Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 01: De Boomvogels.», sayfa 38

Brehm Alfred Edmund
Yazı tipi:

Tegen het einde van Februari komt de Groene Specht op zijn broedplaats aan; eerst in April echter maakt het wijfje toebereidselen voor het nestelen. De Vogels kiezen hiervoor een boom, die inwendig vergaan of reeds hol is. Hier zoeken zij een plaats op, waar een afgestorven tak was aangehecht en verwijden deze opening. De beide echtgenooten werken gemeenschappelijk en zeer vlijtig, zoodat de holte reeds binnen 14 dagen voltooid is. De ronde opening is zoo klein, dat de Vogel er juist door kan; de holte in den stam is 25 à 50 cM. diep en ongeveer 15 à 20 cM. wijd. Als de hardheid van het hout grooter is dan verwacht werd, laat de Groene Specht den begonnen arbeid rusten. Liever dan zelf dit werk te verrichten, maakt hij gebruik van een reeds aanwezige holte, die door een soortgenoot uitgehakt werd. Wanneer het bezit van deze woning hem niet betwist wordt, neemt hij hier in het volgende jaar opnieuw zijn intrek. Het legsel bestaat uit 6 à 8 langwerpige eieren met gladde, glanzig witte schaal. De beide ouders broeden beurtelings 16 à 18 dagen lang: het mannetje van 10 uur ’s morgens tot 3 of 4 uur ’s namiddags, het wijfje gedurende het overige deel van den dag. Ook bij het warm houden van de teere jongen, lossen de beide ouders elkander af; beiden verzorgen hun kroost ijverig met voedsel. De jongen zijn even leelijk als de kinderen van de andere Spechten, ontwikkelen zich even snel en kijken reeds in de derde week van hun zelfstandig leven door de opening van het nesthol naar buiten. Later klauteren zij, van hier uitgaande, in den boom rond en doorkruisen eindelijk met hunne ouders het gebied, dat zij als hun eigendom beschouwen; in den eersten tijd keeren zij echter iederen avond naar het nest terug. De zwerftochten worden nu al verder en verder uitgestrekt; ten slotte zoekt de familie, die nog altijd vereenigd is gebleven, de broedplaats niet meer op, maar overnacht hier of daar in een andere dergelijke schuilhoek. In October gaat elk lid van het gezelschap zijn eigen gang: de jongen zijn geheel zelfstandig geworden en ieder zoekt nu zijn dagelijksch brood, zonder zich om de anderen te bekommeren.

De Groene Specht laat zich niet gemakkelijk vangen. In strikken of slagnetten komt er slechts bij toeval een terecht; meer kans van slagen bestaat, als men er achter is gekomen, in welke holte hij den nacht doorbrengt en vervolgens vóór den ingang strikken plaatst. Dat er geen sprake van kan zijn een ouden Vogel van deze soort te temmen, is wegens zijn driftigen en onhandelbaren aard te verwachten. Men heeft het beproefd en hem aan een kettinkje vastgelegd, zonder echter eenige andere uitkomst te bereiken, dan een spoedigen dood van den onstuimigen gevangene. Dat jong gevangen Spechten gemakkelijker getemd kunnen worden, is wel mogelijk.

De Kleine Groene Specht (Picus canus) gelijkt door voorkomen en levenswijze veel op de vorige soort, maar is iets kleiner (totale lengte 30, staartlengte 11 cM.). De kop en de hals zijn grauw; de vlek aan den mondhoek is ook bij het mannetje zwart; het rood van den bovenkop is bij het mannetje tot het voorhoofd en de kruin beperkt; het wijfje heeft in ’t geheel geen rood op den kop. Het verbreidingsgebied van deze soort is uitgestrekter dan dat van de vorige; het omvat, met uitzondering van Groot-Brittannië, het grootste deel van Europa, zoover hier boomen groeien, in Azië geheel Siberië tot aan Japan en de zuidelijkere landen tot aan Perzië. In Nederland werd deze Vogel slechts enkele malen – in Gelderland (in het Groesbeeksche bosch), in Noordbrabant en in Noord-Holland – broedend waargenomen. In Duitschland is hij over ’t algemeen zeldzamer dan de Groene Specht; hij bewoont nagenoeg dezelfde plaatsen als deze. Van jaar tot jaar neemt trouwens het aantal van deze beide soorten en van de Zwarte Spechten in dezelfde reden af, als de exploitatie van den bodem in ’t algemeen en van de bosschen in ’t bijzonder toeneemt.

