Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «De Zwervers van het Groote Leger: Historisch verhaal uit het tijdperk 1810-1813», sayfa 12

Yazı tipi:

Toen Jakob er eindelijk in geslaagd was, Willem en zijn moeder te vinden, geleidde hij beiden door de steeds toenemende verwarring naar de plaats, waar men de rivier over moest. En nu ving ook voor hen de angstwekkende, gevaarvolle tocht aan.

Na ontzettende inspanning bereikten zij echter, één voor één, behouden den anderen oever. Maar nog rilden zij bij de herinnering aan hun omzichtige schreden en noodwendige sprongen op die verraderlijke ijsvlakte, aan het gekraak als er van hun tochtgenooten uitgleden en vielen, aan de angstkreten dergenen die er doorzakten en—wat het ergste was—de wanhoopskreten der gewonden, die van hun voertuigen, welke men over dezen zwakken overgang niet durfde te wagen, de handen uitstrekten naar hun metgezellen en hun smeekten om hen toch niet achter te laten.

Eindelijk besloot Ney het te beproeven en eenige voertuigen met deze ongelukkigen over te brengen. Doch in het midden der rivier gekomen, kon het ijs den last niet meer dragen en brak… Aan den oever hoorde men hun hartverscheurende en gillende angstkreten… daarna eenig steunen dat weldra uitstierf…; eindelijk een huiveringwekkende stilte… Allen waren in de diepte verdwenen!

Sedert den vorigen dag waren vierduizend achterblijvers en drieduizend soldaten dood of vermist; alle kanonnen en de bagage was verloren; nauwelijks bleven er van Ney nog een drieduizend strijders over en evenveel achterblijvers.

Nadat al die verliezen waren geleden en alles wat den anderen oever had kunnen bereiken weer verzameld was, werd de marsch voortgezet; de verraderlijke stroom was nu hun bondgenoot en gids geworden.

Op goed geluk af en tastende ging men verder. Plotseling gleed Jakob uit en kwam op den grond terecht. Hij ontdekte nu, dat de weg reeds begaan was en deelde zijn bevinding met bezorgdheid aan Reinier en Ros mee. Zij bukten zich, voelden met hun handen over den grond en riepen verschrikt dat zij versche sporen vonden van een groote menigte kanonnen en paarden.

„We hebben dus het eene vijandelijke leger slechts ontloopen,” zuchtte Reinier, „om het andere te gemoet te gaan!”

„Nauwelijks zijn we in staat ons nog voort te sleepen, en nu moeten we zoowaar al weer vechten!” klaagde Ros.

„Moet het dan overal oorlog wezen!” riep Jakob moedeloos.

In ieder geval, men diende den maarschalk te waarschuwen en Jakob bracht hem rapport van zijn bevinding. Ney echter werd er in 't minst niet door getroffen en zijn aarzelende manschappen voorwaarts drijvende, volgde hij koelbloedig het dreigende spoor.

Het voerde hem naar een dorp, Gusina genaamd, waar men onverhoeds binnenviel, zich van alles wat er zich bevond meester maakte en waar men alles aantrof wat men noodig had, hetgeen sedert Moscou niet voorgekomen was: bewoners, levensmiddelen, warme huizen en een honderdtal kozakken die als gevangenen ontwaakten. Hun mededeelingen en de noodzakelijkheid om wat rust te genieten alvorens verder te kunnen gaan, deden Ney besluiten er eenigen tijd te vertoeven.

Omstreeks tien uur in den morgen had men twee andere dorpen bereikt en was er gaan uitrusten, toen men eensklaps in de omliggende bosschen overal beweging bemerkte. Terwijl men elkaar waarschuwt en zich verzamelt in het gehucht dat het dichtst bij den Dnieper gelegen was, komen duizenden kozakken tusschen de boomen te voorschijn en omsingelen dezen ongelukkigen troep met hun lansen en kanonnen.

Het was Platof met zijn geheele bende, die den oever van den Dnieper volgden. Zij hadden het dorp in brand kunnen steken, den zwakken troep van Ney er uitjagen en afmaken, doch in plaats daarvan bleven zij drie uren lang onbewegelijk staan; men wist niet waarom. Later vernam men, dat zij geen orders ontvangen hadden; dat hun aanvoerder op dat oogenblik niet in staat was ze te geven en dat men in Rusland niets op eigen verantwoording ondernemen durfde.

