Kitabı oku: «Een Zee Van Schilden », sayfa 4

Yazı tipi:

“Het beledigen van een man van de Koningin is het beledigen van de Koningin zelf,” snauwde één van de mannen naar Steffens vader.

Zijn vader slikte, doodsbang.

“Mijn heer, nemen we deze man gevangen?” vroeg de ander aan Steffen.

Steffen bekeek zijn familie, zag de schok op hun gezichten, en dacht na.

“Steffen!” Zijn moeder stormde naar voren en greep hem smekend bij zijn benen. “Alsjeblieft! Neem je vader niet gevangen! En alsjeblieft—geef ons voorzieningen. We hebben het nodig!”

“Je bent het ons verschuldigd!” beet zijn vader. Voor alles dat ik je hebt gegeven. Je bent het ons verschuldigd.”

“Alsjeblieft!” smeekte zijn moeder. “We hadden geen idee. We hadden geen idee wie je was geworden! Die je vader alsjeblieft geen pijn!”

Ze liet zich op haar knieën vallen en begon te huilen.

Steffen schudde slechts zijn hoofd. Hij keek neer op deze oneerlijke, bedrieglijke, eerloze mensen, mensen die zijn hele leven wreed tegen hem waren geweest nu ze beseften dat hij iemand was, wilden ze ineens iets van hem.

Steffen besloot dat ze niet eens een antwoord verdienden.

En hij besefte ook iets anders: hij had zijn familie zijn hele leven lang op een voetstuk gezet. Alsof zij geweldig waren, alsof zij perfect waren, succesvol, alsof zij waren wat hij wilde worden. Maar nu besefte hij dat het tegenovergestelde waar was. Het was allemaal één grote misvatting geweest. Dit waren slechts zielige mensen. En ondanks zijn uiterlijk stond hij boven hen. Hij begon het eindelijk door te krijgen.

Hij keek neer op zijn vader, en een deel van hem wilde hem pijn doen. Maar een ander deel van hem realiseerde zich dat ze zijn wraak ook niet verdienden. Ze zouden iemand moeten zijn om dat te verdienen. En ze waren niemand.

Hij wendde zich tot zijn mannen.

“Ik denk dat ze het prima in hun eentje redden hier,” zei hij.

Hij spoorde zijn paard aan, en ze reden allemaal de stad uit, een grote stofwolk achterlatend. Steffen was vastberaden; hij zou hier nooit meer terugkomen.

HOOFDSTUK ACHT

De wachters gooiden de eeuwenoude eikenhouten deuren open, en Reece, doorweekt van de constante wind en regen op de Hoge Eilanden, haastte zich Srogs fort binnen. Terwijl de deuren achter hem dicht sloegen werd hij overspoeld met opluchting. Hij veegde het water uit zijn haar en gezicht en toen hij opkeek zag hij Srog naar hem toe komen om hem te omhelzen.

Reece omhelsde hem terug. Hij had altijd een zwak gehad voor deze geweldige krijger, deze man die Silesia zou goed had geleidt, die trouw was geweest aan Reece’ vader, en nog trouwer aan zijn zus. Srog, met zijn stijve baard, brede schouders en vriendelijke glimlach, deed hem aan zijn vader denken.

Srog legde een vlezige hand op Reece’ schouder.

“Hoe groter je wordt, hoe meer je op je vader gaat lijken,” zei hij warm.

Reece glimlachte.

“Ik hoop dat dat iets positiefs is.”

“Dat is het zeker,” antwoordde Srog. “Er was geen betere man dan hij. Ik zou door het vuur gaan voor hem.”

Srog draaide zich om en leidde Reece door de gang. Zijn mannen volgden hen terwijl ze het fort doorliepen.

“Het is fijn om een vertrouwd gezicht te zien op deze miserabele plek,” zei Srog. “Ik ben je zus dankbaar dat ze je heeft gestuurd.”

“Het lijkt erop dat ik een slechte dag heb uitgekozen om op bezoek te komen,” zei Reece terwijl ze langs een open raam liepen, waar de regen doorheen joeg.

Srog grijnsde.

“Elke dag is hier een slechte dag,” antwoordde hij. “Maar het weer kan ook op slag veranderen. Ze zeggen dat de Hoge Eilanden alle vier seizoen in één dag ervaren—en ik ben erachter gekomen dat dat klopt.”

Reece naar buiten, naar een kleine, lege binnenplaats, waar een handjevol oude stenen gebouwen stonden, grijs van kleur, net als het weer. Er waren maar weinig mensen buiten, en degenen die er waren bogen hun hoofden tegen de wind en haastten zich van de ene naar de andere plek. Dit eiland scheen een eenzame, troosteloze plek te zijn.

“Waar zijn alle mensen?” vroeg Reece.

Srog zuchtte,

“De Hoge Eilanders blijven zoveel mogelijk binnen. Ze zijn erg op zichzelf. Ze zitten verspreid. Deze plek is niet zoals Silesia, of het Koninklijk Hof. Men leeft hier verspreid over het hele eiland. Ze komen niet samen in steden. Het is een vreemd, teruggetrokken volk. Koppig en hard—net als het weer.”

Srog leidde Reece een gang door. Ze gingen een hoek om, en toen de Grote Zaal binnen.

In de ruimte zat een tiental van Srogs soldaten met hun laarzen en wapenrustingen aan somber aan een tafel bij het vuur. Er sliepen honden bij het vuur, en de mannen aten stukken vlees en gooiden de restjes naar de honden. Ze keken op naar Reece en begroetten hem met een grom.

Srog leidde Reece naar het vuur. Reece wreef in zijn handen, dankbaar voor de warmte van de vlammen.

“Ik weet dat je niet veel tijd hebt voor je schip weer vertrekt,” zei Srog. “Maar ik kan je op zijn minst wat warmte en droge kleren bieden.”

Er verscheen een bediende die Reece een set droge kleren en maliënkolder overhandigde, precies in zijn maat. Reece keek Srog verrast en dankbaar aan en begon zijn eigen natte kleren uit te trekken.

Srog glimlachte. “We behandelen onze mensen goed hier,” zei hij. “Ik dacht dat je het wel nodig zou hebben.”

“Dank je,” zei Reece. Hij begon zich al warmer te voelen. “Ik heb er nooit meer behoefte aan gehad dan nu.” Hij had er al tegenop gezien om terug te zeilen in natte kleren, en dit was precies wat hij nodig had.

Srog begon over politiek te praten, een lange monoloog, en Reece knikte beleefd terwijl hij deed of hij luisterde. Maar diep van binnen was Reece afgeleid. Hij werd nog steeds overspoeld met gedachten aan Stara, en hij kon haar maar niet uit zijn hoofd zetten. Hij kon alleen maar aan hun ontmoeting denken, en elke keer dat hij aan haar dacht, maakte zijn hart een sprongetje van opwinding.

Waar hij ook constant aan dacht, was de taak die op het vasteland op hem wachtte. Hij moest Selese—en alle anderen—vertellen dat de bruiloft niet doorging. Hij wilde haar geen pijn doen. Maar hij zag geen andere keus.

“Reece?” herhaalde Srog.

Reece knipperde met zijn ogen en keek hem aan.

“Hoorde je wat ik zei?” vroeg Srog.

“Het spijt me,” zei Reece. “Wat zei je?”

“Ik zei, ik neem aan dat je zus mijn berichten heeft ontvangen?” vroeg Srog.

Reece knikte en trachtte zich te concentreren.

“Inderdaad,” antwoordde Reece. “Dat is waarom ze me heeft gestuurd. Ze heeft me gevraagd om te zien hoe het met je gaat, om met eigen ogen te zien wat er gaande was.”

Srog zuchtte en staarde in de vlammen.

“Ik ben hier nu zes manen,” zei hij, “en ik kan je vertellen, de Hoge Eilanders zijn niet als wij. De naam MacGil is het enige dat ze met ons gemeen hebben. Ze missen de kwaliteiten van je vader. Ze zijn niet alleen koppig—ze zijn niet te vertrouwen. Ze saboteren dagelijks de schepen van de Koningin; sterker nog, ze saboteren alles wat we hier doen. Ze willen ons hier niet. Ze willen geen deel uitmaken van het vasteland—tenzij ze het binnenvallen, natuurlijk. Om in harmonie te leven, zo heb ik ondervonden, is niet hun manier van leven.”

Srog zuchtte.

“We verspillen onze tijd hier. Je zus zou zich moeten terugtrekken. Hen aan hun lot overlaten.”

Reece knikte bedachtzaam en hield zijn handen bij het vuur, toen ineens de zon door de wolken brak en het donkere, natte weer veranderde in een heldere, zonnige zomerdag. In de verte klonk een hoorn.

“Je schip!” riep Srog uit. “We moeten gaan. Je moet de zeilen hijsen voor het weer omslaat. Ik zal je uitzwaaien.”

Srog leidde Reece door een zijdeur in het fort naar buiten, en Reece moest tot zijn verbazing zijn ogen samenknijpen tegen het felle zonlicht. Het was ineens een perfecte zomerdag.

Reece en Srog liepen snel, zij aan zij, gevolgd door enkele van Srogs mannen. Steentjes knarsten onder hun laarzen terwijl ze door de heuvels naar de kust liepen. Ze passeerden grijze rotsen en rotswanden en kliffen waar geiten op graasden. Terwijl ze de kust naderden, klonken er bellen vanaf het water om de schepen te waarschuwen voor de optrekkende mist.

“Ik zie nu met eigen ogen met welke omstandigheden je te maken hebt,” zei Reece terwijl ze liepen. “Het is zeker niet makkelijk. Je hebt de zaken hier langer bij elkaar gehouden dan een ander zou zijn gelukt, dat weet ik zeker. Je hebt hier goed werk verricht. Ik zal het de Koningin vertellen.”

Srog knikte.

“Dat waardeer ik,” zei hij.

“Wat is de oorzaak van de ontevredenheid van deze mensen?” vroeg Reece. “Ze zijn tenslotte vrij. We willen ze geen kwaad doen—sterker nog, we bieden ze voorraden en bescherming.”

Srog schudde zijn hoofd.

“Ze zullen niet rusten tot Tirus vrij is. Ze beschouwen het als een persoonlijke schade dat hun leider gevangen is gezet.”

“Maar ze hebben geluk dat hij alleen gevangen zit, en niet is geëxecuteerd voor zijn verraad.”

Srog knikte.

“Dat is waar. Maar deze mensen begrijpen dat niet.”

“En als we hem zouden bevrijden?” vroeg Reece. “Zou dat hen tevreden stellen?”

Srog schudde zijn hoofd.

“Ik betwijfel het. Ik denk dat ze dan alleen maar een andere reden zouden vinden voor hun ontevredenheid.”

“Wat moeten we dan doen?” vroeg Reece.

Srog zuchtte.

“Verlaat deze plek,” zei hij. “En zo snel mogelijk. Het bevalt me maar niets. Ik voel een opstand aankomen.”

“Maar we zijn zwaar in de meerderheid, in troepen en schepen.”

Srog schudde zijn hoofd.

“Dat is slechts een illusie,” zei hij. “Ze zijn goed georganiseerd. We bevinden ons op hun grondgebied. Ze hebben een miljoen subtiele manieren om ons te saboteren waar we niet op kunnen anticiperen. We zitten hier in een huiskamer vol slangen.”

“Matus niet,” zei Reece.

“Dat is waar,” antwoordde Srog. “Maar hij is de enige.”

Er is nog een ander, dacht Reece. Stara. Maar hij hield zijn gedachten voor zichzelf. Nu hij dit allemaal hoorde wilde hij Stara redden, haar hier zo snel mogelijk vandaan halen. Hij zwoer dat hij haar zou redden. Maar eerst moest hij terugzeilen en zijn zaken regelen. Daarna kon hij voor haar terugkomen.

Terwijl ze het zand opliepen, zag Reece het schip voor zich opdoemen, waar zijn mannen op hem wachtten.

Hij stopte, en Srog draaide zich naar hem om en legde een warme hand op zijn schouder.

“Ik zal dit alles met Gwendolyn delen,” zei Reece. “Ik zal haar over je zorgen vertellen. Maar ik weet hoe vastbesloten ze is als het op deze eilanden aankomt. Ze ziet ze als onderdeel van een grotere strategie voor de Ring. Voor nu moet je de harmonie behouden. Hoe dan ook. Wat heb je nodig? Meer schepen? Meer mannen?”

Srog schudde zijn hoofd.

“Ik zou deze Hoge Eilanders nog niet kunnen veranderen met alle mannen en schepen in de wereld. Het enige dat dat kan doen is de rand van het zwaard.”

Reece keek hem vol afschuw aan.

“Gwendolyn zou nooit onschuldige mensen laten afslachten,” zei Reece.

“Dat weet ik,” antwoordde Srog. “En dat is ook waarom, zo vermoed ik, veel van onze mannen zullen sterven.”

HOOFDSTUK NEGEN

Stara stond op de borstweringen van haar moeders fort. Het was een vierkant stenen fort, net zo oud als het eiland zelf, de plek waar Stara had gewoond sinds haar moeder was overleden. Stara liep naar de rand, dankbaar dat de zon eindelijk was doorgebroken op deze dramatische dag, en keek uit over de horizon, die ongewoon goed zichtbaar was. Ze zag Reece’ schip wegzeilen in de verte, weg van de vloot. Ze bleef het schip zo lang mogelijk na kijken, terwijl elke golf hem verder en verder bij haar vandaan bracht.

Ze kon wel de hele dag naar Reece’ schip kijken, wetende dat hij aan boord was. Ze kon het niet verdragen hem te zien gaan. Het voelde alsof haar hart, een deel van haarzelf, het eiland verliet.

Eindelijk, na al die jaren op dit eenzame, afschuwelijke, barre eiland, voelde ze zich weer overspoeld met vreugde. Haar hereniging met Reece had haar weer doen opleven. Het had een leegte in haar gevuld, een leegte waarvan ze niet eens had beseft dat het al die jaren aan haar had gevreten. Nu ze wist dat Reece de bruiloft zou afzeggen, dat hij voor haar terug zou komen, dat ze zouden trouwen en voor altijd samen zouden blijven, had Stara het gevoel dat alles goed ging komen. Alle ellende die ze had doorstaan in haar leven zou het waard zijn.

Ze moest toegeven, natuurlijk, dat er een klein deel van haar was dat medelijden had met Selese. Stara wilde nooit iemand pijn doen. Maar tegelijkertijd voelde ze dat haar leven op het spel stond, haar toekomst, haar echtgenoot—en ze vond het niet meer dan eerlijk. Tenslotte kende zij, Stara, Reece al sinds ze kinderen waren. Zij was Reece’ eerste en enige liefde. Dit nieuwe meisje, Selese, kende Reece nauwelijks. Ze kon hem zeker niet zo goed kennen als Stara.

Stara dacht dat Selese er uiteindelijk wel overheen zou komen en iemand anders zou vinden. Maar als Stara hem zou verliezen, zou ze er nooit overheen komen. Reece was haar leven. Haar lotsbestemming. Ze waren voorbestemd om samen te zijn, dat was altijd al zo geweest. Reece was als eerst van haar geweest, en hoe zij het zag, pikte Selese hem van haar in, en niet andersom. Stara nam alleen maar terug wat van haar was.

Ongeacht wat ze wilde, Stara had geen andere beslissing kunnen nemen als ze het had geprobeerd. Wat haar rationele geest haar ook verteld zou hebben, ze kon niet luisteren. Haar hele leven lang had iedereen haar vertelt dat het verkeerd was voor een neef en nicht om samen te zijn. Zelfs toen had ze niet kunnen luisteren. Ze hield van Reece, ze aanbad hem. Dat had ze altijd al gedaan. En niets kon dat veranderen. Ze moest bij hem zijn. Ze had simpelweg geen andere keus.

Terwijl Stara daar stond en zijn schip steeds kleiner zag worden, hoorde ze ineens de voetstappen van iemand anders op het dak van het fort. Ze draaide zich om en zag haar broer, Matus, naar haar toe lopen. Ze was blij om hem te zien, zoals altijd. Stara en Matus waren hun hele leven al elkaars beste vrienden geweest. Ze waren de buitenbeentjes van hun familie, van de rest van de Hoge Eilanders. Stara en Matus hadden beide een hekel aan hun broers, en hun vader. Stara beschouwde Matus en zichzelf als meer geraffineerd, meer nobel dan de anderen; ze zag haar andere familieleden als verraderlijk, onbetrouwbaar. Het was alsof zij en Matus hun eigen kleine familie binnen de familie hadden.

Stara en Matus leefden hier op afzonderlijke verdiepingen in hun moeders fort, apart van de anderen, die in Tirus’ kasteel woorden. Nu hun vader gevangen zat, was hun familie verdeeld. Haar andere twee broers, Karus en Falus, gaven hen de schuld. Ze kon echter altijd op Matus vertrouwen, en hij ook op haar.

Ze praatten vaak over dat ze de Hoge Eilanden wilden verlaten en naar het vasteland wilden gaan, om zich bij de andere MacGils aan te sluiten. En nu begon het te voelen alsof het eindelijk werkelijkheid zou worden, zeker gezien de sabotage van Gwendolyns vloot door de Hoge Eilanders. Stara kon de gedachte om hier nog langer te blijven niet meer verdragen.

“Mijn broer,” begroette Stara hem blij.

Maar Matus’ uitdrukking was ongewoon donker, en ze kon onmiddellijk zien dat hij ergens mee zat.

“Wat is er?” vroeg ze. “Wat is er mis?”

Hij schudde afkeurend zijn hoofd naar haar.

“Ik denk dat je wel weet wat er mis is, zus,” zei hij. “Onze neef. Reece. Wat is er gebeurd tussen jullie twee?”

Stara liep rood aan en keerde Matus de rug toe. Ze keek weer uit over de oceaan en tuurde in de verte, maar Reece’ schip was al verdwenen. Ze werd overspoeld door een golf van woede; ze had de laatste glimp van hem gemist.

“Dat gaat je niets aan,” beet ze.

Matus was het nooit eens geweest met haar relatie met haar neef, en ze had er genoeg van. Het was het enige punt van onenigheid tussen hen, en het dreigde hen uit elkaar te drijven. Het kon haar niet schelen wat Matus—of wie dan ook—erover dacht. Wat haar betrof was het hun zaak niet.

“Je weet dat hij binnenkort gaat trouwen, nietwaar?” vroeg Matus op beschuldigende toon.

Stara schudde haar hoofd, alsof ze die afschuwelijke gedachte uit haar hoofd wilde zetten.

“Hij zal niet met haar trouwen,” antwoordde ze.

Matus keek haar verrast aan.

“En hoe weet jij dat?” drong hij aan.

Ze keek hem vastbesloten aan.

“Dat heeft hij me vertelt. En Reece liegt niet.”

Matus staarde haar geschokt aan. Toen betrok zijn gezicht.

“Dus je hebt hem van gedachten doen veranderen?”

Ze staarde hem uitdagend aan, nu zelf ook boos.

“Ik hoefde hem nergens van te overtuigen,” zei ze. “Het was wat hij zelf wilde. Waar hij voor heeft gekozen. Hij houdt van me. Hij heeft altijd van me gehouden. En ik hou van hem.”

Matus fronste.

“En jij voelt je er goed bij om het hart van dat meisje te breken? Wie ze dan ook is?”

Ze keek hem dreigend aan. Ze wilde het niet horen.

“Reece hield al van mij voordat hij van dat nieuwe meisje hield.”

Matus wilde het niet loslaten.

“En alle zorgvuldig uitgewerkte plannen van het koninkrijk dan? Je beseft toch wel dat niet alleen maar een bruiloft is. Het is politiek theater. Een spektakel voor de massa. Gwendolyn is Koningin, en het is ook haar bruiloft. Het hele koninkrijk, en andere landen, zullen daar zijn. Wat zal er gebeuren als Reece afzegt? Denk je dat de Koningin dat licht opvat? En de andere MacGils? Je brengt de hele Ring in wanorde. Je zet hen allemaal tegen ons op. Zijn je passies echt zoveel waard?”

Stara staarde Matus aan met een kille blik in haar ogen.

“Onze liefde is sterker dan welk spektakel dan ook. Dan welk koninkrijk dan ook. Je begrijpt het niet. Jij hebt nooit liefde gekend zoals wij.”

Nu was het Matus die rood werd. Hij schudde zijn hoofd, woedend.

“Je begaat de grootste fout van je leven,” zei hij. “En dat van Reece. Je sleurt iedereen met je mee. Het is een dwaze, kinderachtige, egoïstische beslissing. Je kalverliefde behoort in het verleden.”

Matus zuchtte geërgerd.

“Je gaat een brief schrijven en stuurt die met de volgende valk mee naar Reece. Je vertelt hem dat je van gedachten bent veranderd. Je vertelt hem dat hij met dat meisje moet trouwen. Wie ze dan ook is.”

Stara voelde een enorme woede jegens haar broer opwellen, een woede die sterker was dan ze ooit had gevoeld.

“Je spreekt uit de lijn,” zei ze. “Doe niet alsof je me raad geeft. Je bent mijn broer. Spreek hier nog eens over, en ik praat nooit meer met je.”

Matus staarde haar aan, duidelijk verbijsterd. Stara had nog nooit zo tegen hem gesproken. En ze meende het. Haar gevoelens voor Reece gingen veel dieper dan de band die ze met haar broer had. Dieper dan wat dan ook.

Matus, geschokt en gekwetst, draaide zich om en stormde het dak af.

Stara keek weer uit over de zee, hopend op een teken van Reece’ schip. Maar ze wist dat het allang weg was.

Reece, dacht ze. Ik hou van je. Blijf op koers. Wat voor obstakels je ook tegenkomt, blijf op koers. Blijf sterk. Zeg de bruiloft af. Doe het voor mij. Voor ons.

Stara sloot haar ogen en kneep in haar handen, en smeekte en bad tot elke god die ze kende dat Reece de kracht zou hebben om door te zetten. Om naar haar terug te komen. Dat ze eindelijk samen zouden zijn.

Wat het ook kostte.

HOOFDSTUK TIEN

Karus en Falus, Tirus’ twee zoons, liepen snel de stenen wenteltrap af, steeds dieper, richting de kerker waar hun vader gevangen zat. Ze haatten het om naar deze plek te moeten afdalen om hun vader te zien. Een grote krijger die de rechtmatige Koning van de Hoge Eilanden was geweest. Ze hadden stilletjes gezworen dat ze wraak zouden nemen.

Maar deze keer brachten ze nieuws, nieuws dat alles zou kunnen veranderen. Nieuws dat hen eindelijk hoop gaf.

Karus en Falus liepen naar de soldaten die op wacht stonden bij de entree van de gevangenis, mannen waarvan ze wisten dat ze trouw waren aan de Koningin. Ze hielden halt, rood aangelopen. Ze haatten het om de vernedering te moeten doorstaan, om toestemming te moeten vragen om hun vader te zien.

Gwendolyns mannen bekeken hen, knikten naar elkaar en deden toen een stap naar voren.

“Strek je armen uit,” zeiden ze tegen Karus en Falus.

Karus en Falus deden wat hen werd gevraagd en de soldaten ontdeden hen van hun wapens.

Toen ontgrendelden ze de ijzeren poorten, duwden ze langzaam open, en lieten hen binnen, waarna ze de poorten weer achter hen sloten.

Karus en Falis wisten dat ze weinig tijd hadden; ze zouden hun vader slechts enkele minuten mogen bezoeken, zoals elke week het geval was geweest sinds hij gevangen was genomen. Daarna zouden Gwendolyns mannen hen bevelen om te vertrekken.

Ze liepen naar het einde van de lange gang. Alle cellen waren leeg, hun vader was de enige hier. Eindelijk bereikten ze de laatste cel aan de linkerkant, zwak verlicht door een flikkerende fakkel aan de muur, en ze tuurden door de tralies.

Tirus verscheen langzaam uit een donkere hoek en liep naar de tralies. Hij staarde hen aan, zijn gezicht uitgemergeld, zijn baard onverzorgd. Hij keek hen aan met de hopeloze uitdrukking van een man die wist dat hij nooit meer daglicht zou zien.

Het deed Karus en Falus pijn om het te zien. Het maakte hen nog vastberadener om een manier te vinden om hem te bevrijden, en om wraak te nemen.

“Vader,” zei Falus hoopvol.

“We hebben dringend nieuws,” zei Karus.

Tirus staarde hen aan en bemerkte een sprankje hoop in hun toon.

“We brengen dringend nieuws,” zei Karus.

“Eruit ermee,” gromde hij.

Falus schraapte zijn keel.

“Het lijkt erop dat onze zus weer verliefd is geworden op onze neef, Reece. Onze spionnen vertellen ons dat die twee van plan zijn om te trouwen. Reece is van plan om zijn bruiloft op het vasteland af te zeggen, en in plaats daarvan met Stara te trouwen.

“We moeten een manier vinden om het tegen te houden,” zei Karus verontwaardigt.

Tirus staarde hem uitdrukkingsloos aan, maar ze zagen zijn ogen glinsteren.

“Moeten we dat?” zei Tirus langzaam. “En waarom is dat?”

Ze keken hun vader verward aan.

“Waarom?” vroeg Karus. “We kunnen niet toelaten dat onze familie samensmelt met die van Reece. Het zou de Koningin recht in de hand spelen. Onze families zouden één worden, en ze zou de volledige controle krijgen.”

“Het zou het laatste schrijntje onafhankelijkheid dat we hebben doen verdampen,” viel Falus bij.

“De plannen zijn al in werking gezet,” voegde Karus toe. “En we moeten een manier vinden om hen te stoppen.”

Ze wachtten op een antwoord, maar Tirus schudde langzaam zijn hoofd.

“Domme, domme jongens,” zei hij langzaam, en hij bleef zijn hoofd schudden. “Waarom heb ik zulke domme jongens opgevoed? Heb ik jullie dan helemaal niets geleerd al die jaren? Jullie kijken alleen naar wat er voor je is, en niet naar wat erachter ligt.”

“We begrijpen het niet, Vader.”

Tirus grijnsde.

“En dat is waarom ik me in deze positie bevindt. Dat is waarom jullie nu niet regeren. Het tegenhouden van deze vereniging zou het domste zijn dat je ooit hebt gedaan, en het ergste dat er met ons eiland zou kunnen gebeuren. Als Stara met Reece trouwt, zou dat het beste zijn voor ons allemaal.”

Ze keken hem verward aan.

“Het beste? Hoezo dan?”

Tirus zuchtte ongeduldig.

“Als onze families samensmelten, dan kan Gwendolyn me hier niet vasthouden. Ze zou geen keus hebben dan me vrijlaten. Het zou alles veranderen. Het zou ons niet van onze macht strippen—het zou ons macht geven. We zouden rechtmatige MacGils zijn, met dezelfde rechten als de MacGils op het vasteland. Gwendolyn zou onlosmakelijk met ons verbonden zijn. Zie je dat niet?” vroeg hij. “Een kind van Reece en Stara zou net zo goed ons kind zijn als dat van hun.”

“Maar Vader, het is niet natuurlijk. Ze zijn neef en nicht.”

Tirus schudde zijn hoofd.

“Politiek is niet natuurlijk, mijn zoon. Maar deze vereniging gaat gebeuren,” hield hij vol. Hij klonk vastberaden. “En jullie twee gaan er alles aan doen om te zorgen dat het niet mis gaat.”

Karus schraapte zijn keel, nerveus, onzeker.

“Maar Reece is al weg gezeild richting het vasteland,” zei hij. “Het is te laat. Reece, zo horen we, heeft zijn beslissing al genomen.”

Tirus reikte omhoog en gaf een klap tegen de ijzeren spijlen, alsof hij Karus een klap wilde geven, en Karus sprong verschrikt naar achteren.

“Je bent nog dommer dan ik dacht,” zei Tirus. “Je gaat ervoor zorgen dat het gebeurd. Mannen zijn om mindere dingen dan dit van gedachten verandert. En je gaat ervoor zorgen dat Reece niet van gedachten veranderd.”

“Hoe?” vroeg Falus.

Tirus stond daar, denkend, en streek over zijn baard. Voor het eerst in vele manen gingen zijn hersenen weer malen, en hij formuleerde een plan. Voor het eerst stond er weer hoop en optimisme in zijn ogen.

“Dat meisje, Selese, waar hij mee gaat trouwen,” zei Tirus uiteindelijk. “Zoek haar. Je brengt haar bewijsmateriaal… bewijs van de liefde tussen Reece en Stara. Je zult het haar persoonlijk laten zien, voordat hij haar bereikt. Je zorgt ervoor dat ze weet dat Reece verliefd is op iemand anders. Op die manier, in het geval dat Reece van gedachten veranderd en toch met haar wil trouwen, is het te laat. Hun breuk zal zeker zijn.

“Maar wat voor bewijs hebben we van hun liefde?”

Tirus wreef nadenkend over zijn baard. Toen lichtten zijn ogen op.

“Herinner je je die rollen? De rollen die we hebben onderschept toen Stara jong was? De liefdesbrieven die ze Reece schreef? De brieven die hij terugschreef?”

Karus en Falus knikten.

“Ja,” zei Falus. “We hadden de valken onderschept.”

Tirus knikte.

“Ze liggen nog in mijn kasteel. Breng ze naar haar toe. Vertel haar dat ze recent zijn, en laat het overtuigend lijken. Ze zal hun leeftijd nooit raden—en alles zal voorbij zijn.”

Karus en Falus glimlachten, en beseften eindelijk hoe diep hun vaders sluwheid en wijsheid ging.

Tirus glimlachte terug, voor het eerst in zolang ze zich konden herinneren.

“Ons eiland zal weer herrijzen.”

Ücretsiz ön izlemeyi tamamladınız.