*

Een Amerikaansch geslacht van de onderfamilie der Groene Spechten is dat van de Kromsnavelige Spechten (Colaptes); het omvat een veertigtal soorten, die zich door een tamelijk dunnen en platten, meestal duidelijk gebogen snavel onderscheiden.

De meest bekende soort is de Goudspecht, de Flicker of High-holer van de Anglo-Amerikanen (Colaptes auratus). Zijn kleur is tamelijk bont, o. a. doordat de schaften van de slagpennen en staartveeren hoog geel of rood zijn. Totale lengte 32, staartlengte 12 cM.

De Goudspecht is over het geheele oosten van de Vereenigde Staten, van Texas tot aan het allernoordelijkste deel van Nieuw-Schotland, verbreid en werd, naar men zegt, ook op Groenland waargenomen. In alle door hem bewoonde gewesten is hij zoo buitengewoon talrijk, dat geen andere Specht, althans geen der Noord-Amerikaansche soorten, hem in dit opzicht evenaart.

Geen enkele mij bekende Specht verdraagt de gevangenschap zoo goed als deze, die niet zelden ook bij ons in de kooi wordt gehouden. Het is volstrekt niet moeielijk voedsel voor hem te vinden; de moeite is althans niet grooter dan voor eenigen anderen insecteneter, daar hij met het gewone lijstervoer tevreden is; dit moet echter met meer mierenpoppen gekruid zijn, dan voor de Lijsters noodig is. Voor den vogelliefhebber is een door een Goudspecht bewoonde volière een bron van groot genoegen. Hier is hij in de gelegenheid om op zijn gemak de zoo eigenaardige bewegingen waar te nemen, waardoor de Spechten in ’t algemeen gekenmerkt zijn, te zien hoe snel en behendig zij bij de boomstammen in de kooi naar boven klauteren, hoe krachtig zij hunne klauwen in de schors slaan, hoe stevig zij zich weten vast te hechten, welk een veelomvattend gebruik zij van hun snavel maken; men kan zelfs hun wijze van vliegen leeren kennen; want niet zelden doen zij in de kooi pogingen om hunne vleugels voor dit doel te gebruiken.

In de zuidelijke en westelijke staten ontmoet men den Koperspecht (Colaptes mexicanus), die gedeeltelijk hetzelfde gebied bewoont als de Goudspecht, op wien hij zoowel door grootte en kleur als door de rangschikking der teekening gelijkt; alle kleuren zijn bij hem echter donkerder; de schaften der vleugelvederen zijn niet goudgeel, maar oranjerood.

Verreweg de meeste Spechten zoeken hun voedsel uitsluitend of althans hoofdzakelijk op de boomen; eenige echter jagen op den bodem. Dit doet o. a. de Veldspecht (Colaptes campestris), die de open weidegronden van Zuid-Amerika bewoont. Hij voedt zich voornamelijk met Termieten en Mieren, die in deze vlakten ongeloofelijk veelvuldig voorkomen. De Termieten bouwen groote, kegelvormige heuvels van geel leem, die in het woud dikwijls wel 2 M. hoog, maar in open landstreken gewoonlijk meer afgeplat zijn. Soortgelijke nesten, van roodachtigen vorm en zwartachtig bruine kleur, hangen aan dikke boomtakken; iedere cactusstam draagt er één of meer. Gewoonlijk zit de Veldspecht op zulk een nest en hakt hierin om. Voor Brazilië en andere gewesten is hij zeer nuttig daar de genoemde Insecten hier de voornaamste vijanden van den landbouw zijn. Voor het overige gelijkt de Veldspecht volkomen op zijne verwanten. Hij vliegt en loopt geheel op de wijze van onzen Groenen Specht.

Slechts weinig gebogen is de snavel van den Roodkopspecht (Colaptes erythrocephalus); bij dezen zijn de kop en hals hoog rood, de mantel, de handpennen en de staart zwart, de staartwortel en de onderdeelen zuiver wit. Totale lengte 24, staartlengte 6 cM.

