Kitabı oku: «De Ellendigen (Deel 2 van 5)», sayfa 3
Achtste hoofdstuk.
De keizer doet den gids Lacoste een vraag
Napoleon was dus in den morgen van den slag bij Waterloo tevreden.
Hij had er reden toe; het door hem ontworpen plan, zooals wij gezegd hebben, was inderdaad bewonderenswaardig.
De slag was begonnen; zijn zeer verschillende afwisselingen, – de verdediging van Hougomont, de hardnekkige weerstand van la Haie-Sainte, de dood van Bauduin, Foy buiten gevecht gesteld, de onverwachte muur waartegen zich de brigade Soye gebroken had, de noodlottige onbezonnenheid van Guilleminot, die noch springbussen noch kruitzakken had; het in de modder zinken der batterijen, de vijftien stukken zonder escorte, die door Uxbridge in een hollen weg werden geworpen, de geringe uitwerking der bommen die in de Engelsche liniën vielen, zich in den door den regen doorweekten grond boorden, en slechts uitbarstingen van slijk veroorzaakten, zoodat het schroot in modderspatten veranderde; de vruchteloosheid van Piré’s demonstratie tegen Braine-l’Alleud; vijftien escadrons cavalerie schier geheel vernietigd; de slecht bestookte Engelsche rechter vleugel, de zwakke aanval van den linker; het zonderling misverstand van Ney die, in plaats van ze te echelonneeren, de vier divisiën van het eerste corps opeenhoopte, zoodat massa’s van zevenentwintig gelederen, en fronten van tweehonderd man op deze wijze aan het schroot waren overgeleverd; de verschrikkelijke openingen, welke de kanonkogels in deze drommen maakten; de aanvalskolonnen gescheiden, de schuinsche vernielende batterij, die plotseling tegen hun flank werd geopend; Bourgeois, Donzelot en Durutte in nood, Quiot teruggedreven, de luitenant Vieux, deze herkules uit de polytechnische school, gekwetst, juist toen hij met bijlslagen, onder het verdelgend vuur der Engelsche barricade, die de kromming van den weg van Genappe naar Brussel versperde, de poort van la Haie-Sainte openbrak; de divisie Marcognet tusschen de infanterie en cavalerie ingesloten, door Best en Pake met het geweer op de borst in ’t koren gefusilleerd en door Ponsonby nedergesabeld; zijn batterij van zeven stukken vernageld; de prins van Saksen Weimar, die, niettegenstaande den graaf van Erlon, Frischemont en Smohain bezet en in zijn macht hield; het vaandel van het 105e en van het 45e regiment genomen; een zwarte Pruisische huzaar aangehouden door de veldontdekkers der vliegende colonne van driehonderd jagers, die tusschen Wavre en Plancenoit kruisten; de verontrustende zaken, welke deze gevangene meldde; het uitblijven van Grouchy; de vijftienhonderd man, die in minder dan een uur in den boomgaard van Hougomont gedood werden; de achttienhonderd man, die in nog korter tijd om la Haie-Sainte vielen, – al deze stormachtige tusschentooneelen, die evenals de rookwolken van den slag voorbij Napoleon vlogen, hadden nauwelijks zijn blik verontrust, of de zekerheid der overwinning op het keizerlijk gelaat betrokken. Napoleon was gewoon den oorlog strak in de oogen te zien; hij beschouwde niet angstvallig de bijzonderheden naar getallen; de getallen raakten hem weinig, zoo zij slechts tot algemeene uitkomst hadden – de overwinning; hij bekommerde er zich niet om, zoo het begin in de war liep, hij die zich meester en bezitter van het einde geloofde; hij wist te wachten, in den waan, dat omtrent den uitslag geen kwestie kon zijn, hij behandelde het noodlot als zijnsgelijke. Hij scheen tot het noodlot te zeggen: gij durft niet anders.
Half licht en half schaduw, gevoelde Napoleon zich begunstigd door het goede, en geduld door het kwade. Hij had of meende te hebben eene verstandhouding, men zou schier kunnen zeggen een deelgenootschap, met de gebeurtenissen, welke met de onkwetsbaarheid der ouden overeenkwam.