De houding van Ney hield hen in toom; hij met enkele soldaten waren daartoe voldoende; zelfs gaf hij de overigen gelegenheid, om met hun maaltijd voort te gaan. Tegen den nacht gaf hij bevel, om zoo stil mogelijk op te breken, elkaar voorzichtig te waarschuwen en gesloten te blijven. Daarop zetten zij zich in beweging, doch de eerste schrede die zij deden was als een signaal voor den vijand; zijn stukken gaven vuur en al zijn escadrons kwamen te gelijk te voorschijn.

Ney wist echter den oever van den Dnieper te bereiken, waardoor althans zijn linkerflank aangeland was; aldus marcheert hij voorwaarts, van het eene bosch naar het volgende en van de eene terreinplooi naar de andere en van alle verhevenheden in het terrein gebruik makende. Dikwijls is hij genoodzaakt zich van den stroom te verwijderen, wat Platof dan gelegenheid geeft hem van alle zijden in te sluiten.

Zoo bleven gedurende twee dagen en onder het afleggen van twintig mijlen, voortdurend zesduizend kozakken heenzwermen om de flanken der colonne, die tot vijftienhonderd gewapenden inkromp.

De nacht bracht eenige ontspanning aan; met een zeker gevoel van vreugde zag men dan ook de duisternis te gemoet, als iemand ook maar een oogenblik achterbleef om van een kameraad die gewond of uitgeput neerviel, een laatste afscheid te nemen, liep men veel kans het spoor der anderen kwijt te raken. Er waren dan ook wreede oogenblikken, en wanhopige tooneelen vielen er voor; evenwel, schoon hongerig en doodelijk afgemat, bereikte men ten laatste toch Orcha, waar, na bloedige gevechten, de deerlijk gehavende Corpsen van Napoleon, Prins Eugenius en Davoust reeds vroeger waren aangekomen. De Keizer was er binnengetreden met zesduizend man gardetroepen, het overschot van vijf en dertig duizend; Eugenius met achttienhonderd man, het overschot van twee en veertig duizend; Davoust met vierduizend, het overschot van zeventig duizend!

Zelf had deze maarschalk alles verloren; hij bezat geen linnengoed meer en was uitgehongerd. Gretig nam hij een brood aan, dat een zijner wapenbroeders hem aanbood en verslond het als 't ware. Men gaf hem een zakdoek om zijn gezicht, dat bedekt was met rijm, te kunnen afvegen. Hij riep uit, dat alleen menschen van ijzer tegen dergelijke lotgevallen bestand waren, dat het uithoudingsvermogen zijn grenzen had en de grenzen der menschelijke kracht overschreden waren.

Te Orcha echter trof men vrij goed gevulde magazijnen met levensmiddelen aan, verder een pontontrein van zestig pontons met toebehooren, die echter alle op Napoleons bevel verbrand moesten worden, en zes en dertig bespannen vuurmonden, welke verdeeld werden tusschen Davoust, Eugenius en Maubourg.

Het rampzalige overschot van Ney's troepen werd met vreugde verwelkomd, want men had den maarschalk reeds verloren geacht. Zoo spoedig mogelijk werden de uitgeputte manschappen onder dak gebracht en van levensmiddelen voorzien. Om den bijsleep van het corps werd echter niet gedacht en zonder Jakob Stargardt en zijn beide vrienden zouden moeder Jane en Willem er dan ook slecht aan toe geweest zijn. Thans werd natuurlijk voor beiden behoorlijk gezorgd.

Toen Napoleon, die zich alweer op twee mijlen van Orcha bevond, de tijding vernam dat Ney terecht was, sprong hij op van blijdschap en riep: „Ik heb dus mijn vleugels gered! Drie millioen uit mijn eigen kas had ik willen geven, om het verlies van zulk een man te voorkomen!”

Veertiende Hoofdstuk

Den 22sten November begon voor het Fransche leger de vermoeiende marsch van Orcha naar Borizof. De weg was bedekt met smeltende sneeuw, waaronder een dikke modderlaag. De zwakkeren waren niet in staat er doorheen te komen; velen bleven liggen. Allen, die te Smolensk in de verwachting dat de vorst niet zou ophouden, hun wagens tegen sleden hadden verwisseld en nu niet verder konden, vielen in handen der kozakken.

Het leger van Oudinot, dat niet naar Moscou was geweest, maar toch eveneens terug had moeten trekken, zou thans de voorhoede vormen. Den volgenden morgen, op drie mijlen voor Borizof, stootte deze maarschalk op de Russische voorhoede, die hij krachtig terugwierp, waarbij hem een heele bagage-trein van den vijand in handen viel. Meer dan duizend bespannen wagens met levensmiddelen en uitrustingstukken van allerlei aard werden zijn buit. Reusachtig was de hoeveelheid ham, worst, gerookt vleesch, scheepsbeschuit, die werd gevonden. En dan die duizenden paren schoenen! Verscheidene soldaten hebben zich toen voor vijf en twintig dagen van voedsel voorzien. Dit, en de buitgemaakte schoenen hebben menig armen krijgsman het leven gered.

Ongelukkig genoeg werd echter door het overschot van dit corps, bij het doortrekken van Borizof, de brug over de Berezina vernield. Napoleon zelf bevond zich nog op drie dagmarschen van de stad, toen hem de ramp bericht werd. Hij stampte met zijn stok op den grond van woede. Daarop liet hij zich de positie van Borizof beschrijven. Men verzekerde hem, dat op dit punt de Berezina niet alleen een rivier, doch een meer was van drijvende ijsschotsen; dat de brug een lengte had van driehonderd vademen en deze zoodanig vernield was, dat herstelling ondoenlijk bleek en een overgang daardoor onmogelijk.

De Keizer zag zich thans van alle kanten ingesloten en opdat geen zijner standaards als zegeteeken in handen van den vijand mocht vallen, liet hij de adelaars van alle corpsen verzamelen en verbranden.

Den 24sten vernam Napoleon, dat de overtocht alleen mogelijk zou zijn bij Studianka, waar de stroom slechts 54 voet breed en zes voet diep is, doch dat men op den anderen oever in een moeras terecht kwam, onder het vuur van den vijand, die daar een zeer overheerschende stelling had ingenomen.

De Keizer begaf zich nu onverwijld met zijn leger in de donkere en uitgestrekte bosschen van de provincie Minsk, waar slechts enkele gehuchten en ellendige woningen hier en daar nauwelijks een open ruimte hadden gelaten. Het kanon van Witgenstein deed zich daar hooren. Deze Rus, van het Noorden komend, trok op de rechterflank van het stervende leger aan; tevens begon het weer te vriezen. Het dreigend kanongebulder verhaastte den tocht. Veertigduizend mannen, vrouwen en kinderen volgden het leger door deze bosschen, zoo snel als hun zwakte en het ijs dat zich weer vormde, hun veroorloofde.

Deze geforceerde marschen, die bij het aanbreken van den dag begonnen en bij het vallen van den avond nog niet ophielden, deed den weinigen samenhang, die er nog bestond, geheel verdwijnen. In de duisternis dier onmetelijke bosschen en der lange nachten, raakte men elkander kwijt. Des avonds werd er halt gehouden; tegen het aanbreken van den dag begaf men zich weer op marsch, in de duisternis, op den gis en zonder het signaal af te wachten; wat er nog van de corpsen overgebleven was, bleek niet meer bijeen te krijgen; in de grootste verwarring liep alles door elkaar.

In dit laatste stadium van verzwakking en wanorde in de nabijheid van Borizof gekomen, hoorde men in de verte luide kreten. Het was het leger van Victor, dat door Witgenstein langzamerhand naar de rechterzijde van de Fransche hoofdarmee toegedrongen was. Het wachtte het voorbijtrekken van Napoleon af. Dit leger bestond nog in zijn geheel en verkeerde in een goeden toestand. Het zag zijn Keizer terug en begroette hem met den gebruikelijken uitroep, die bij Napoleons krijgers zelf reeds lang vergeten was.

Men was daar van hun tegenspoeden onkundig gebleven; zij waren zorgvuldig verborgen gehouden; zelfs voor de officieren.

Toen zij dan ook in plaats van het zegevierende leger van Moscou, achter Napoleon dien sleep van uitgeputte gedaanten ontwaarden, gekleed in lompen, vrouwenpelzen, stukken tapijt of smerige mantels, verschroeid door het bivakvuur en vol gaten, terwijl de meesten hun voeten hadden omwikkeld met vodden van allerlei aard, werden zij er ten hoogste door ontsteld. Met schrik zagen zij die ongelukkige, uitgemergelde soldaten voorbijtrekken, met vuile gezichten, afschuwelijke baarden, zonder wapens, zonder schaamte, zich met moeite voortslepende, met hangende hoofden, de oogen op den grond gevestigd, zwijgend als een troep gevangenen.

Wat het meest verwondering wekte, was het zien van de talrijke verspreide, alleenloopende kolonels en generaals, die zich enkel met zichzelf bemoeiden en wier eenig doel nog was, hun persoon te redden; zij marcheerden te midden van soldaten, die hen niet eens bemerkten, die zij niets meer te bevelen hadden; alle banden waren verbroken, alle rangen uitgewischt door de ellende.

De soldaten van Victor konden hun oogen niet gelooven. Hun officieren, door medelijden bewogen, hielden met tranen in de oogen hun kameraden, die zij herkenden, staande. Zij ondersteunden dezen met levensmiddelen en kleeren; vroegen hun waar hun corps was gebleven. En wanneer het hun dan gewezen werd, zagen zij in plaats van zooveel duizend man, slechts een zwak peloton officieren en onderofficieren om een chef; zij moesten er nog naar zoeken.

En evenwel twijfelden zelfs de ongewapenden, de stervenden niet aan de overwinning, hoewel zij er niet onkundig van waren, dat zij een rivier over moesten en zich door een nieuwen vijand hadden heen te slaan.

Het was niet meer dan de schaduw van een leger, doch het was de schaduw van het Groote Leger. Men voelde zich slechts overwonnen door de natuur. Het gezicht van hun Keizer gaf hun nog vertrouwen. Sedert lang was men al niet meer gewend op hem te rekenen om te kunnen leven, doch wel om te overwinnen. Het was de eerste noodlottige veldtocht, en er waren zoovele gelukkige gevoerd. Als men nog maar de kracht had om hem te volgen, kon hij alleen hen nog redden.

In de achterhoede marcheerde thans de generaal Victor met vijftien duizend man; de voorhoede van vijfduizend man, onder Oudinot, was reeds tot aan de Berezina genaderd; de Keizer bevond zich tusschen beiden in met zevenduizend man, veertigduizend achterblijvers en een langen sleep van voertuigen en artillerie. Zoo bereikte het leger de Berezina.

Onder bevel van den generaal der genie Eblé rukt nu het overschot der pontonniers, ongeveer vierhonderd man, benevens enkele sappeurs, naar de aangewezen plaats voor den overtocht, om hier het werk, door Oudinot's mannen reeds begonnen, te voltooien. Van het pontonmateriaal, dat men bij Orcha op Napoleon's bevel moest vernielen, had Eblé zes voorraadwagens met gereedschap, spijkers, klampen, in één woord al de benoodigdheden voor den bouw van twee schraagbruggen, benevens twee veldsmidsen, alle voertuigen goed bespannen, alsmede twee karren met steenkolen weten te redden. De huizen van Studianka zouden het noodige hout leveren.

In den namiddag van den 25sten kwam dit detachement ter plaatse aan. Een compagnie was bij Oukoholda achtergelaten, die al het mogelijke moest doen om den vijand van Studianka weg te lokken en in den waan te brengen, dat men bij eerstgenoemde plaats den overgang beproeven wilde. Deze schijnbeweging, meesterlijk uitgevoerd, had het gewenschte resultaat; de vijand liet zich er door verschalken.

Napoleon, in zijn ongeduld, had verlangd dat de bruggen nog dien avond gereed zouden zijn. Met geen mogelijkheid echter kon hieraan worden voldaan, want ondenkbaar waren de moeilijkheden, waarmee de pontonniers bij hun arbeid hadden te kampen. Vermits er hoegenaamd geen vaartuig voor handen was, moesten zij vier aan vier telkens met een schraag te water gaan en deze in de modderige en ongelijke rivierbedding zóódanig bevestigen, dat de kopstukken van al de schragen zich in hetzelfde vlak bevonden om het daarover te brengen dek de vereischte horizontale richting te geven. Het kostte een ongehoorde inspanning. Want tot overmaat van ongeluk was, door het wassen van de rivier, de doorwaadbare plaats zoo goed als geheel verdwenen. De beklagenswaardige kerels moesten soms tot aan den hals in het water de ijsschotsen van zich afhouden, die met den stroom kwamen afdrijven. Verscheidenen hunner stierven reeds onder den arbeid van koude of werden door het ijs, dat door den hevigen wind werd voortgestuwd, reddeloos meegesleept.

Eblé is later te Koningsbergen van uitputting gestorven. Van zijn dapperen, meerendeels Hollanders, hebben geen twaalf het vaderland teruggezien. Opgeofferd hebben zij zich, die mannen! Zij hadden dan ook met alles te kampen, behalve met den vijand. Het weer was juist streng genoeg om den overtocht zoo bezwaarlijk mogelijk te doen zijn, zonder dat het ijs er door ging vastzitten of dat het moerassige terrein waarin men terecht kwam, er meer vastheid door verkreeg.

Twee bruggen zouden worden geslagen, ongeveer tweehonderd meter van elkander, de rechter voor de ruiters en de voetgangers, de andere voor de voertuigen en het geschut. Hoewel zij geen ander voedsel kregen dan een stuk gekookt paardevleesch zonder zout, hoewel het water zich op hun armen, beenen en borst als ijskorsten vastzette en hun hevige pijn veroorzaakte, bleven de pontonniers onafgebroken aan het werk. Drieentwintig schragen werden voor elke brug te water gebracht, waarover vervolgens een dekvloer werd gelegd van balken en planken, die echter de vereischte afmetingen niet hadden en dus nieuwe moeilijkheden gaven. Met boomschors, hennep en hooi werd eindelijk de dekvloer belegd, om sterkte en samenhang te geven aan het geheel.

Den volgenden dag, om één uur, was de eerste brug voltooid; de overtocht kon beginnen. Een divisie kurassiers opende den trein, dan kwamen drie Zwitschersche regimenten. De enkele kozakkenposten, die zij aantroffen, werden over de kling gejaagd of verstrooid. Op ernstigen weerstand werd aanvankelijk nergens gestooten.

Onafgebroken werd de overtocht nu voortgezet. Op den rechteroever kwam Oudinot al spoedig in gevecht met een Russische divisie, welke zich in allerijl tegenover hem begon te ontwikkelen doch teruggedreven werd. Zembin met de lange bruggen door het moeras aldaar werd vervolgens bezet. De veilige terugtocht van het Fransche leger was hiermee voorloopig verzekerd.

Om vier uur was ook de andere brug gereed. De zwakke constructie, het gebrekkige materiaal, de slappe bodem en de geweldige vrachten die zij te torschen kreeg waren echter oorzaak, dat zij in de volgende dagen bij herhaling onbruikbaar werd; dat stukken er van met schragen, voertuigen en al, door het water werden verzwolgen en dat de pontonniers telkens uit hun welverdienden slaap moesten opgewekt worden, om weer in het ijskoude water af te dalen en de schade te herstellen. De eerste brug behield haar samenhang onder den last der overtrekkende troepen; maar herhaaldelijk moest de dekvloer hersteld worden, wijl de paarden er doorheen trapten.