“Waarschijnlijk is geen Vogel in Amerika,” zegt Wilson, “meer algemeen bekend dan de Roodkop. Hij komt hier zoo veelvuldig voor, zijn driekleurig kleed is zoo eigenaardig en zijn roofzuchtige aard heeft zoozeer ieders aandacht getrokken, dat elk kind iets van hem weet te vertellen.” Hij is over de geheele noordelijke helft van Amerika verbreid. Het is opmerkelijk, dat hij, behalve Insecten, ook allerlei soorten van vruchten, vooral kersen en bessen, gaarne eet. Volgens Wilson heeft het kroost van den Roodkop veel te lijden van de Zwarte Slang (Coryphodon constrictor). Deze kronkelt zich dikwijls langs de hoogste boomstammen op, dringt in de vreedzame kinderkamer van den Specht door, verslindt hier de eieren of de weerlooze jongen voor de oogen van de angstig schreeuwende en om hun woning heenfladderende ouders en gaat daarna, als de ruimte groot genoeg is, ineengekronkeld in het nest liggen om rustig zijn maal te verteren. De schooljongen, die den nek er aan waagt om een nest van dezen Specht uit te halen, is niet weinig teleurgesteld, als hij, de hand in de holte stekend, in plaats van de jonge Vogels de griezelige Slang aanvat. Het is te begrijpen, dat hij na deze ontmoeting in den regel met groote haast den terugtocht aanvaardt, zich zonder eenige consideratie voor zijne ledematen en voor zijn broek bij den stam naar beneden laat glijden en vol schrik den boom verlaat.

In Californië en Mexico wordt de Roodkop vervangen door een verwanten vorm (Colaptes formicivorus), dien wij Zamelspecht zullen noemen. In grootte evenaart deze Vogel onzen Bonten Specht. De rand van het voorhoofd, de teugels, de kin, een smalle oogrand, de slapen, de oorstreek en een breede streep aan de zijden van den hals benevens de geheele bovenzijde zijn zwart; de voorkop heeft een geelachtig witte kleur; de kruin en de achterkop zijn zooals bij de Spechten regel is, karmijnrood; de wangen tot onder de oorstreek zijn wit, evenals de zijden van den hals en het onderste deel van de keel, het laatstgenoemde lichaamsdeel met stroogelen tint; de krop en de borst zijn zwart, met witte, overlangsche vlekken versierd, de overige onderdeelen wit, aan de zijden en op de onderdekveeren van den staart met smalle, zwarte schaftstrepen geteekend; de staartwortel en de bovendekveeren van den staart, benevens de wortelgedeelten van alle handpennen (met uitzondering van de eerste) zijn eveneens wit. De oogen zijn bruin, de pooten geelachtig grijs; de snavel is hoornzwart.

Deze Vogel bewoont de kuststreken van de Stille Zuidzee, van Californië en Mexico tot Middel-Amerika. “De Zamelspecht,” zegt Heermann, “is de veelvuldigste en bedrijvigste van alle Californische Spechten. De hoogste tak van een boom is zijn gewone zitplaats; bij ’t vervolgen van een Insect begeeft hij zich plotseling naar den voet van den stam; na het vangen van de prooi, keert hij naar zijn uitgangspunt terug en begint weinige oogenblikken later een dergelijke jacht. In den herfst houdt hij zich zeer ijverig bezig met het opbergen van eikels, waarvoor hij gaatjes boort in de schors van eiken en sparren. In ieder gat wordt een eikel gestopt, die er zoo vast in zit, dat het moeite kost hem er uit te trekken. Soms krijgt de schors van een reusachtigen naaldboom hierdoor het voorkomen, van met dicht bijeen geplaatste bronzen spijkers beslagen te zijn. Een zeer groot aantal eikels wordt op deze wijze opgeborgen en gedurende den winter door den Specht als voedsel gebruikt; ook door Eekhoorntjes, Muizen, Gaaien enz. wordt deze voorraad sterk geplunderd.” Saussure ontmoette tot zijn verwondering dezen fraaien Vogel in talrijk gezelschap aan den voet van den vulkaan Pizarro te midden van een dorre woestenij, waar in ’t geheel geen boomen, doch alleen agaven, artisjokken en yuccas groeiden. Zijn verwondering nam echter toe, toen hij den arbeid van deze Spechten nauwkeuriger naging en zag, dat zij zich bezig hielden met het opbergen van voorraad voor de zes regenlooze maanden, waarin alles uitdroogt. De Vogel gebruikt hiervoor de holte, die bij de uitgebloeide agaven in de as van den bloemendragenden stengel ontstaat; hij hakt eerst met zijn snavel in het onderste deel van de schaft een rond gat en maakt van deze opening gebruik om eikels in de binnenste, buisvormige holte te schuiven. Hij boort vervolgens in hoogere gedeelten van de schaft een tweede, een derde gat enz., totdat de geheele buis met opeengestapelde eikels gevuld is. Opmerkelijk is het, dat de eikels door hem aangevoerd moeten worden van plaatsen, die mijlen ver verwijderd zijn. Tegen het einde van het droge seizoen, ziet men de Spechten eikels uit hunne voorraadschuren nemen; zij steken ze met het eene einde in een gat, dat zij in de schors van een yucca geboord hebben, om ze hier met den snavel stuk te hakken en voor het inslikken geschikt te maken.