Wanneer men evenwel de Beresina, Leipzig en Fontainebleau achter zich heeft, zou men Waterloo hebben moeten mistrouwen. Een geheimzinnig fronsen der wenkbrauwen was in den hemel kenbaar.
Toen Wellington terugtrok, beefde Napoleon van vreugde. Eensklaps zag hij het plateau van Mont-Saint-Jean ontruimen, en het front van het Engelsche leger verdwijnen. Het trok zich weder bijeen, maar verdween uit het gezicht. De keizer richtte zich in zijn stijgbeugels op. De bliksem der overwinning schoot uit zijn oogen.
Wellington, tegen het bosch van Soignes gedrongen en van daar verdreven, was de eindelijke uitroeiing van Engeland door Frankrijk, ’t was de wraak over Crecy, Poitiers, Malplaquet en Ramillies. De man van Marengo wischte Azincourt uit.
De keizer, over deze vreeselijke ontknooping peinzend, richtte ten laatsten male zijn kijker over alle punten van het slagveld. Zijn garde, met het geweer aan den voet achter hem staande, keek van omlaag tot hem op met een soort van godsdienstigen eerbied. Hij dacht; hij beschouwde de hellingen, merkte de steilten op, onderzocht met zijn blik de boomengroepen, de roggevelden, de voetpaden, hij scheen ieder kreupelboschje te tellen. Hij staarde met strakken blik op de Engelsche barricaden der beide groote wegen, twee breede dammen van opeengestapelde boomen, de eerste op den weg van Genappe boven la Haie-Sainte, met twee kanonnen gewapend, de eenige van het Engelsche leger, die den bodem van het slagveld konden bestrijken; en de andere op den weg van Nivelles, waar de Hollandsche bajonetten der brigade-Chassé glinsterden. Bij deze barricade bespeurde hij de oude met kalk gewitte kapel van St. Nikolaas op den hoek van den dwarsweg naar Braine l’Alleud. Hij boog zich en sprak halfluid tot den gids Lacoste. De gids schudde ontkennend het hoofd, waarschijnlijk met een verraderlijk doel. De keizer richtte zich op en dacht na.
Wellington was teruggetrokken.
Er bleef slechts over dezen aftocht door eene verplettering te voltooien.
Napoleon wendde zich eensklaps om en zond een renbode naar Parijs, om er te berichten dat de slag gewonnen was.
Napoleon was een dier genieën, welke bliksems schieten.
Hij had zijn bliksemstraal thans gevonden.
Aan de kurassiers van Milhaud gaf hij bevel het plateau van Mont-Saint-Jean te bemachtigen.
Negende hoofdstuk.
Het onverwachte
Zij waren drie duizend vijfhonderd man sterk. Hun front strekte zich een kwartier ver uit. ’t Waren mannen als reuzen, op kolossale paarden. ’t Waren zes-en-twintig escadrons; en achter zich hadden zij, om hen te ondersteunen, de divisie van Lefèbvre Desnouettes, de keurbende van zeshonderd gendarmes, de jagers der garde, sterk elfhonderd zeven-en-negentig man, en de lanciers der garde, sterk achthonderd tachtig lansen. Zij droegen den helm zonder paardenstaart en een kuras van geslagen ijzer, pistolen in de holsters en een langen rechten pallas. Des ochtends had het geheele leger hen bewonderd, toen zij, te negen uren, onder trompetgeschal en ’t spelen der muziekkorpsen van Veillons au salut de l’Empire, in dichte colonnes, met een hunner batterijen in de flank en een andere in hun centrum, aanrukten, en zich in twee gelederen op den weg tusschen Genappe en Frischemont schaarden en plaats namen in de tweede slaglinie, zoo schrander door Napoleon samengesteld, daar ze aan haar linkereinde de kurassiers van Kellerman en aan haar rechtereinde de kurassiers van Milhaud, om zoo te spreken, als twee ijzeren vleugels had.