Intusschen had Maarschalk Victor in last, om met zijn corps den overtocht tegen de aanvallen der Russen te beschermen. Zijn generaal Partouneaux was met een divisie in Borizof door hem achtergelaten om er den aandringenden vijand te keeren, de talrijke achterblijvers die zich in de stad bleven ophouden, voor zich uit te drijven en zich tegen den avond weer met het corps van Victor te vereenigen. Tot deze divisie behoorden ook twee Hollandsche regimenten en Ros, alsmede Jakob Stargardt en Reinier Vermaat, de beide ritmeesters zonder ruiterij, waren met nog andere Hollanders, daarbij ingedeeld. Willem en moeder Jane, in de verwachting daar veiliger te zijn dan onder de tallooze ongewapende achterblijvers, hadden zich bij deze Hollandsche krijgsmacht aangesloten. Zij vermoedden niet, evenmin als de soldaten zelf het deden, dat deze troepen bestemd waren om opgeofferd te worden.

In den namiddag bemerkte Partouneaux, dat de voorhoede van Witgenstein reeds tot op den weg tusschen Borizof en Studianka was doorgedrongen, en dat hij dus was afgesneden. Ofschoon hij slechts over drie kanonnen en 3500 man beschikken kon, besloot hij onmiddellijk, zich er doorheen te slaan; hij nam zijn maatregelen en begaf zich op marsch.

Aanvankelijk had hij te kampen met een glibberigen weg, die geheel ingenomen was door voertuigen en vluchtelingen, met een hevigen, ijskouden wind waar men recht tegen in moest, bovendien met de duisternis. Weldra kwamen nog duizenden schoten van den vijand, die de hoogten aan zijn rechterhand bezet had, zijn tegenspoed vermeerderen. Zoolang hij van terzijde werd beschoten, bleef hij zijn marsch vervolgen, doch het duurde niet lang of hij ontving ook vuur in front van een talrijken vijand, die zich daar opgesteld had en wiens kogels niet alleen het hoofd maar ook den staart zijner colonne troffen.

De ongelukkige divisie bevond zich in de laagte; een lange trein van vijf- tot zeshonderd voertuigen belemmerden zijn bewegingen; zevenduizend achterblijvers, huilende van ontzetting en wanhoop, drongen zich tusschen zijn zwakke gelederen. Zij verbraken ze, veroorzaakten wanorde in de pelotons en sleepten in hun verwarring nieuwe soldaten mee, die den moed begonnen te verliezen. Om zich te verzamelen en een betere opstelling te zoeken, moest men weer omkeeren, doch hierdoor stootte men op de kozakken van Platof.

Reeds was de helft der soldaten bezweken, terwijl de vijftienhonderd overblijvenden zich ingesloten zagen door drie legers en een rivier. Toch wil Partouneaux nog een laatste poging wagen en zich een bloedigen weg naar de bruggen banen.

Dáár ontvangt hij uit zijn voorhoede de tijding, dat de bruggen bij Studianka in brand staan. Partouneaux gelooft dit onjuiste bericht, hij acht zich verlaten, overgeleverd en laat nu zeggen dat men, onder begunstiging van de duisternis, bij kleine groepjes langs 's vijands flank moet trachten te ontkomen.

Jakob Stargardt en de zijnen behoorden dien ten gevolge tot een groep van een man of vijftien, die een steile, boschrijke hoogte hadden beklommen, hopende in het donker door het leger van Witgenstein heen te kunnen sluipen en zich met Victor te vereenigen.

Doch waar zij zich ook wenden, van alle kanten bespeuren zij den vijand. Lange colonnen van voertuigen en benden ordelooze soldaten vluchtten langs verschillende richtingen naar Studianka. De kleine schare, door een dezer meegesleept, vergiste zich in den weg en daar zij zoodoende den weg dien het leger gevolgd had rechts lieten liggen, kwamen zij geheel bij toeval aan den oever der Berezina. Zij hóórden het aan het op elkander schuren der ijsschotsen. Zij volgden nu de rivier langs al haar bochten en begunstigd door het gevecht van hun minder gelukkige kameraden, door de duisternis en zelfs door de moeilijkheden in het terrein, wisten zij in stilte den vijand te ontkomen. Veilig bereikten zij de plaats van overgang, maar op dat oogenblik heerschte daar de afschuwelijkste verwarring.