De onderfamilie van de Bontspechten (Dendrocopinae) omvat ongeveer 150 soorten met typischen Spechtensnavel.

*

De grootste en krachtigste soorten van de geheele familie behooren tot het geslacht der Zwarte Spechten (Dryocopus); bij deze heeft de zwarte kleur de overhand en zijn de veeren van den kop dikwijls tot een kuif verlengd. De meeste zijn bewoners van Amerika.

Onze Zwarte Specht (Dryocopus martius) heeft een effen, dofzwart kleed; donker karmijnrood is bij het mannetje de geheele bovenkop, bij ’t wijfje een deel van den achterkop. De oogen zijn dof zwavelgeel, de pooten loodkleurig grijs; de snavel is paarlkleurig, aan de spits leikleurig blauw. Totale lengte 47 à 50, staartlengte 18 cM.

Europa, voor zoover het met bosschen bedekt is, Azië tot aan de noordelijke helling van den Himalaja zijn het vaderland van den Zwarten Specht. In ons land heeft men hem slechts zeer enkele malen, n.l. bij Twello en Groesbeek en in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, broedend waargenomen of geschoten. In Duitschland bewoont hij tegenwoordig nog de Alpen en alle Middelgebergten, namelijk het Bohemer Woud, het Reuzen-, Erts- en Fichtelgebergte, het Frankische en Thuringer Woud, den Rhön, Harts, Spessart en Taunus, het Schwarzwald en de Vogesen, bovendien echter alle uitgestrekte wouden van de Noordduitsche vlakte.

De Zwarte Specht houdt zich op in groote, aaneengeschakelde wouden, die zoo weinig mogelijke door menschen verontrust worden en waar althans eenige hooge boomen van voldoende dikte staan. Zijn lievelingsvoedsel is de Reuzenmier of Paardenmier (Camponotus herculeanus), die in dikke stammen van dennen en sparren haar nest bouwt. Daarom geeft hij aan naaldhoutbosschen de voorkeur; toch vindt men hem ook wel in bosschen met breedbladige boomen, vooral in beukenwouden. Hoe meer het woud verwilderd is, des te liever kiest hij het tot woonplaats; hoe ordelijker en regelmatiger het geëxploiteerd wordt, des te minder gaarne zal hij er blijven. Ook op dezen regel zijn echter uitzonderingen.

Zoowel in het zuiden als in het noorden van ons werelddeel vertoont de Zwarte Specht zich hoogst zelden in de nabijheid van bewoonde plaatsen. Toch is het eenige malen gebleken, dat ook hij erkentelijk is voor hem verleende bescherming, en dat zijn betrekking tot menschen, die hem genegen zijn, buitengewoon vriendschappelijk kan worden. Wegens een enkelen hollen boom hecht hij zich soms aan een bepaald gebied en verhuist naar elders, wanneer deze boom wordt omgehakt. Hij komt echter weer terug, zoodra andere boomen dik genoeg geworden zijn, om er een behoorlijke woning in te bouwen.