De adjudant Bernard bracht hun ’s keizers bevel. Ney trok den degen en stelde zich aan de spits. De ontzaggelijke escadrons geraakten in beweging.
Nu zag men een grootsch schouwspel.
Deze gansche cavalerie daalde, met opgeheven sabels, vliegende vaandels en schallende trompetten, in colonnes van een divisie, gelijktijdig en als één man, met de juistheid van een ijzeren stormram die een bres maakt, van de hoogte van Belle-Alliance, drong in de geduchte diepte, waar reeds zoo velen gevallen waren, verdween er in den kruitdamp, en weder uit die duisternis komende, verscheen zij opnieuw aan de andere zijde van het dal, steeds dicht inééngedrongen, en rende in vollen draf, te midden der schrootwolken, die boven haar losbarstten, tegen de vreeselijke slijkerige helling van den top van Mont-Saint-Jean op. Ernstig, dreigend, onwrikbaar stegen zij; in de tusschenpoozen van het geweer- en kanonvuur hoorde men het geweldig hoefgetrappel. Daar er twee divisiën waren, vormden zij twee colonnes; de divisie Wathier ter rechter-, de divisie Delord ter linkerzijde. In de verte zou men gemeend hebben, twee reusachtige ijzeren slangen te zien, die zich naar den top der hoogte kronkelden. Zij trokken als een wonder midden door den slag.
Niets dergelijks was gezien sedert de inneming der groote redoute aan de Moskowa door de zware cavalerie; Murat ontbrak er, maar Ney bevond er zich weder. Het scheen, dat deze massa een monster ware geworden en slechts één ziel had. Ieder escadron golfde en verhief zich als de ring van een polyp. Men zag hen door de reten van een dichten rooksluier. ’t Was een baaierd van helmen, kreten, sabels, woeste paardensprongen, kanongebulder en trompetgeschal, een geregelde, vreeselijke verwarring, en daarboven de kurassen als de schubben op de hydra.
Deze verhalen schijnen tot een anderen tijd te behooren. Iets, dat hieraan gelijkt, komt in de oude heldendichten voor, die van manpaarden, de oude centauren gewagen, van deze titans met menschengelaat en paardenborst, die in galop den Olympus beklommen; vreeselijk, onkwetsbaar, verheven, goden en dieren tegelijk!
Grillige overeenkomst van getallen: zes-en-twintig bataljons wachtten deze zes-en-twintig escadrons af. Achter den top der hoogte, in de schaduw der bedekte batterij, wachtte de Engelsche infanterie, bestaande uit dertien carré’s, ieder carré van twee bataljons, en in twee liniën, de eerste van zes, de tweede van zeven carré’s, met aangelegde geweren op ’t geen komen zou, rustig, zwijgend en bewegingloos. Zij zag de kurassiers niet, de kurassiers konden haar niet zien. Zij hoorde ’t gedreun van opstijgende menschen. Zij hoorde den nog sterker donder van drie duizend paarden, den dravenden hoefslag, het ritselen der kurassen, het kletteren der sabels en iets als een woeste windvlaag. Een vreeselijke stilte ontstond, toen verscheen eensklaps een lange reeks opgeheven armen met zwaaiende sabels op de heuvelvlakte, en helmen, en trompetten en standaarden, en drie duizend hoofden met grijze knevels, uitroepende: leve de keizer! Al deze cavalerie bereikte de hoogte. ’t Was als ’t begin van een aardbeving.
Maar eensklaps, o ramp! aan de linkerzijde der Engelschen, aan onze rechterzijde, begon de voorste rij der colonne kurassiers onder vreeselijk getier te steigeren. Op het hoogste punt der kruin bespeurden de kurassiers, die van teugellooze woede brandden, om zich in de carré’s en op de kanonnen te storten, tusschen zich en de Engelschen een groeve, een diepte. ’t Was de holle weg van Ohain!
