Kitabı oku: «De Koopman van Venetië», sayfa 5
Vijfde Tooneel
Aldaar. Een tuin.
Lancelot en Jessica komen op.
Lancelot
Ja, waarlijk! want ziet ge, de zonden des vaders worden bezocht aan de kinderen; daarom, ik verzeker u, ben ik bang voor u. Ik ben altijd ronduit tegen u geweest, en zoo zeg ik nu ook mijn kompinie over de zaak; daarom, wees gerust, want waarachtig, ik geloof, dat gij verdoemd zijt. Daar is nog maar ééne hoop, die u wat goed kan doen; en dat is maar een soort van basterdhoop.
Jessica
En wat is dat dan voor een hoop, zeg?
Lancelot
Wel, ge kunt eenigermate hopen, dat ge uws vaders kind niet zijt, dat gij de dochter niet zijt van den jood.
Jessica
Dat zou wezenlijk een soort van basterdhoop zijn; want dan zouden de zonden van mijn moeder ook aan mij bezocht worden.
Lancelot
Waarachtig, dan vrees ik, dat gij verdoemd zijt, zoowel van vaders- als van moederskant, want als ik zoo Scylla uw vader ontwijk, verval ik op Charybdis uwe moeder; en zoo zijt ge op alle manieren weg.
Jessica
Ik zal behouden worden door mijn man; die heeft me gechristend.
Lancelot
Daar is hij waarachtig niet beter om; er zijn er al genoeg van ons christenen; net maar zooveel als er met elkaâr het leven kunnen hebben. Dat tot christenen maken zal de varkens duurder maken; als wij allemaal varkensvleesch-eters worden, zullen wij binnenkort voor nog zooveel geld geen reepje spek meer hebben in de pan.
Jessica
Ik zal mijn man eens vertellen, Lancelot, wat je zegt; daar komt hij.
(Lorenzo komt op.)
Lorenzo
Zoo, Lancelot, ik zal gauw jaloersch op je worden, als je met mijn vrouw zoo apartjes hebt.
Jessica
Nu, je hoeft om ons niet bang te wezen, Lorenzo; ’t is heelemaal mis tusschen Lancelot en mij; hij zegt me ronduit, dat ik in den hemel op geen genade heb te hopen, omdat ik de dochter van een jood ben; en hij zegt, dat jij geen goed burger van den staat bent; want als je joden tot christenen bekeert, drijf je den prijs van het varkensvleesch in de hoogte.
Lorenzo
Ik zal dat beter bij den staat kunnen verantwoorden, dan jij, dat jij je zoo met de morin hebt afgegeven; van die smet kun je je niet blank wasschen, Lancelot.
Lancelot
Ze heeft niet zwart afgegeven, heer, maar zij heeft al wel iets blanks van mij gekregen en is al meer geworden dan zij was.
Lorenzo
Wat kan toch ieder dwaas een woordspeling maken! Het zal, denk ik, niet lang meer duren, of verstand en geest komen het best uit door stil te zwijgen, en spraakzaamheid is nog alleen bij de papegaaien lofwaardig. Ga naar binnen, knaap, en zeg, dat alles klaar moet zijn voor het eten.
Lancelot
Dat is in orde, heer; ze hebben allen een maag.
Lorenzo
Hemelsche goedheid, wat wil je geestig zijn! zeg, dat het eten klaar moet zijn.
Lancelot
Dat is ook in orde, heer; er moet nog maar gedekt worden, dat is de zaak.
Lorenzo
Wil je dan maar dekken, knaap?
Lancelot
Dekken, heer? Zeker niet, ik weet wel, wat me past, heer.
Lorenzo
Nu, het vervolg een anderen keer! Wil je je heelen schat van geestigheden in eens uitkramen? Ik verzoek je, versta nu eenvoudige taal op eenvoudige manier. Ga naar je kameraden, laten ze de tafel dekken, het eten opdoen en wij zullen komen voor het maal.
Lancelot
De tafel, heer, die zal opgedaan, en het eten, dat zal gedekt worden, en uw komst voor het maal, heer, die zal gebeuren, zooals uw lust en luim het zullen verkiezen.
(Lancelot af.)
Lorenzo
O heil’ge rede, wat gezocht vernuft!
Wat kent de dwaas woordspelingen bij hoopen
Van buiten! Och, ik ken wel meen’gen dwaas
In hoogren stand, maar even bont van geest,
Die ook de hoofdzaak prijs zou geven voor
Een geestigheid. – Wel, Jessica, hoe is ’t?