Onze Zwarte Specht is een buitengewoon opgewekte, beweeglijke, schuwe, behendige en sterke Vogel. Nu eens hier, dan weer daar werkzaam, doorkruist hij zijn gebied vele malen in zeer korten tijd. Dit kan men zeer goed afleiden uit zijn geschreeuw, dat in een tijdsverloop van weinige minuten op zeer verschillende plaatsen gehoord wordt. Vooral drie tonen brengt hij voort: twee gedurende het vliegen en één, terwijl hij zit. De eerstbedoelde klinken als “kier kier” en “kluuk kluuk”, de laatste als “kluu”, eenlettergrepig, lang gerekt en zeer doordringend, of als “kliehè kliehè kliëe”. In de nabijheid van het nest laat hij echter ook nog andere geluiden hooren. Hoewel hij op den bodem tamelijk onbeholpen rondhuppelt ontmoet men hem hier zelden, meestal in de buurt van mierennesten. In het klauteren en beitelen is hij de behendigste van alle Europeesche Spechten. Bij het klimmen verzet hij altijd beide pooten tegelijk, evenals al zijne verwanten. Hij huppelt dus eigenlijk bij de boomen op; daar dit met groote kracht geschiedt, kan men het doordringen van de klauwen in de schors duidelijk hooren. Bij struiken klimt hij zeldzamer omhoog, nooit met het doel hier te hakken, zooals in de wormstekige boomen, die Paardenmieren of larven van Reuzenhoutwespen bevatten. Bij het klimmen houdt hij de borst van den boomstam verwijderd en buigt den hals achterover.

De groote Paardenmieren en hare poppen, benevens alle soorten van houtwormen en meer bepaaldelijk de Keverlarven, die het naaldhout vernielen, ook de Kevers zelve, vormen het voedsel van den Zwarten Specht. Om de larven en de Houtkevers te kunnen bereiken, hakt hij groote stukken uit de boomen en palen; de Mieren vangt hij op dezelfde wijze als de Miereneters, met de kleverige tong.

Al naar de weersgesteldheid gunstig is of ongunstig, heeft de paring in de eerste of in de tweede helft van Maart plaats. In het begin van April maken de Zwarte Spechten toebereidselen voor het bouwen van hun nest. Zij kiezen hiervoor een inwendig vermolmden boom uit. Het wijfje begint den arbeid op de plaats waar zich een “gepijpte kwast” of een afgebroken, van binnen vervuurde tak bevindt. Zij opent of verwijdt in de eerste plaats den ingang, totdat deze ruim genoeg is om haar lichaam door te laten. Daarna wordt de holte binnen in den stam afgewerkt, waarbij zij grooten ijver en veel vaardigheid toont. Het uithollen van den boom is een moeielijk werk, omdat de Vogel geen voldoende ruimte heeft voor zijne slagen. Dikwijls is er zoo weinig plaats, dat hij slechts 2 cM. ver kan uithalen. Dan klinken de slagen dof en zijn de naar buiten geworpen spaantjes zeer klein. Zoodra de ruimte eenigszins vergroot is, maakt hij veel grootere spanen los. Bij het bouwen van een nest in een eenigszins vervuurden dennestam waren de grootste spanen, die een Zwarte Specht naar buiten wierp, 15 cM. lang en 3 cM. breed. Het wijfje is slechts in de voormiddaguren op deze wijze werkzaam; des namiddags zoekt zij haar voedsel. Wanneer eindelijk, na een vermoeienden arbeid van 10 à 14 dagen, de holte gereed is, heeft deze, van den benedenrand van den ingang gemeten, een diepte van ongeveer 40 en een middellijn van 15 cM., soms eenige cM. meer, soms minder. Van binnen is zij zoo glad bewerkt, dat nergens een splinter zich boven de oppervlakte verheft. De bodem vormt een deel van een bol, maar geen halve bol en is met fijne houtspaantjes bedekt. Hierop worden, in den regel vóór het midden van April, 3 of 4, zeldzamer 5, bij uitzondering 6 betrekkelijk kleine eieren gelegd. Deze zijn zeer langwerpig, aan het eene einde sterk afgerond, in het midden buikig, aan ’t andere einde met stompe spits; de zeer gladde schaal is zuiver wit en fraai glanzig als email.

Het nest wordt verscheidene jaren gebruikt, hoewel men de jongen gedood, ja zelfs een van de ouders geschoten heeft. Een nieuw nest is reeds op een afstand kenbaar aan de spanen, die over een oppervlakte van 3 vierkante meter verstrooid liggen en op den grond een dichte laag vormen; ook na het schoonmaken en vernieuwen van het nest, dat ieder jaar geschiedt, worden eenige spaanders onder den boom gevonden.