’t Was een ontzettend oogenblik. De afgrond lag dáár twee vademen diep, tusschen zijn weerzijdsche glooiing, stijf voor de hoeven der paarden; het tweede gelid drong het eerste er in, en het derde het tweede; de paarden steigerden, wierpen zich achteruit, vielen op den rug met de vier pooten in de lucht, verpletterden en wierpen hun ruiters af; ’t was onmogelijk terug te gaan; de geheele colonne was slechts één werptuig, en de ingespannen kracht om de Engelschen te verpletteren, verplette de Franschen; de ontzettende laagte kon eerst overgetrokken worden toen ze gevuld was; ruiters en paarden stortten er hals over kop in, vermorzelden elkander en vormden in dezen kolk slechts één vleeschklomp; toen deze kuil vol levende menschen was, vertrad men ze, en de rest ging er over. Schier een derde der brigade Dubois stortte in dien afgrond.
Hier begon het verlies van den veldslag.
Een plaatselijke overlevering, die blijkbaar overdrijft, zegt, dat twee duizend paarden en vijftienhonderd menschen in den hollen weg van Ohain begraven werden. Onder dit cijfer zijn waarschijnlijk al de andere lijken begrepen, welke den dag na het gevecht in den poel geworpen werden.
Vóór dat Napoleon deze charge der kurassiers van Milhaud beval, had hij het terrein opgenomen, maar den hollen weg niet kunnen zien, die op het plateau van den heuvel zelfs geen streep vertoonde. Evenwel door de kleine witte kapel, op den hoek van den weg van Nivelles oplettend gemaakt, had hij den gids Lacoste omtrent eene mogelijke hindernis, die hier zou kunnen bestaan, ondervraagd. De gids had ontkennend geantwoord. Men zou dus bijna kunnen zeggen, dat dit hoofdschudden van een boer het ongeluk van Napoleon veroorzaakt heeft.
Nog andere noodlottige omstandigheden moesten zich hierbij voegen.
Was het mogelijk, dat Napoleon dezen slag won? Wij antwoorden: neen! Waarom? Uithoofde van Wellington? Uithoofde van Blücher? neen. Uithoofde van God.
Dat Bonaparte te Waterloo overwinnaar zou zijn, lag niet meer in de wet der negentiende eeuw. Er bereidde zich een andere reeks van gebeurtenissen voor, waarin voor Napoleon geen plaats was. De kwade wil der gebeurtenissen had zich reeds sinds lang geopenbaard.
’t Was tijd dat deze sterke man viel.
Het overmatig gewicht van dezen man op het menschelijk lot, verstoorde het evenwicht. Dit enkel individu woog meer dan de geheele massa. Wanneer de geheele menschelijke levenskracht zich in een enkel hoofd samentrok, wanneer de wereld aan het genie van één mensch overgelaten was, zou het doodelijk voor de beschaving zijn, zoo zulks lang duurde. Het oogenblik was gekomen, dat de onverzettelijke hoogste rechtvaardigheid tusschenbeide kwam. ’t Is mogelijk, dat de beginselen en oorzaken, die op regelmatige wijze het evenwicht in de zedelijke, zoowel als in de stoffelijke wereld teweegbrengen, zich beklaagden. Het rookend bloed, stapels van lijken, schreiende moeders zijn vreeselijke beschuldigers. Wanneer de aarde aan eenig overwicht lijdt, is er een geheimzinnig gerucht in de duisternis, dat door den afgrond gehoord wordt.
Napoleon was bij het oneindige aangeklaagd, en zijn val was besloten.
Hij hinderde God.
Waterloo is geen veldslag; ’t is een omkeering van ’t gelaat der wereld.
Tiende hoofdstuk.
Het bergvlak van Mont-Saint-Jean
Ter zelfder tijde als de holle weg had ook de batterij zich vertoond.
Zestig kanonnen en de dertien carré’s verpletterden de kurassiers om zoo te spreken uit de dichtste nabijheid. De onverschrokken generaal Delord maakte voor de Engelsche batterij den militairen groet.