Mijn hartedief, kom, zeg me uw oordeel eens,
Hoe vindt ge wel Bassanio’s gemalin?
Jessica
Bewondrenswaard, meer dan ik zeggen kan;
Bassanio mag wel onberisp’lijk zijn
In heel zijn wandel; zulk een zegen is ze,
Dat hij op aarde ’t heil des hemels smaakt,
En weet hij ’t hier beneden niet te schatten,
Geen toegang tot den hemel ooit verdient.
Ja, hadden ooit twee goden in den hemel
Een weddingschap, en om twee aardsche vrouwen,
En Portia was de een’, dan moest bij de ander’
Een toegift zijn, want de arme woeste wereld
Heeft haars gelijke niet.
Lorenzo
Heeft haars gelijke niet. Juist zulk een man
Hebt gij in mij, als hij in haar een vrouw.
Jessica
Neen, vraag dan eerst, wat ik er wel van denk.
Lorenzo
Terstond, maar laat ons eerst aan tafel gaan.
Jessica
Neen, laat mij thans u schatten, nu ik trek heb.
Lorenzo
Neen, ’k bid u, spaar het voor gesprek bij ’t maal,
Ik zal ’t dan, wat ge ook zegt, met andre dingen
Wel slikken.
Jessica
Wel slikken. Nu, je krijgt wat op je brood!
(Beiden af.)
Vierde Bedrijf
Eerste Tooneel
Venetië. Een gerechtzaal.
De Doge, de Senatoren, Antonio, Bassanio, Gratiano, Salarino, Solanio en anderen komen op.
Doge
Is hier Antonio verschenen?
Antonio
Ik ben bereid, doorluchte heer.
Doge
Ik ben in zorg om u; gij hebt te doen
Met een, die harder is dan steen, een onmensen,
Voor medelijden doof, in wien geen vonkje
Erbarmen huist.
Antonio
Erbarmen huist. Ik heb gehoord, uw hoogheid
Gaf zich veel moeite om ’t felle van zijn drijven
Te matigen; maar daar hem niets vermurwt,
En ’t recht geen middel geeft om voor zijn wrok
Mij te beschermen, stel ik lijdzaamheid
Zijn grimmig streven tegen, en ik wapen
Met kalmte mijn gemoed, om van het zijn’
De volle woede en razernij te dragen.
Doge
Ga, zeg den jood, dat hij voor ’t hof verschijne.
Solanio
Hij wacht reeds aan de deur; daar komt hij, heer.
(Shylock komt op.)
Doge
Maakt plaats; hij sta daar over onzen stoel. —
Shylock, de wereld denkt, zooals ook ik,
Gij drijft deez’ schijn van uwe boosheid slechts
Tot aan het uur der daad; en dan, dan toont ge
Uw huiv’ring, uw erbarmen, wonderbaarder
Dan deze uw wondre, schijnbre wreedheid is;
Dan zult ge, schoon ge thans uw recht nog eischt,
(Dat pond van dezes armen koopmans vleesch,)
Niet slechts, zoo wacht men, daarvan afzien, maar,
Door menschlijkheid en menschenmin geroerd,
Een deel hem schenken van de schuld, erbarmen
Betoonend om de slagen, die sinds kort
Zoo dicht zijn schouders troffen, zwaar genoeg
Om zelfs een koopman-vorst ten val te brengen,
En meêlij met zijn toestand af te dwingen
Aan koop’ren boezems, harten hard als steen,
Aan stugge Turken en Tataren, die
Nog nooit uit menschlijkheid een dienst bewezen.
Wij allen wachten, Jood, een gunstig antwoord.
Shylock
Ik deelde uw hoogheid mee, wat ik verlang,
En ik bezwoer bij onzen heil’gen sabbat,
Te vordren, wat mij toekomt door mijn schuldbrief.
Als gij dit weigert, brengt ge van uw stad
De rechten en de vrijheid in gevaar.
Vraagt gij, waarom ik liever zoo’n gewicht
Van krengenvleesch wil hebben, dan drieduizend
Dukaten wil ontvangen; ’k heb geen antwoord
Dan dit: ’t is mijn verkiezing. ’t Is toch antwoord!
Wat? als mijn huis gekweld is van een rat,
En ik verkies voor ’t dooden eens tienduizend
Dukaten te off’ren? Nu, dit is toch antwoord?