Het mannetje, dat iederen morgen het wijfje bij het broeden aflost, komt soms iets vroeger, soms iets later bij het nest. Men weet echter zeker, dat het mannetje gedurende eenige voor- en namiddaguren, het wijfje den geheelen nacht en in de morgen- en avonduren op de eieren of jongen zit. De pas uit den dop gekomen jongen zien er zeer wanstaltig uit. Zij zijn alleen op het bovenlichaam (en ook hier zeer schaars) met zwartachtig grijs dons bekleed; hun kop schijnt zeer groot en hun snavel onevenredig dik. Zij worden door de beide ouders uit den krop gevoerd met de poppen van de Paardenmier en van de Bruinroode Mier.

Jong uit het nest genomen Zwarte Spechten kunnen, wanneer men ze behoorlijk verzorgt, gedurende geruimen tijd in ’t leven gehouden en tot op zekere hoogte getemd worden.

Grooter dan de Zwarte Specht is de Heerenspecht of Ivoorsnavel der Noord-Amerikanen (Dryocopus principalis), wiens lengte 55 cM. bedraagt (staartlengte 19 cM.). Zijn kleed is glanzig zwart; een smalle streep, die op het midden van de wang begint en zich langs de zijden van den hals en van de schouders uitstrekt, benevens de armpennen en de achterste handpennen, zijn wit; de slapen, de spitse, lange kuif op den achterkop en de nek zijn vurig karmijnrood. De iris heeft een gele, de snavel een geelachtig witte, de poot een donker loodkleurig grijze kleur. Het verbreidingsgebied van den Heerenspecht is beperkt tot de zuidelijke Vereenigde Staten en het eiland Cuba. Deze prachtige Vogel, welks levenswijze op die van onzen Zwarten Specht gelijkt, wordt ijverig vervolgd, daar zijn roode kuif en ivoorwitte snavel door de Indianen als versierselen en amuletten gedragen worden.

Wilson trachtte een Ivoorsnavel in gevangenschap te houden, maar vond, dat dit bezwaren oplevert. De bedoelde Specht was een oude Vogel, die, na gewond te zijn, gegrepen werd. Hij schreeuwde als een klein kind en maakte daardoor Wilson’s Paard zoo schichtig, dat het zijn berijder in levensgevaar bracht. Toen deze met zijn schreeuwenden Vogel door de straten van Wilmington reed, snelden alle vrouwen angstig naar de deur of het venster, om de oorzaak van dit ontzettend gejammer te leeren kennen; bij de herberg gekomen, moest onze onderzoeker zich aan een kruisvuur van vragen onderwerpen. Ten slotte bracht hij den Ivoorsnavel op zijn kamer en verliet deze om voor zijn Paard te zorgen. Toen hij ongeveer een uur later terugkeerde, vond hij, dat de kolossale Vogel bijna reeds zijn vrijheid herwonnen had. Hij was bij de vensterluiken omhoog geklauterd en had zich bijna door de wanden van het vertrek heen een weg naar buiten gebaand. Om een tweede poging tot vluchten te voorkomen, legde Wilson, die den Vogel uitteekenen wilde, hem met een ketting aan den dikken poot van een mahoniehouten tafel vast. Vervolgens verliet hij de kamer nogmaals om voedsel voor zijn gevangene te halen. Terugkomende, hoorde hij reeds op de trap, dat de Specht weder aan het werk was; toen hij de kamer binnentrad, zag hij tot zijn schrik, dat de tafel op slechts drie van hare vier pooten rustte. Terwijl hij teekende, bracht de weerbarstige Vogel hem verscheidene wonden toe en toonde ook op andere wijzen zulk een edele, vrijheidslievende gezindheid, dat de onderzoeker meer dan eens er aan dacht hem naar zijn woud terug te brengen. Daar de Specht het voedsel, dat hem geboden werd, versmaadde, kwam er reeds op den derden dag een einde aan zijn lijden.

De grootste soort is de eveneens in Noord-Amerika inheemsche, ruim 6 dM. lange Keizerspecht (Dryocopus imperialis), die voornamelijk door het gemis van de witte streep aan de zijden van den hals en aan de schouders van de vorige verschilt.