De gansche vliegende artillerie der Engelschen had zich in galop in de carré’s begeven. De kurrassiers hadden zelfs den tijd niet, een oogenblik in den adem te schieten. De ramp in den hollen weg had hen gedecimeerd, maar niet ontmoedigd. ’t Waren mannen die, bij vermindering van getal, in moed toenamen. Alleen de colonne Wathier had door de ramp geleden; de colonne Delord, welke Ney links had doen zwenken, alsof hij een hinderlaag vermoedde, was ongedeerd aangekomen.
De kurassiers wierpen zich op de Engelsche carré’s. Spoorslags, met lossen teugel, de sabel tusschen de tanden, de pistolen in de vuist vielen zij aan.
In de veldslagen zijn oogenblikken, die de ziel des menschen zoodanig verharden, dat zij in den soldaat slechts een beeld en in het vleesch slechts steen ziet. De Engelsche bataljons, schoon op zulk een woedende wijze aangevallen, hielden onbewegelijk stand.
’t Was een vreeselijk moment.
Alle fronten der Engelsche carré’s werden tegelijkertijd aangevallen. Een woest geweld woedde tegen hen. De koele infanterie bleef pal en onverwrikt. Het eerste gelid ontving met gebogen knie de kurassiers op de bajonetten, het tweede gelid schoot op hen; achter het tweede gelid laadden de kanonniers hun stukken; het front van het carré opende zich, liet een uitbarsting van schroot door en sloot zich weder. De kurassiers beantwoordden dit door zich op de carré’s te werpen. De zware paarden steigerden, braken door de gelederen, sprongen over de bajonetten en vielen als gevaarten in ’t midden dier vier levende muren. De kogels maakten openingen in de kurassiers, de kurassiers maakten bressen in de carré’s. Geheele rijen menschen werden vermorzeld onder de paarden. De bajonetten doorboorden de buiken dezer centauren. Hierdoor ontstonden de afzichtelijkste wonden, welke men misschien nimmer elders gezien heeft. De door deze verwoede cavalerie verminkte carré’s, trokken zich samen, zonder te wankelen. Hun schroot was onuitputtelijk en woedde onder de aanvallers. Het gezicht van dat gevecht was gruwelijk. De carré’s waren geen bataljons meer, ’t waren kraters; de kurassiers waren geen cavalerie meer, ’t was een orkaan. Ieder carré was een vulkaan, door een wolk bestormd; de lava streed tegen den bliksem.
De uiterste rechtercarré die het meest van alle was blootgesteld, werd bij den eersten schok schier geheel vernield. Het bestond uit het 75e regiment hooglanders. De doedelzakspeler, in ’t midden van het carré op een trom gezeten, in diepe onoplettendheid, zijn droefgeestige oogen neergeslagen, die vol van de herinnering aan zijn wouden en meren waren, speelde met de pibroch onder den arm de liederen van zijn bergen, terwijl men rondom hem elkander vernielde. Deze Schotten stierven, terwijl ze aan Ben Lothian dachten, evenals de Grieken met de gedachte aan Argos stierven. De pallas van een kurassier hieuw den arm af die den pibroch vasthield, en deed de muziek zwijgen door den muzikant te dooden.
De kurassiers, die betrekkelijk weinig talrijk waren, zijnde door de ramp in den hollen weg zeer verminderd, hadden hier schier het geheele Engelsche leger tegen zich; zij vermenigvuldigden zich echter daar ieder man voor tien gold. Intusschen weken eenige Hanoveraansche bataljons. Wellington zag dit en dacht aan zijn cavalerie. Zoo Napoleon in ditzelfde oogenblik aan zijn infanterie had gedacht, zou hij den slag gewonnen hebben. Dit verzuim was zijn groote, noodlottige misslag.