Deez’ kan het schreeuwen van een big niet lijden,
En die wordt dol, als hij een kat maar ziet,
En die zit, bij den neustoon van de zakpijp,
Op spelden schier; ja, voor- of tegenzin
Beheerscht den geest en dwingt naar luim en lust
Tot liefde of afschuw; nu, ziehier uw antwoord:
Zooals geen grond of reden is te geven,
Dat deez’ geen schreeuwend varken velen kan,
En die geen kat, zoo’n noodig, goedig dier,
En die geen zakpijp, maar elk onweerstaanbaar
Genoopt wordt tot het smadelijk bedrijf,
Dat hij, getergd, nu zelf weer andren tergt,
Zoo kan en wil ik ook geen reden geven,
Dan ingevreten haat en bittren wrok,
Dien ’k voor Antonio voel, wat mij mijn recht,
Zelfs met verlies doet eischen. Is dit antwoord?
Bassanio
Dit is geen antwoord, schepsel zonder hart,
Dat uw wreedaardig drijven kan verschoonen.
Shylock
Moet ik dan antwoord geven naar uw zin?
Bassanio
Brengt iedereen dàt om, wat hem mishaagt?
Shylock
Wie haat dan iets, en brengt het niet graag om?
Bassanio
Wat ons mishaagt, wekt daad’lijk nog geen haat.
Shylock
Laat gij u tweemaal bijten door een slang?
Antonio
Bedenk, het is de jood, met wien ge u inlaat;
Ga eerder nog naar ’t strand der zee en geef
Den vloed bevel, dat hij in eb verander;
Daag eerder nog den wolf tot een verhoor,
Waarom hij ’t ooi deed blaten om het lam;
Verbied veeleer den fieren pijn der bergen,
Te schudden met den hoogen top, te ruischen,
Als hem de storm met vlaag op vlaag bestookt,
Leg eer de hardste taak u op, dan dat
Gij ’t hardste, dat bestaat, tracht te verzachten,
Zijn jodenhart; en daarom, ’k smeek het u,
Geen aanbod meer, geen middel meer beproefd,
Maar kort en goed zij de uitspraak nu gedaan,
Mijn lot beslist, en hebb’ de jood zijn eisch.
Bassanio
Hier zijn dukaten, zes- voor uw drieduizend.
Shylock
Was ieder der zesduizend stuks dukaten
Zesmaal gedeeld en elk deel een dukaat,
Ik nam ze niet; ik vergde toch mijn schuldbrief.
Doge
Hoopt ge op genâ, gij, die er geen bewijst?
Shylock
Wat vonnis zou ik duchten? ’k Doe geen onrecht.
Gij hebt wel meen’gen duurgekochten slaaf,
Dien gij, gelijk uw ezels, paarden, honden,
Tot slaafsch en laag en smaad’lijk werk gebruikt,
Wijl gij ze kocht. – En als ik tot u zeide:
Laat hen toch vrij en paart hen met uw erven;
Wat zwoegen ze onder vrachten? laat hun bed
Zoo zacht zijn als het uwe; streel hun tong
Met spijzen, fijn als de uwe; – gij zult zeggen:
Die slaven zijn gekocht. – Zoo zeg ik ook:
Zie, dit pond vleesch, dat ik van hem verlang,
’t Is duur gekocht, ’t is mijn, en ik wil ’t hebben.
Als gij het weigert, spuw ik op uw wet!
Dan heeft hier in Venetië ’t recht geen kracht!
Ik wacht op de uitspraak; antwoord! zal ik ’t hebben?
Doge
Ik ben bevoegd de zitting op te heffen,
Als niet Bellario, een doorkneed geleerde,
Wiens rechtspraak ik in deze heb gevraagd,
Vandaag verschijnt.
Salarino
Vandaag verschijnt. Uw hoogheid, buiten staat
Een bode, die met brieven van den doctor
Daar juist van Padua komt.
Doge
Breng ons die brieven; laat den bode komen.
Bassanio
Schep moed, Antonio, heb slechts goeden moed!
Eer krijgt de jood mijn vleesch, bloed, beendren, alles,
Eer gij voor mij een druppel bloeds verliest.
Antonio
Ik ben een zieklijk ram der kudde, rijp
Ten dood; het is de zwakste vrucht, die ’t eerst
Ter aarde valt; zoo zij ’t met mij; gij kunt
Geen beetren dienst mij doen dan deez’, Bassanio,
Dat gij blijft leven en mijn grafschrift stelt.