*

De Bonte Spechten (Dendrocopus) worden als de volkomenste leden van de familie beschouwd, omdat zij bijna uitsluitend op boomen leven en slechts bij uitzondering op den bodem komen. Zij zijn van middelmatige grootte of klein; hun lichaamsbouw is gedrongen.

De Bonte Specht, die in sommige streken van Noord-Holland ook wel Eksterspecht wordt genoemd (Dendrocopus major), mag als de meest bekende soort van dit geslacht beschouwd worden. Hij draagt zijn naam te recht, want zijn kleed is werkelijk buitengewoon bont. De bovenkop en de overige bovendeelen benevens een smalle teugelstreep zijn zwart; de teugels en de zijden van den kop tot aan de slapen, een langwerpige dwarsvlek op de zijden van den hals achter de zooeven genoemde benevens een breed, overlangs gericht veld op de schouders zijn wit; ook de onderdeelen, hoewel meestal door vuil verdonkerd, hebben deze kleur; een breede vlek aan den achterkop, de aarsstreek en de onderdekveeren van den staart zijn donker karmijnrood, de handpennen geteekend met vijf, de armpennen met drie witte dwarsvlekken, die op den opgevouwen vleugel vijf dwarsbanden vormen. Over de witte eindhelft van de beide buitenste paren staartveeren loopen twee zwarte dwarsbanden, terwijl de derde stuurpen slechts één zwarte dwarsvlek vertoont. Het wijfje is op den achterkop niet rood. De oogen zijn bruinrood, de snavel is loodkleurig. Totale lengte 23 à 25, staartlengte 8.5 cM.

Geheel Europa en Siberië tot aan Kamtschatka, benevens Japan, zijn het vaderland van den Bonten Specht. Hij kan als de algemeenste van de Europeesche en tevens als de veelvuldigste van de Siberische soorten beschouwd worden. Hier te lande werd hij nagenoeg in dezelfde streken broedend aangetroffen als de Groene Specht (niet in het lage land en slechts zelden in het hout langs den duinkant). Dikwijls wordt hij na den broedtijd tot in het voorjaar vrij algemeen, ook in de provinciën Noord- en Zuid-Holland, waargenomen (Schlegel). In Friesland broedt hij in de woudstreken vrij algemeen; in het najaar is hij soms menigvuldig, zelfs op heidevelden en op het eiland Ameland, waar slechts enkele boomen zijn. Van half September tot half November 1889 was in alle provinciën een sterke trek van deze vogelsoort. Zij vertoonde zich overal waar maar boomen zijn, zelfs in tuinen midden in de steden. De trek was in westelijke richting. In 1862 werd in dezelfde maanden een dergelijk verschijnsel waargenomen (Albarda).

De Bonte Specht houdt van woudzoomen en van groote bosschen; hij komt echter ook in kleine, door velden omgeven bosschen voor, en vertoont zich in den herfst en ’s winters in de tuinen. Hij geeft de voorkeur aan dennen-, populieren- en wilgenbosschen. Gedurende den zomer beweegt hij zich in een niet zeer uitgestrekt gebied; in den herfst en den winter zwerft hij over een grootere uitgestrektheid rond en leeft dan gewoonlijk in gezelschap van Boomkruipers, Boomklevers, Meezen en Goudhaantjes. In den zomer duldt hij in zijn gebied geen van zijne soortgenooten. Bij zijne zwerftochten blijft hij zooveel mogelijk in de met boomen begroeide streken en vliegt niet gaarne over het vrije veld. Hij houdt echter evenmin van omwegen; daar zijne zwerftochten alleen ten doel hebben, zich een ruimer voorzienen disch te verschaffen dan hij op zijn eigenlijke standplaats vindt en tevens een weinig in de wereld rond te kijken.

Velerlei Insecten benevens hunne eieren, larven en poppen, maar ook noten en bessen vormen het voedsel van den Bonten Specht. Vooral op Schorskevers in al hunne ontwikkelingstoestanden maakt hij ijverig jacht. Om deze te verkrijgen, schilt hij de buitenste, doode korst van de sparren geregeld af. Bovendien eet hij allerlei rupsjes, die voor de boomen in het woud nadeelig zijn, en brengt er zijne jongen mede groot. Hij is een echte beschermer van de wouden en moest op alle mogelijke wijzen ontzien worden. “Als hij tegen dunne takken klopt,” zegt Naumann, “loopt hij dikwijls plotseling naar de andere zijde van den tak en kijkt hier rond, om alle Insecten, die door het kloppen uit hunne schuilhoeken verdreven zijn en ontvluchten willen, te kunnen wegvangen. De door den Specht vervolgde dieren bemerken – evenals de Regenwormen in den door een Mol doorwoelden grond – reeds op een afstand de nadering van hun doodsvijand.”