Eensklaps voelden de aanvallende kurassiers zich aangevallen. De Engelsche cavalerie was hun in den rug. Vóór hen stonden de carré’s, achter hen Somerset; Somerset, dat wil zeggen de veertienhonderd dragonders der garde. Somerset had aan zijn rechterzijde Dornberg met de Duitsche lichte ruiterij en aan zijn linkerzijde Trip met de Belgische karabiniers; de kurassiers, in den flank en in het front van voren en van achteren aangevallen door de infanterie en cavalerie, moesten aan alle zijden het hoofd bieden. Wat kon ’t hun schelen – zij waren een wervelwind. De dapperheid was onbeschrijfelijk.
Buitendien hadden zij achter zich de immer donderende batterij. Alleen op deze wijze was ’t mogelijk, dat deze mannen in den rug gekwetst werden. Een hunner kurassen, bij ’t linker schouderblad door een kogel doorboord, bevindt zich bij de verzameling in ’t museum van Waterloo.
Voor zulke Franschen werden niets minder dan zulke Engelschen vereischt.
’t Was geen gevecht meer, ’t was een schaduw, een razernij, een duizelende dwarreling van zielen en moed, een orkaan van bliksemende zwaarden. In een oogenblik waren van de veertienhonderd garde-dragonders slechts achthonderd over; Fuller, hun luitenant-kononel, sneuvelde. Ney ijlde met de lanciers en de jagers van Lefèbvre Desnouettes toe. De vlakte van Mont-Saint-Jean werd genomen, hernomen, en weder genomen. De kurassiers verlieten de cavalerie, om naar de infanterie terug te keeren, of liever, deze gansche ontzaglijke massa’s grepen en hielden elkander zonder dat de een den ander losliet. De carré’s stonden immer pal. Zij werden twaalf keeren bestormd. Vier paarden werden onder Ney gedood. De helft der kurassiers bleef op de vlakte. Deze strijd duurde twee uren.
Het Engelsche leger was er geweldig door geschokt. Er is geen twijfel, of de kurassiers, zoo zij niet bij den eersten aanval door de ramp in den hollen weg verzwakt waren geworden, zouden het centrum over hoop geworpen en de overwinning beslist hebben. Deze buitengewone cavalerie verstomde Clinton, die Talavera en Badajoz had gezien. Wellington, die voor drie vierde gedeelte overwonnen was, bewonderde als een held, en zeide halfluid: splendid! (prachtig).
De kurassiers vernietigden zeven carré’s van de dertien, namen of vernagelden zestig kanonstukken, en veroverden op de Engelsche regimenten zes vaandels, welke drie kurassiers en drie jagers der garde den keizer bij de hoeve van la Belle Alliance brachten.
Wellingtons toestand was verergerd. Deze buitengewone veldslag was als een tweegevecht tusschen twee verwoede gekwetsten, die wederzijds, steeds strijdend en weerstand biedend, al hun bloed verliezen. Wie van beiden zal het eerst vallen?
De worsteling op het bergplat werd voortgezet.
Tot hoe ver de kurassiers zijn geweest, weet niemand te zeggen. Zeker is het, dat den dag na het gevecht een kurassier en zijn paard, beiden dood, tusschen het houtwerk der weegbrug voor de voertuigen te Mont-Saint-Jean werden gevonden, dat is ter plaatse waar de vier straatwegen van Nivelles, Genappe, la Hulpe en Brussel elkander kruisen. Deze ruiter was door de Engelsche gelederen heen gebroken. Een der mannen, die dit lijk wegvoerden, woont nog te Mont-Saint-Jean. Hij heet Dehaze, en was destijds achttien jaar oud.
Wellington voelde zich wankelen. De krisis was nabij.
De kurassiers waren niet geslaagd, in zooverre ’t hun niet gelukt was het centrum te breken. Nu beide partijen het bergvlak bezet hadden, was niemand er uitsluitend meester van, terwijl het grootste gedeelte in allen geval in ’t bezit der Engelschen was gebleven. Wellington had het dorp en het hoogste deel der vlakte; Ney had slechts den top en de glooiing. Van weerszijden scheen men in dien noodlottigen bodem vastgeworteld te zijn.