Het Groote Leger had twee dagen en twee nachten beschikbaar gehad voor den overtocht. In den eersten nacht was de brug voor de voertuigen tweemaal stuk geraakt; bij gebrek aan bouwstoffen had dit den overtocht zeven uur vertraagd. Omstreeks vier uur in den namiddag van den 27sten brak zij voor de derde maal. Opnieuw werd zij hersteld. Maar in plaats van den overtocht nu voort te zetten, bleven de bruggen geheel verlaten. De achterblijvers hadden zich naar het dorp Studianka teruggetrokken; al de houten huizen waaruit het bestond gesloopt en alzoo het geheele dorp in een onmetelijk bivak veranderd. Honger en koude hadden er die ongelukkigen heen getrokken. Het was onmogelijk hen er vandaan te krijgen en zoo ging opnieuw weer een gansche nacht voor den overtocht verloren.

Toen, in den morgen van den 28sten, deden plotseling de vereenigde Russische legers op de armzalige krijgsmacht der Franschen een hevigen aanval. De achterblijvers, bevangen door een wilden schrik, vluchtten thans in dolzinnige haast naar de bruggen. Van alle zijden drongen zij op elkaar in en weldra vormde die ontzettende menigte daar aan den rivieroever, met de talrijke paarden en voertuigen, een geweldige versperring. Tegen den middag sloegen de eerste vijandelijke kogels in dien chaos neer; zij waren het signaal tot een algemeene wanhoop.

Het was in dit oogenblik, dat de kleine troep van Jakob Stargardt en de zijnen het terrein van den overgang was genaderd. Dicht aaneengedrongen bleven zij aanvankelijk stilstaan op den oever, met angstige bezorgdheid het gunstige oogenblik bespiedend, om zich te midden van den golvenden stroom van menschen, paarden en voertuigen te wagen, die aanhoudend naar de bruggen vloeide.

Zij zagen hoe sommigen, woedend en niets ontziende, zich met de sabel in de hand een afschuwelijken doortocht openden. Anderen zagen zij een nog wreeder weg zich banen; met hun voertuigen reden zij onbarmhartig door die menigte van rampzaligen heen, die zij verpletterden. Door walgelijke hebzucht gedreven, offerden zij hun metgezellen in het ongeluk op, ter wille van hun bagage. Anderen, door een weerzinwekkende vrees bevangen, schreiden, jammerden en bezweken; de schrik had hun laatste krachten uitgeput.

Huiverend van koude bracht ons troepje verscheidene uren door met op en neer van de eene brug naar de andere te gaan en twintig en meermalen, dicht aaneengedrongen, opnieuw den overtocht te beproeven. Maar iederen keer weken zij terug, wanneer een nieuwe onweerstaanbare menschenmassa vooruit stroomde en het ontzettend gedrang nog vermeerderde.

Velen van die zich vooraan bevonden in die massa vertwijfelden en van de brug afgedrongen werden, beproefden haar langs de kanten te beklimmen, doch de meesten kwamen in het water terecht. Zij zagen vrouwen met hun kinderen in de armen te midden van ijsschotsen, hen omhoog heffende naarmate zij zonken; reeds ondergedompeld, trachtten zij ze nog met hun verstijfde armen boven water te houden.

Te midden van die ontzettende verwarring zakte de brug voor de artillerie in elkaar. Zij, die er zich op bevonden, wilden terugkeeren, de ontzaggelijke menschenstroom die achter hen was en het ongeluk niet bemerkte, luisterde niet naar de angstkreten der voorsten, drong hen vooruit en in de opening, waar zij op hun beurt in geduwd werden. Toen snelde alles naar de andere brug. Een groot aantal kruitwagens, zware voertuigen en vuurmonden kwamen van alle zijden aanrijden. Door hun geleiders voortgedreven, reden zij van een steile, oneffen helling in sterken gang plotseling door die menschenmassa heen, vermorzelden de ongelukkigen die zich in hun weg bevonden, terwijl anderen door den schrik van de been geraakten en in hun val sloegen en grepen naar degenen die in hun nabijheid waren. Geheele rijen radelooze menschen vielen zoodoende op elkaar, raakten in elkaar verward en werden vertrapt door anderen, die evenzoo werden opgedrongen; men vernam slechts kreten van smart en woede. In het ontzettend gedrang stelden zij, die onder den voet waren geraakt en bijna stikten, zich wanhopig te weer met nagels en tanden. Zonder medelijden sloegen en stompten de aangevallenen van zich af, alsof zij met vijanden te doen hadden. Het afgrijzelijk rumoer dat uit die wriemelende menigte opsteeg, vermeerderd met het loeien van den storm, het gedonder van het geschut, het springen van granaten, het uitbraken van verwenschingen en vloeken, maakte die ordelooze bende doof voor de klachten der slachtoffers die zij vertrapte.

