet,” zei hij. “Misschien houdt het je stil. Zolang deze mannen het ermee eens zijn,” zei hij, terwijl hij zich tot de soldaten wendde.

“AYE!” riep een tiental van haar vaders mannen tegelijk uit. Ze waren allemaal enthousiast voor haar. Kyra hield van hen, meer dan ze kon zeggen. Ze zag hun bewondering voor haar, dezelfde liefde die ze voor haar vader hadden. Ze had niet veel vrienden, en deze mannen betekenden alles voor haar.

Maltren lachte spottend.

“Laat het meisje zichzelf dan voor schut zetten,” zei hij. “Misschien leert ze dan eens haar lesje.”

Er klonk een hoorn, en terwijl er een andere man de cirkel verliet, rende Kyra naar binnen.

Kyra voelde alle ogen op haar branden terwijl de mannen staarden. Ze confronteerde haar tegenstander, een lange potige man van in de dertig. Hij was een krachtige krijger die ze al kende sinds haar vaders dagen aan het hof. Ze had hem geobserveerd en wist dat hij een goede vechter was—maar hij was ook overmoedig. Hij viel steeds aan het begin van elk gevecht aan, een beetje roekeloos.

Hij draaide zich fronsend om naar Anvin.

“Wat is dit voor belediging?” vroeg hij. “Ik vecht niet tegen een meisje.”

“Je beledigt jezelf als je niet tegen me vecht,” antwoordde Kyra verontwaardigd. “Ik heb twee handen en twee benen, net als jij. Als je niet tegen me vecht, geef dan je nederlaag toe!”

Hij knipperde met zijn ogen, geschokt, en keek haar toen grijnzend aan.

“Goed dan,” zei hij. “Maar niet bij je vader gaan uithuilen als je verliest.”

Hij viel op volle snelheid aan, zoals ze al wist dat hij zou doen, hief zijn houten zwaard hard en hoog, en bracht hem toen recht naar beneden, op haar schouder af. Het was een beweging waar ze al op had geanticipeerd, een beweging die ze hem al vele malen had zien maken, één die hij onhandig verraadde door de bewegingen van zijn armen. Zijn houten zwaard was krachtig, maar vergeleken met haar staf was het ook zwaar en onhandig.

Kyra hield hem nauwlettend in de gaten, wachtte tot het laatste moment, en stapte toen opzij. De krachtige aanval ging recht langs haar heen. In dezelfde beweging zwaaide ze haar staf rond en sloeg ze hem op zijn schouder.

Hij gromde terwijl hij opzij struikelde. Hij stond daar, verbijsterd, geïrriteerd, en moest zijn nederlaag toegeven.

“Nog iemand?” vroeg Kyra, die zich met een brede glimlach naar de groep mannen omdraaide.

De meesten van hen glimlachten, duidelijk trots op haar. Behalve natuurlijk Maltren, die haar fronsend aankeek. Hij zag eruit alsof hij op het punt stond om haar uit te dagen toen er ineens een andere soldaat verscheen, die met een serieuze blik in haar ogen op haar af kwam. Deze man was korter en breder, met een onverzorgde rode baard en felle ogen. Aan de manier waarop hij zijn zwaard vasthield, kon ze afleiden dat hij voorzichtiger was dan haar vorige tegenstander. Ze vatte dat op als een compliment: eindelijk, ze begonnen haar serieus te nemen.

Hij viel aan, en Kyra begreep niet waarom, maar om de één of andere reden wist ze precies wat ze moest doen. Het was alsof haar instincten het voor haar overnamen. Ze was veel lichter en behendiger dan deze mannen met hun zware wapenrustingen en dikke houten zwaarden. Ze vochten allemaal op kracht, en ze verwachtten dat hun tegenstanders hen uitdaagden en blokkeerden. Kyra daarentegen, kon hun aanvallen vrij gemakkelijk ontwijken en weigerde op hun manier te vechten. Zij vochten op kracht—maar zij vocht op snelheid.

Kyra’s staf was als een extensie van haarzelf; ze draaide hem zo snel rond dat haar tegenstanders geen tijd hadden om te reageren. Ze waren nog halverwege hun uithaal terwijl zij alweer achter hen stond. Haar nieuwe tegenstander kwam op haar af en haalde uit naar haar borst—maar ze stapte simpelweg opzij en zwaaide haar staf omhoog. Ze raakte zijn pols en zijn zwaard viel uit zijn hand. Toen raakte ze hem met de andere kant van haar staf op zijn hoofd.

De hoorn klonk, en het punt was voor haar. Hij keek naar verbijsterd aan, zijn hand op zijn voorhoofd, zijn zwaard op de grond. Kyra besefte dat ze nog steeds overeind stond, en was zelf ook een beetje verschrikt.

Ineens werd Kyra de persoon om te verslaan, en de mannen, die niet langer aan haar twijfelden, gingen in de rij staan om hun vaardigheden tegen haar te testen.

De sneeuwstorm joeg voort terwijl de fakkels werden aangestoken en Kyra met de ene man na de andere vocht. Ze droegen niet langer een glimlach op hun gezicht: ze waren nu bloedserieus. Dat veranderde al snel in frustratie, en niemand leek haar te kunnen raken—elk van hen werd door haar verslagen. Bij één man sprong ze over zijn hoofd terwijl hij stootte, en landde achter hem op de grond om hem vervolgens op zijn schouder te raken; bij een ander dook ze en rolde ze door, nam ze haar staf in haar andere hand en wist de finale klap, onverwachts, met haar linkerhand te geven. Voor elke tegenstander gebruikte ze aan andere tactiek, zodat niemand wist wat hij kon verwachten. De mannen liepen één voor één terug naar de zijlijn, elk van hen stomverbaasd dat hij verslagen was.

Spoedig was er nog maar een handje vol mannen over. Kyra stond hijgend in het midden van de cirkel en keek om zich heen, zoekend naar een nieuwe tegenstander. Anvin, Vidar en Arthfael bekeken haar glimlachend vanaf de zijlijn, met bewonderende blikken in hun ogen. Haar vader mocht er dan niet zijn om haar te zien vechten, maar zij waren er wel.

Kyra versloeg wederom een tegenstander, deze keer met een slag naar de achterkant van zijn knie. De hoorn klonk weer, en nu er verder niemand was om het tegen haar op te nemen, stapte Maltren de cirkel in.

“De trucjes van een kind,” spoog hij, terwijl hij naar haar toe liep. “Je kunt met een stuk hout overweg. In de strijd heb je daar niets aan. Tegen een echt zwaard zou je staf zo doormidden zijn.”

“Is dat zo?” vroeg ze onbevreesd. Ze voelde het bloed van haar vader door haar aderen stromen en wist dat ze nu de confrontatie aan moest gaan met deze pestkop.

“Waarom probeer je het niet?” drong ze aan.

Maltren knipperde verrast met zijn ogen. Dat antwoord had hij duidelijk niet verwacht. Toen kneep hij zijn ogen samen.

“Waarom?” schoot hij terug. “Zodat je naar je vader toe kan rennen om je te beschermen?”

“Ik heb de bescherming van mijn vader, of van wie dan ook, niet nodig,” antwoordde ze. “Dit is iets tussen jou en mij—wat er ook gebeurd.”

Maltren wierp een blik om Anvin. Hij was duidelijk niet op zijn gemak, alsof hij een kuil voor zichzelf had gegraven waar hij niet uit kon komen.

Anvin staarde terug, net zo verontwaardigd.

“We sparren hier met houten zwaarden,” riep hij uit. “Ik sta niet toe dat iemand gewond raakt onder mijn verantwoording—laat staan de dochter van onze commandant.”

Maar Maltren kreeg ineens een duistere blik in zijn ogen.

“Het meisje wil echte wapens,” zei hij, “dus laten we die haar geven. Misschien leert ze dan eindelijk haar lesje.”

Zonder te wachten rende Maltren over het veld. Hij trok zijn echte zwaard uit de schede aan zijn zadel en stormde terug. De spanning was te snijden en iedereen zweeg, niet wetend wat ze moesten doen.

Kyra ging tegenover Maltren staan. Ze voelde het zweet in haar handpalmen, ondanks de kou, ondanks de windvlaag die de fakkels deed flikkeren. Zo kon voelen hoe de sneeuw in ijs veranderde, knarsend onder haar laarzen, en ze dwong zichzelf om zich te concentreren. Ze wist dat di

t geen gewoon gevecht zou zijn.