De verzwakking der Engelschen scheen echter onherstelbaar. Het verlies van dat leger was ontzettend. Aan den linkervleugel vroeg Kempt versterking. – „Ik heb ze niet,” antwoordde Wellington; „dat hij bezwijke!” – Schier in dezelfde minuut vroeg Ney – een zonderlinge samenloop, die de uitputting der beide legers schetst – infanterie aan Napoleon, en Napoleon riep: „Infanterie! Van waar zou ik ze halen? Meent hij dat ik ze kan maken?”
Het Engelsche leger had evenwel het meest geleden. De verwoede aanvallen dezer geweldige escadrons met ijzeren kurassen en stalen harnassen hadden de infanterie vermorzeld. Eenige mannen om een vaandel duidden de plaats van een regiment aan; sommige bataljons werden nog slechts door een kapitein of luitenant gecommandeerd; de divisie-Alten, die reeds bij la Haie-Sainte zoo geducht geleden had, was schier geheel vernietigd; de moedige Belgen der brigade Van Kluze lagen in het koren langs den weg van Nivelles gezaaid; er was schier niets over van de Hollandsche grenadiers, die in 1811 in onze gelederen Wellington in Spanje bevochten, en in 1815 weder met de Engelschen vereenigd Napoleon bestreden. Het verlies aan officieren was aanzienlijk. Lord Uxbridge, die den volgenden dag zijn been liet begraven, had de knie verbrijzeld. Waren in dezen strijd der kurassiers aan de zijde der Franschen Delord, l’Héritier, Colbert, Dnop, Travers en Blancard buiten gevecht gesteld, aan de zijde der Engelschen waren Alten en Barne gekwetst, Delancey, Van Meeren, Ompteda gesneuveld, de staf van Wellington gedecimeerd, en Engeland had het slechtste deel in deze bloedige schaal. Het 2e regiment der garde te voet had vijf luitenant-kolonels, vier kapiteins en drie vaandrigs verloren; het eerste bataljon van het 30e regiment infanterie had vier-en-twintig officieren en honderd twaalf soldaten verloren, van het 79e Bergschotten waren vier-en-twintig officieren gekwetst, achttien officieren en vierhonderd vijftig soldaten gesneuveld. Het geheel Hanoversche huzarenregiment van Cumberland, met zijn kolonel Hacke aan ’t hoofd, had vóór het gevecht den teugel gewend en vluchtte door het bosch van Soignes, het bericht der nederlaag tot Brussel verspreidende. De kolonel werd later gevonnist en afgezet. De artillerietrein, de voortreinen, de bagagewagens, de ziekenwagens vol gekwetsten namen, toen zij de Franschen zagen veld winnen en het bosch naderen, daarin de vlucht. Van Vert-Coucou tot Groenendaal, langs een uitgestrektheid van bijna twee uren in de richting van Brussel, was er een ongelooflijk gedrang van vluchtelingen, zooals nog levende getuigen heugt. De schrik was zoo groot, dat hij den prins van Condé te Mechelen en Lodewijk XVIII te Gend bereikte. Uitgezonderd de zwakke reserve, die achter de ambulance, in de hoeve van Mont-Saint-Jean, was geëchelonneerd, en de brigaden Vivian en Vandeleur, die aan den linkervleugel stonden, had Wellington geen cavalerie meer. Een aantal batterijen waren gedemonteerd. Deze feiten zijn door Siborne erkend; en Pringle, die de ramp overdrijft, zegt zelfs, dat het Engelsch-Hollandsch leger tot vier-en-dertig duizend man was ingekrompen. De „ijzeren hertog” bleef kalm, maar zijn lippen waren verbleekt. De Oostenrijksche commissaris Vincent, de Spaansche commissaris Alava, die bij den Engelschen staf den veldslag bijwoonden, hielden den hertog voor verloren. Te vijf uren zag Wellington op zijn horloge, en men hoorde hem deze sombere woorden mompelen: „Blücher, of de nacht!”
’t Was omstreeks dit oogenblik, dat een verwijderde lijn van bajonetten op de hoogten, in de richting van Frischemont schitterde.
Hier begint het keerpunt van dit reusachtige drama.