Eindelijk toch scheen voor Jakob Stargardt en de zijnen het gunstig oogenblik daar, om te trachten, den overkant te bereiken. De kloeksten van den hoop vormden de spits: als een wig moesten zij door de woelende menigte klieven. Zij bereiken de brug. Met den stormpas rukken zij nu vooruit. In een oogenblik zijn zij een tiental schreden voortgedrongen. Onweerstaanbaar wringt zich de kleine schaar in den dichten, verwarden hoop, maar weldra stuit zij in die wriemelende menschenmassa; zij golft met haar heen en weer, machteloos worstelend tegen den drang, die haar gelederen dreigt te breken, in den stroom te werpen, of onder den voet te treden.

Over hoopen gewonden, halfgestikte vrouwen en kinderen, duwden de volgenden hen vooruit. Vergeefs dat moeder Jane met gillende angstkreten haar beide zoons toeriep, waarvan zij zich plotseling zag losgerukt en die zij onmogelijk weer bereiken kon. Zij strekte de armen naar Jakob en Willem uit, smeekte om haar dóór te laten en zich weer bij haar kinderen te mogen voegen; doch links en rechts door de menigte opgedrongen, aan alle kanten geduwd en gestompt, viel zij neer als zoovele anderen.

Maar de oude Ros, die ook van het troepje was afgescheurd, wist haar te grijpen en met haar voort te dringen. Jakob strekte zijn handen nu naar zijn moeder uit en werkelijk gelukte het hem, haar weer met hun troepje te vereenigen. Maar in 't zelfde oogenblik werd Ros door een kanonskogel allervreeselijkst verminkt. Jakob poogde hem op te vangen; de oude krijgsman kon echter geen woord meer uitbrengen; enkel bewoog hij met moeite de lippen en zijn machtelooze hand sloot zich om die van zijn meester en vriend met een zachten druk. Een smartelijk lachje zweefde over zijn bleek gezicht, toen zonk hij zielloos neer.

Op dit oogenblik bevond de kleine troep zich midden op de brug. Dáár klinkt eensklaps, boven het rumoer van zoo vele duizenden jammerstemmen, boven den aanhoudenden donder van het geschut en het geknetter der geweren van Victor's korps, strijdende met Witgensteins macht,—een doordringende kreet: „De cavalerie!”

Ongeveer dertig ruiters van alle wapens, en daaronder vele officieren, stuiven de brug op, met opgeheven sabel; zij drijven hun vermagerde paarden met spoorslagen in de op elkaar gedrongen menigte; houwen links en rechts om ruimte te maken; werpen alles voor zich neer en zijn in een oogwenk midden op de brug. Maar daar worden zij in hun woeste vaart gestuit. Als een niet te ontwarren kluwen staan de veertien vereenigden rug aan rug tegen elkaar gedrongen, vast besloten tot een wanhopige verdediging. De moedige houding van het hoopje bleek ontzag in te boezemen; maar in zijn gevaarlijken toestand, daar zoo midden op de brug, kon de weifeling bij den ruitertroep niet lang duren.

„Vooruit!” klonk een gebiedende stem: „Er op in!”

Nu volgde een gevecht, waarbij de gevechten met den vijand in verwoedheid niet waren te vergelijken.

Jakob streed als nog nooit te voren; hij had zich voor zijn moeder geplaatst, om haar met zijn lijf te beschutten. Een oogenblik verloor de marketentster het evenwicht, struikelend door een verschoven plank of een opening in den dekvloer. Zij dreigde te midden der woelende ijsschotsen in het donkere water te storten, dat al zoo menig slachtoffer verslonden had. Maar Willem sloeg zijn arm om haar heen en redde haar nog tijdig uit dit gevaar.