(Nerissa treedt op, als klerk van een rechtsgeleerde gekleed.)
Doge
Komt gij van Padua, van Bellario?
Nerissa
Van beide, Heer; Bellario groet uw hoogheid.
(Zij overhandigt een brief.)
Bassanio
Wat wet gij daar zoo ijverig uw mes?
Shylock
Om, wat mij toekomt, uit dien bankroetier te snijden.
Gratiano
Gij scherpt niet op uw zool, maar op uw ziel,
Steenharde jood, uw mes; maar geen metaal,
Neen, niet de bijl des beuls heeft half de scherpte
Uws scherpen haats. Geen beê dringt in u door?
Shylock
Geen enkle, neen, die uw vernuft kan smeden.
Gratiano
Vervloekt dan, onverbidbre hond! En zij
Gerechtigheid verklaagd, wijl gij nog leeft!
Gij zoudt mij schier in mijn geloof doen wank’len,
Om mij te scharen bij Pythagoras,
Dat beestenzielen varen in het lichaam
Van menschen; eens bezielde uw hondsche geest
Een wolf; van dien, om menschenmoord gehangen,
Ontvlood, daar aan de galg, de felle ziel,
En voer, toen nog uw ongedoopte moeder
U droeg, in u, in u; want uw begeerten
Zijn wolfsch, bloeddorstig, hongrig en roofgierig.
Shylock
Tot gij dit zegel wegraast van mijn schuldbrief,
Bederft ge uw longen maar met dat geschreeuw;
Lap uwen geest wat op, jong mensch; zijn staat
Mocht hoop’loos worden. – ’k Sta hier voor mijn recht.
Doge
Bellario’s schrijven hier beveelt aan ’t hof
Een jongen, zeer geleerden doctor aan;
Waar is hij?
Nerissa
Waar is hij? Heer, hij wacht nabij deez’ zaal
Uw antwoord, of hij toegelaten wordt.
Doge
Van heeler hart; – dat drie of vier van u
Hem hoff’lijk de gerechtszaal binnenleiden. —
Intusschen hoore ’t hof Bellario’s brief.
Een Klerk
(leest). „Deze is dienende om uwe
hoogheid te berichten, dat ik bij de ontvangst
van uw brief zeer ziek ben. Maar juist toen
uw bode aankwam, bracht mij een jong doctor
uit Rome, met name Balthazar, een vriendschappelijk
bezoek; ik heb hem bekend gemaakt
met het geding tusschen den Jood en den
koopman Antonio; wij hebben samen vele rechtsgeleerde
werken nageslagen; hij is volkomen
met mijn inzichten bekend, die hij, verbeterd
nog door zijn eigen geleerdheid (die zoo groot
is, dat ik haar niet genoeg roemen kan), op
mijn aandringen overbrengt, om uwe hoogheid
in mijne plaats ten dienste te staan. Ik verzoek
u dringend, laat zijn jeugdige leeftijd geen
oorzaak wezen om hem eerbiedige achting te
doen derven, want nooit zag ik een jong hoofd,
zoo grijs in kennis. Ik reken voor hem met
vertrouwen op een gunstige ontvangst bij uwe
hoogheid; uw toetsing zal zijn lof beter verkondigen,
dan ik het kan doen.”
Doge
Gij hoort, wat de geleerde man ons schrijft;
En hier, naar ’k denk, verschijnt de jonge doctor.
(Portia komt op, in het gewaad van een rechtsgeleerde.)
Uw hand, Heer; – ’t is Bellario, die u zendt?
Portia
Zoo is ’t, doorluchte heer.
Doge
Zoo is ’t, doorluchte heer. Neem plaats, wees welkom!
Is u ’t geding, dat op dit oogenblik
Voor ’t hof hier hangende is, alreeds bekend?
Portia
’k Ben van de zaak volkomen ingelicht. —
Wie is de koopman hier, waar is de jood?
Doge
Antonio, oude Shylock, komt naar voren.
Portia
Uw naam is Shylock?
Shylock
Uw naam is Shylock? Shylock is mijn naam.
Portia
Van vreemden aard is de eisch, dien gij hier doet,
Maar in den vorm, zoodat Venetië’s wet
Bij ’t voeren van ’t geding u niet kan wraken. —
(Tot Antonio.) Gij zijt het, die bedreigd wordt door zijn eisch?
Antonio
Zooals hij zegt.
Portia
Zooals hij zegt. En gij erkent den schuldbrief?
Antonio
O ja.
Portia
O ja. Dan moet de jood genadig zijn.
Shylock
Gij zegt, ik moet; wat dwingt me? zeg me, wat?
Portia
Genade wordt verleend, niet afgedwongen;
Zij drupt, als zachte regen, uit den hemel
Op de aarde neer, en dubblen zegen brengt ze,
Zij zegent hem, die geeft, en die ontvangt;
Ze is ’t machtigste in den machtigste; ze siert
Den koning op zijn troon meer dan de kroon;
De scepter toon’ zijn wereldlijk gezag,
Zij ’t zinbeeld zijner macht en majesteit,
Wekke eerbied en ontzag voor ’t koningschap,
Maar boven dezen scepter heerscht genade;
Zij heeft haar zetel in der vorsten hart;
Zij is een eigenschap der godheid zelf;
En aardsche macht zweemt meest naar die van God,
Wanneer genade ’t recht doortrekt. Daarom,
Beroept ge u, jood, op ’t recht, bedenk ook dit,
Dat, naar gerechtigheid, geen onzer ooit
Behouden wordt; wij bidden om genade;
En de eigen bede leert ons, zelf aan and’ren
Genade te oef’nen. Hiermee dring ik aan,
Dat gij de strengheid van uw eisch verzacht;
Want, blijft ge er bij, dan moet Venetië’s hof
Zijn vonnis vellen tegen dezen koopman.
Shylock
Mijn daden op mijn hoofd; ik eisch de wet,
De boete, de voldoening van mijn schuldbrief.
Portia
Is hem ’t betalen van het geld onmooglijk?
Bassanio
O, neen, hier voor het hof bied ik ’t hem aan;
Ja tweemaal zelfs; als dit nog niet genoeg is,
Verbind ik mij het tienmaal te betalen,
’k Verpand mijn handen, hoofd en hart er voor;
Is dit nog niet genoeg, dan blijkt het nu,
Dat boosheid braafheid onderdrukt. En ’k bid u,
Verbuig voor eens nu ’t recht door uw gezag;
Om waarlijk recht te doen, pleeg luttel onrecht,
En toom dien boozen duivel in zijn vaart.
Portia
Dit mag niet zijn. Geen macht kan in Venetië
Een wettig vastgestelde wet verwringen;
’t Wierd aangehaald als voorbeeld voor ’t vervolg;
En menig misbruik vond, na zulk een voorgang,
Wel ingang in den staat; het mag niet zijn.
Shylock
Een Daniël, die rechtspreekt! ja, een Daniël! —
O wijze, jonge rechter, hoe ’k u eer!
Portia
Ik bid u, laat mij eens den schuldbrief zien.
Shylock
Hier is hij, eed’le doctor, zie, hier is hij.
Portia
Shylock, men biedt u driemaal thans uw geld.
Shylock
Een eed, een eed, ik zond een eed ten hemel!
En zou ik meineed laden op mijn ziel?
Voor gansch Venetië niet.
Portia
Voor gansch Venetië niet. Deez’ schuld verviel;
En ’t stuk geeft aan den jood het recht, dat hij
Een pond mag eischen van des koopmans vleesch,
’t Moet snijden bij ’s mans hart; – maar wees genadig,
Neem driemaal ’t geld, en laat mij ’t stuk verscheuren.
Shylock
Als aan zijn letter is voldaan, eer niet.
Het blijkt, dat gij een waardig rechter zijt;
Gij kent de wet, en uw betoog was juist
En bondig; ik bezweer u bij de wet,
Waarvan ge een hechte steunpilaar u toont,
Sla ’t vonnis nu; ik zweer toch bij mijn ziel,
Geen menschentong heeft in het minst de macht
Mij te verand’ren; ’k sta hier op mijn schuldbrief.
Antonio
Van ganscher harte smeek ik ’t edel hof
Om uitspraak in mijn zaak.
Portia
Om uitspraak in mijn zaak. Welnu, die luidt:
Houd uwen boezem voor zijn mes bereid.
Shylock
O, edel rechter, wakker jongeling!
Portia
De wet is duid’lijk; zin en woorden slaan
Volkomen op de thans vervallen boete,
Die in dit stuk verschuldigd wordt erkend.
Shylock
Volkomen waar; o, wijs en eerlijk rechter!
O, hoeveel ouder zijt ge dan gij schijnt!
Portia
Ontbloot alzoo uw boezem.
Shylock
Ontbloot alzoo uw boezem. Ja, zijn borst;
Zoo zegt mijn stuk; – niet waar, hoogedel rechter? —
Het naast aan ’t hart; – staat het niet woord’lijk zoo?
Portia
Zoo is ’t. Hebt gij een weegschaal hier, om ’t vleesch
Te wegen?
Shylock
’k Heb ze bij de hand.
Portia
Zorg voor een wondarts, Shylock, op uw kosten,
Die hem verbind’, want anders bloedt hij dood.
Shylock
Is dat zoo voorgeschreven in den schuldbrief?
Portia
Het staat er niet uitdrukk’lijk, maar wat doet dit?
’t Waar’ goed, dat gij uit menschlijkheid het deedt.
Shylock
Ik kan ’t niet vinden, ’t staat niet in den schuldbrief.
Portia
Gij koopman, hebt gij ook nog iets te zeggen?
Antonio
Slechts luttel; ’k ben bereid en welgewapend! —
Geef mij de hand, Bassanio, vaar gij wel!
Het grieve u niet, dat dit voor u mij treft;
Want hierin toont zich ’t Noodlot goediger,
Dan ’t anders pleegt te doen. Hoe vaak toch laat het
Den bankroetier zijn schatten overleven,
Om met gerimpeld voorhoofd, holstaand oog
Een ouden dag van armoede af te wachten;
Het spaart mij ’t slepend leed van zulke ellend!
Breng aan uw eedle ga mijn groeten over,
Meld haar de toedracht van Antonio’s sterven,
Hoe ik u liefhad, roem den doode na,
En is ’t verhaal gedaan, laat haar beslissen,
Of niet Bassanio eens een vriend bezat.
Treurt gij slechts niet, dat gij een vriend verliest,
Dan treurt hij niet, dat hij uw schuld betaalt;
Want maakt de jood zijn snede diep genoeg,
Dan kwijt ik haar in eens met heel mijn hart.
Bassanio
Antonio, vriend, ik heb een vrouw gehuwd,
Die mij zoo dierbaar is als ’t leven zelf;
Maar ’t leven zelf, mijn vrouw, de gansche wereld,
Zij gelden mij niet hooger dan uw leven;
’k Gaf alles prijs, dit alles offerde ik
Dien duivel daar, om u van hem te ontslaan.
Portia
Uw vrouw betuigde u zeker luttel danks,
Was zij hierbij en hoorde ze uw betuiging.
Gratiano
Ik heb een vrouw, die ’k min, ik zweer ’t; maar ’k wenschte
Haar in den hemel, kon ze daar een macht
Verbidden, die dien hondschen jood verkneedde.
Nerissa
’t Is goed, dat gij dit in haar afzijn zegt:
Uw wensch kon licht den vreê van ’t huis verstoren.
Shylock
(ter zijde). Zoo zijn de christenmannen; – ’k heb een dochter,
Maar had ze wien ook van Barabbas’ stam
Tot man genomen, eer nog dan een christen! —
(Luid.) De tijd verloopt; ik bid u, kom tot de uitspraak.
Portia
Een pond van dezes koopmans vleesch is u;
Het hof erkent dit, en de wet verleent het.
Shylock
O hoogst rechtvaardig rechter!
Portia
Gij moet dit vleesch hem snijden van de borst;
De wet erkent dit, en het hof verleent het.
Shylock
Hoogstwijze rechter! – ’t Is beslist, bereid u!
Portia
Een oogenblik nog; – neem ook dit in acht: —
De schuldbrief hier geeft u geen druppel bloeds;
De woorden zijn uitdrukk’lijk: een pond vleesch.
Neem dus uw schuldbrief, neem gij uw pond vleesch;
Maar zoo, bij ’t snijden, gij een drup vergiet,
Een enklen druppel christenbloed, dan vallen
Uw land en goedren, naar Venetië’s wet,
Den staat Venetië toe.
Gratiano
O, eerlijk rechter! jood; een wijze rechter!
Shylock
Is dat de wet?
Portia
Is dat de wet? Gij zult de keur zelf zien;
Gij eischtet recht, en, wees verzekerd, recht
Zal u geworden, meer dan gij verlangt.
Gratiano
O wijze rechter! jood; een wijze rechter!
Shylock
’k Neem ’t aanbod aan; – betaal driemaal de schuld,
En dat de christen ga.
Bassanio
En dat de christen ga. Hier is het geld.
Portia
Bedaar! Den jood
Zal al zijn recht geworden! – neen, geen haast!
De boete zal hij hebben en niets meer.
Gratiano
O, jood, een eerlijk rechter! een wijs rechter!
Portia
Daarom, maak u gereed het vleesch te snijden.
Maar stort geen bloed; en snijd niet min of meer
Dan juist een pond; want neemt ge meer of minder
Dan juist een pond; – al waar’ ’t ook maar zooveel,
Dat het gewicht te licht wordt of te zwaar,
Een onderdeel zelfs van een twintigste
Van éénen scrupel; – slaat de weegschaal door,
Ja, waar’ ’t ook slechts de breedte van een haar, —
Dan sterft ge, en al uw goedren zijn verbeurd.
Gratiano
Een tweede Daniël! ja, een Daniël, jood!
Nu, ongedoopte hond, nu hebben we u.
Portia
Wat draalt de jood nog? Neem, wat u verviel.
Shylock
Geef mij mijn hoofdsom slechts, en laat mij gaan.
Bassanio
Ik heb het geld voor u gereed; hier is ’t.
Portia
Hij heeft het openlijk voor ’t hof versmaad;
Zijn recht slechts zal hij hebben en zijn schuldbrief.
Gratiano
Een Daniël, zeg ik weer, een tweede Daniël! —
Ik dank u, jood, voor ’t leeren van dat woord.
Shylock
Krijg ik dan nu niet eens mijn hoofdsom weer?
Portia
Niets krijgt ge, niets, dan de vervallen boete;
Die moogt ge op lijfsgevaar nu innen, jood.
Shylock
Dan doe de duivel hem er wel bij varen!
Ik laat me er langer niet mee in.
Portia
Ik laat me er langer niet mee in. Blijf, jood;
Het recht heeft nog iets anders van u te eischen.
De wetten van Venetië stellen vast: —
Als van een vreemdling te bewijzen is,
Dat hij, ’t zij rechtstreeks, ’t zij op slinksche wijs,
Een burger naar het leven heeft gestaan,
Dan naast de burger, wiens verderf hij zocht,
De helft van al zijn goedren; de andre helft
Valt aan de schatkist van den staat ten deel;
En ’t leven van den schuldige berust
In ’s dogen hand, die niemands stem behoeft.
Deze uitspraak, zeg ik, past geheel op u:
’t Is uit uw handling hier voor ’t hof gebleken,
Dat gij èn rechtstreeks èn op slinksche wijs
Met overleg het leven hebt bedreigd
Van den verweerder; en de strafbedreiging,
Zoo even aangehaald, is hier van kracht.
Dus kniel, en smeek genade van den doge.
Gratiano
Smeek om verlof, dat gij uzelf verhangt;
Want, daar gij al uw goed’ren hebt verbeurd,
Bleef u de waarde zelfs niet van den strik,
En moet de staat dat hangen nog betalen.
Doge
Opdat ge in ons een andren geest erkent,
Schenk ik u ’t leven, eer gij er om bidt;
Uw halve have is voor Antonio,
En de andre helft is aan den staat vervallen,
Maar deemoed kan dit mindren tot een boete.
Portia
Ja, voor den staat, niet voor Antonio.
Shylock
Neen, neem mij ’t leven ook, schenk dat mij niet;
Gij neemt mijn huis, als gij den steun mij neemt,
Waar heel mijn huis op rust; gij neemt mijn leven,
Als gij de midd’len neemt, waar ik door leef.
Portia
En wat kan ùw genade zijn, Antonio?
Gratiano
Een strop voor niet; niets meer, om Gods wil, niets.
Antonio
Behaagt het aan uw hoogheid en aan ’t hof,
Die straf van de eene helft hem kwijt te schelden,
Dan is ’t mij goed, mits hij mij de andre helft
In bruikleen geven wil, – om na zijn dood
Die weder af te staan aan de’ edelman,
Die onlangs hem zijn dochter heeft geschaakt;
En nog twee eischen: dat, voor deze gunst,
Hij van dit oogenblik een christen worde,
Ten andre, dat hij, hier nu, voor het hof,
Al wat hij bij zijn dood bezitten zal,
Zijn zoon Lorenzo en zijn dochter schenke.
Doge
Dit zal hij doen, of anders trek ik in
Wat ik reeds van genade heb gerept.
Portia
Zijt gij tevreden, jood? wat is uw antwoord?
Shylock
Ik ben tevreden.
Portia
Ik ben tevreden. Schrijver, stel een schenking.
Shylock
Ik bid u, sta mij toe van hier te gaan;
Ik ben niet wel; zend mij de schenking na;
Ik zal ze teek’nen.
Doge
Ik zal ze teek’nen. Ga dan heen, maar teeken.
Gratiano
Twee peten zult ge hebben bij uw doop;
Ware ik uw rechter, tien hadt gij er meer,
Om u ter galg te leiden, niet ter doopvont.
(Shylock af.)
Doge
Ik bid u, heer, gebruik het maal bij mij.
Portia
Verschoon me, ik zeg uw hoogheid need’rig dank;
Ik moet deze’ avond nog in Padua zijn,
En ’t beste is dus, onmidd’lijk af te reizen.
Doge
Het spijt me, dat uw tijd het niet gehengt. —
Antonio, toon u aan den doctor dankbaar,
Want, naar mij dunkt, zijt gij hem veel verplicht.
(De Doge, Senatoren en Gevolg af.)
Bassanio
Hoogedel heer, mijn vriend en ik, wij zijn
Door uwe wijsheid heden vrijgesproken
Van zware boete; en gaarne bieden we u,
Wat aan den jood verschuldigd was, drieduizend
Dukaten, voor uw edel hulpbetoon.
Antonio
En blijven, als uw schuld’naars, bovendien
Tot liefde en weêrdienst eeuwig u verplicht.
Portia
Die weltevreden is, is welbetaald;
Ik ben tevreden, dat ik u bevrijdde,
En reken daardoor reeds mij welbetaald;
Naar grooter loon heb ik nog nooit gestreefd.
Eén bede: ken me, als gij mij weer ontmoet;
Ik wensch u heil, en hiermeê neem ik afscheid.
Bassanio
Zoo laten we u niet los, mijn waarde heer;
Neem een gedacht’nis aan, maar als geschenk,
En niet als loon; twee gunsten vraag ik u:
Sla dit niet af, en duid mijn drang niet euvel.
Portia
Gij dringt mij sterk, en daarom geef ik toe.
(Tot Antonio.) Uw handschoen dan; ik draag ze u ter gedacht’nis;
(Tot Bassanio.) En daar gij ’t wenscht, neem ik deez’ ring van u; —
Trek niet de hand terug; ik wil niet meer;
En uwe vriendschap mag mij dit niet weig’ren.
Bassanio
Die ring, mijn heer, – ach, zulk een kleinigheid;
Ik zou mij schamen, u dien aan te bieden.
Portia
Ik wil niet anders hebben dan dien ring
Hoe ’t komt, ik weet niet, maar ik hecht er aan.
Bassanio
’t Is om de waarde niet, ’t is om den ring;
Den kostbaarste’ in Venetië geef ik u,
Dien openbare navraag vinden laat;
Slechts deze’ alleen, ik bid u, vraag dien niet.
Portia
Gij biedt, dit zie ik, onbekrompen aan;
Eerst leerdet gij mij beed’len, en nu, dunkt me,
Nu leer ik, hoe men beedlaars antwoord geeft.
Bassanio
Deez’ ring gaf, waarde heer, mijn vrouw me, en vroeg
Bij ’t aandoen mij een eed, dat ik hem nooit
Verkoopen zou, verliezen, weg zou schenken.
Portia
Met zulk een uitvlucht spaart men meen’ge gave.
Maar is uw vrouw geen dwaze vrouw, en weet ze,
Hoe ik dien ring verdiende, wis, zij zal
Niet eeuwig toornig blijven, dat ge aan mij
Hem weggaaft. – Nu, het zij zoo; ’t ga u wel.
(Portia en Nerissa af.)
Antonio
Bassanio, vriend, sta hem den ring toch af;
Dat zijn verdiensten en mijn vriendschap saam
Hier gelden tegen wat uw vrouw gebood.
Bassanio
Gratiano, haast u, haal hem in, en geef
Den ring hem nog; en breng hem, zoo ge kunt,
Zelf bij ons, in Antonio’s huis; – maak spoed!
(Gratiano af.)
Kom, gij en ik, wij gaan daar daad’lijk heen,
En morgen in de vroegte vliegen wij
Naar Belmont samen. Kom, Antonio.
(Bassanio en Antonio af.)