Bovendien voedt hij zich met zaden, vooral hazelnoten en dennezaden. De noot breekt hij af, brengt haar naar een voor dit doel geschikt gemaakte spleet van een boom en hakt haar open. Dikwijls pikt hij de sparrekegels leeg, terwijl hij er aan hangt; gewoonlijk echter bijt hij ze af, vervoert ze naar een tak en eet de zaden er uit.

De Bonte Specht moge behendig zijn bij het openen van dennekegels, bij het aanleggen van zijn nest toont hij weinig volharding. Hij is reeds aan vele gaten in boomen begonnen te werken, voordat hij er één van voltooit; zoo mogelijk zoekt hij de holte, waarin hij of een zijner verwanten vroeger gebroed heeft, weer op. Het nest bevat 4 of 5, zelden 6, kleine, langwerpige eieren, die zeer dun van schaal zijn en een glanzig witte kleur hebben. De beide echtgenooten broeden om beurten.

Gevangen Bonte Spechten zijn zeer vermakelijke Vogels. Het is niet moeielijk ze aan den gevangeniskost te gewennen. Zij leven in vrede met de meest verschillende kleine Vogels, die met hen dezelfde kooi bewonen, maar niet met andere dieren van hun soort. Jegens deze toonen zij zich reeds in hun vroegste jeugd onverdraagzaam, twistziek en tot vechten geneigd.

Hoezeer de Bonte Spechten zich aan den mensch kunnen hechten, blijkt uit de volgende mededeeling van Girtanner: “Een van mijne voedsterlingen, die volkomen zelfstandig geworden was, en ook Wormen, Maden, Spinnen en dergelijk voedsel had leeren zoeken, wilde ik de vrijheid schenken; ik bracht hem daarom ver weg in het hoogstammige woud en liet hem vliegen. Dadelijk klauterde hij vergenoegd bij een zilverspar omhoog en scheen goed tevreden te zijn, hoewel hij telkens naar mij omkeek. Toen ik weggaan wilde, liet hij zijn loktoon hooren, vloog mij na en klemde zich aan mij vast. Telkens als ik hem wegwierp en hoe ver ik dit ook deed, altijd wist hij mij terug te vinden, zoodat ik eindelijk wel genoodzaakt was hem weer mede naar huis te nemen. Een andere Bonte Specht werd zoo tam, dat hij naar eigen verkiezing uit en in mocht vliegen; hij dacht er nooit aan om naar het woud terug te keeren, hoewel hij vaker op de boomen van de wandelplaatsen der stad te zien was dan in mijn huis. Als ik hem floot, gaf hij steeds antwoord, kwam naar mij toe vliegen en kreeg dan tot belooning larven van Meikevers. Zoolang hij wist, dat er nog voorraad was in de blikken bus, die ik bij mij droeg, kon ik hem niet weg krijgen.”

In loofboombosschen van de vlakte (niet in naaldhout) broedt, behalve de vorige soort, ook de Middelste Bonte Specht (Dendrocopus medius). Deze is kleiner (totale lengte 21, staartlengte 8 cM.) en fraaier van kleur, hoewel het verschil niet zeer groot is: de bovenkop is niet slechts bij de mannetjes, maar ook bij de wijfjes en jongen rood; ook de buik en zijn omgeving zijn rood, hoewel deze kleur hier veel flauwer is; op de borst en den buik komen fijne, overlangsche, zwartachtige strepen voor. Zijn verbreidingsgebied komt met dat van den Bonten Specht overeen; hij is echter zeldzamer. In Nederland werd hij nu en dan bij de Duitsche grenzen – in Noordbrabant en Gelderland (ook op den Wildenborch bij Lochem) – broedend waargenomen.

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
25 haziran 2017
Hacim:
1030 s. 1 illüstrasyon
ISBN:
http://www.gutenberg.org/ebooks/28746
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre