Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «De Drie Musketiers dl. I en II», sayfa 18

Yazı tipi:

HOOFDSTUK XXI.
De gravin de Winter

Onderweg liet de graaf zich door d’Artagnan met het een en ander bekend maken; niet met alles, wat er was voorgevallen, maar alleen met datgene, wat d’Artagnan wist. Uit hetgeen hij van den jongeling vernam en wat hem uit eigen ondervinding levendig voor den geest stond, kon hij zich een tamelijk getrouw denkbeeld vormen van den gevaarvollen toestand, terwijl de brief der koningin, hoe kort en zakelijk overigens, daaromtrent geen twijfel overliet. Maar wat hem vooral verbaasde, was, dat de kardinaal, in zijn belang, om den jongeling te beletten den voet in Engeland te zetten, niet was geslaagd hem onderweg op te houden. Het was toen en bij de betuiging dier verbazing, dat d’Artagnan hem de genomen maatregelen verhaalde, en hoe, ten gevolge der vriendschap en opoffering zijner drie vrienden, die hij, verstrooid op den weg, in hun bloed badende, had achtergelaten, hij zijn doel had bereikt, slechts één degensteek hebbende ontvangen, die het briefje der koningin had doorstoken, maar dien hij den heer de Wardes met een verschrikkelijke soort van munt had betaald.

Onderwijl hij naar dit zoo eenvoudig mogelijk voorgedragen verhaal luisterde, beschouwde de hertog bijwijlen den jongeling met een verwonderden blik, alsof het hem onbegrijpelijk was, dat zooveel voorzichtigheid, moed en verknochtheid zich met een gelaat konden vereenigen, dat nog geen twintig jaren aanduidde.

De paarden vlogen als de wind den weg over, en binnen weinige minuten waren zij voor de poorten van Londen. D’Artagnan had gedacht, dat, zoodra zij in de stad zouden zijn gekomen, de hertog den loop van zijn paard zou matigen, maar integendeel; hij vervolgde zijn weg in een woeste vaart, zich weinig bekommerende, of hij hen overreed, die zich op zijn weg bevonden. En inderdaad, de City doorrijdende, hadden er twee of drie voorvallen van dien aard plaats; Buckingham nochtans wendde zelfs het hoofd niet, om te zien wat er van hen geworden was, die hij had omvergeworpen. D’Artagnan volgde hem te midden der kreten, die veel naar verwenschingen geleken.

De binnenplaats van het hotel oprijdende, sprong Buckingham van zijn paard, en onverschillig, wat er van zou worden, wierp hij het den teugel op den nek en snelde de stoep op. D’Artagnan volgde hem, niet zonder eenige ongerustheid voor die arme dieren, van welke hij in de gelegenheid was geweest de waarde te schatten; maar het troostte hem te zien dat drie of vier lakeien reeds uit de keukens en stallen waren gekomen en onmiddellijk de paarden verzorgden. De hertog liep zoo haastig voort, dat d’Artagnan moeite had hem te volgen. Hij ging achtereenvolgens een aantal zalen door, versierd met een pracht, waarvan de voornaamste edellieden van Frankrijk zelfs geen denkbeeld hadden, en trad eindelijk een slaapkamer binnen, een wonder tevens van smaak en van rijkdom. In de alkoof dier kamer bevond zich een deur in het behangsel; de hertog opende ze met een kleinen gouden sleutel, welken hij om den hals aan een keten van hetzelfde metaal droeg.

Uit welvoeglijkheid was d’Artagnan achtergebleven, maar op het oogenblik, dat Buckingham den drempel dier deur overschreed, keerde hij zich om, en de aarzeling des jongelings ziende, zeide hij: „Kom! en indien gij het geluk hebt in de tegenwoordigheid van Hare Majesteit te worden toegelaten, zeg haar dan, wat gij gezien hebt.”

Door deze uitnoodiging aangemoedigd, volgde d’Artagnan den hertog, die de deur achter hem sloot. Beiden bevonden zich toen in een kleine kapel, geheel behangen met Perzische, met goud geborduurde zijde, en schitterend verlicht door een aantal waskaarsen… Boven een soort van altaar, onder een hemel van blauw fluweel, waarop zich witte en roode pluimen verhieven, hing een portret van natuurlijke grootte, Anna van Oostenrijk voorstellende, zoo gelijkend, dat d’Artagnan een kreet van verwondering slaakte, toen hij het ontwaarde. Men zou gezegd hebben, dat de koningin leefde. Op het altaar en onder het portret stond het kistje, waarin de diamanten haken waren geborgen. De hertog naderde het altaar, knielde, gelijk een priester voor het kruisbeeld zou gedaan hebben, en opende vervolgens het kistje.

„Ziedaar,” zeide hij, er een grooten blauwen strik uithalende, die van diamanten schitterde; „ziedaar die kostbaarheden, met welke ik gezworen had begraven te worden. De koningin neemt ze terug, haar wil, zooals die van God, geschiede in alle dingen.” – Vervolgens kuste hij achtereenvolgens al de diamanten, van welke hij ging scheiden. Eensklaps slaakte hij een vreeselijken kreet.

„Wat is er?” vroeg d’Artagnan angstig, „wat overkomt u, mylord!” – „Ach! alles is verloren!” riep Buckingham, bleek als een doode, „twee der diamanten ontbreken, ik vind er niet meer dan tien.” – „Heeft mylord ze verloren, of gelooft hij dat men ze hem ontstolen heeft?” – „Men heeft ze mij ontstolen,” hernam de hertog, „en het is de kardinaal, die het heeft uitgevoerd. Beschouw slechts de linten, waarop zij bevestigd waren, zij zijn met een schaar afgesneden.” – „Heeft mylord eenig vermoeden, wie den diefstal heeft gepleegd?.. Misschien heeft die persoon ze nog in zijn bezit.” – „Wacht, wacht een oogenblik!” riep de hertog: „de eenige keer, dat ik die diamanten gedragen heb, was op het bal der koningin te Windsor, nu acht dagen geleden. De gravin de Winter, met wie ik in onmin was, is mij op dat bal genaderd. Die verzoening kan niet anders dan de wraak eener jaloersche vrouw zijn geweest. Sedert dien dag heb ik haar niet weergezien. Die vrouw is een zendelinge van den kardinaal.” – „Maar heeft hij er dan in de geheele wereld?” riep d’Artagnan. – „O ja, ja,” zeide Buckingham tandenknarsende van woede, „ja, hij is een vreeselijk strijder. Maar ondertusschen, wanneer moet het bal plaats hebben?” – „Aanstaanden Maandag.” – „Aanstaanden Maandag! nog vijf dagen. Wij hebben dus nog meer tijd, dan wij behoeven. Patrick!” riep de hertog, de deur der kapel openende, „Patrick!”

Zijn vertrouwde kamerdienaar verscheen. – „Mijn juwelier en mijn secretaris!” – De kamerdienaar verwijderde zich zwijgende en met een haast, die van de gewoonte getuigde, welke hij zich had eigen gemaakt, blindelings en zonder spreken te gehoorzamen. Maar hoewel de juwelier het eerst was geroepen geworden, was het de secretaris, die het eerst verscheen, iets zeer natuurlijks, daar deze in het hotel woonde.

Hij vond Buckingham voor een tafel in zijn slaapkamer zitten, met eigen hand eenige bevelen schrijvende. – „Mijnheer Jackson!” zeide hij, „gij moet u oogenblikkelijk naar den lord-kanselier begeven en hem zeggen, dat ik hem met de uitvoering dezer bevelen belast. Ik begeer, dat zij zonder verwijl ten uitvoer worden gebracht.” – „Maar, Excellentie! indien de lord-kanselier mij naar de beweegredenen vraagt, die Uwe Genade tot een zoo buitengewonen maatregel hebben doen besluiten, wat moet ik dan antwoorden?” – „Dat het mijn wil is en ik aan niemand rekenschap mijner daden verschuldigd ben.” – „Zal hij dit antwoord ook aan Zijne Majesteit moeten overbrengen?” hernam glimlachende de geheimschrijver, „indien Zijne Majesteit toevallig de nieuwsgierigheid had te willen weten, waarom geen enkel schip de haven van Groot-Brittanje mag verlaten?” – „Gij hebt gelijk, mijnheer!” antwoordde Buckingham; „dan moet hij den koning zeggen, dat ik tot den oorlog besloten heb, en deze maatregel mijn eerste vijandelijkheid jegens Frankrijk is.” – De geheimschrijver boog en verwijderde zich.

„Van dien kant kunnen wij nu gerust zijn,” zeide Buckingham, zich tot d’Artagnan wendende, „zij zullen er niet dan na u komen.” – „Hoedat?” – „Ik heb een embargo gelegd op al de schepen, die zich op dit oogenblik in de havens Zijner Majesteit bevinden, en zonder bijzonder verlof zal geen er van het anker durven lichten.”

D’Artagnan zag verbaasd den man aan, die de onbegrensde macht, waarmede het vertrouwen des konings hem bekleedde, ten dienste zijner minnarijen deed strekken. Buckingham bemerkte aan de uitdrukking van het gelaat des jongelings, wat er in zijn ziel omging en hij glimlachte.

„Ja,” zeide hij, „ja! het is, omdat Anna van Oostenrijk wezenlijk mijn koningin is; op één woord van haar zou ik mijn vaderland, mijn koning, mijn God verraden!.. Zij heeft mij verzocht de protestanten van la Rochelle de hulp niet te zenden, welke ik hun had beloofd, en ik heb aan haar verlangen voldaan. Ik heb mijn woord verbroken; maar om het even, ik gehoorzaam aan haar begeerte; ben ik niet grootelijks voor mijn gehoorzaamheid beloond, spreek! want het is aan die gehoorzaamheid, dat ik haar portret verschuldigd ben!”

D’Artagnan stond verstomd, de teedere en onzichtbare draden ziende, van welke somwijlen het lot van een volk en het leven van zoovele menschen afhangt.

Terwijl hij in deze overwegingen verdiept bleef, trad de goudsmid binnen: hij was een Ier, een der bekwaamsten in zijn vak, en die met eigen mond verzekerde, dat hij jaarlijks honderd duizend pond sterling door den hertog van Buckingham verdiende.

„Mijnheer O’Reilly!” zeide de hertog, hem in de kapel geleidende, „bezie die diamanten haken eens en zeg mij, wat elk hunner waard is.”

De goudsmid wierp een blik op den sierlijken vorm, waarin zij bewerkt waren, berekende door elkander de waarde der diamanten en zonder de minste aarzeling antwoordde hij: „Vijftienhonderd pistolen het stuk, mylord.” – „Hoeveel dagen worden er vereischt om twee haken zooals deze te maken? gij ziet dat er twee aan ontbreken.” – „Acht dagen, mylord!” – „Ik zal voor elk drie duizend pistolen betalen, indien ik ze overmorgen heb.” – „Mylord zal ze hebben.” – „Gij zijt een kostelijk man, meester O’Reilly! maar dat is nog niet alles; die haken mogen aan niemand toevertrouwd en moeten in dit hotel vervaardigd worden…” – „Onmogelijk, mylord! ik alleen ben in staat ze zoodanig te maken, dat men geen onderscheid tusschen de oude en de nieuwe zal zien.” – „Derhalve, mijn beste O’Reilly! zijt gij mijn gevangene, en al wildet gij op dit oogenblik dit hotel verlaten, gij zoudt het niet kunnen… schik u dus naar de omstandigheden. Noem mij diegenen uwer knechts, welke gij noodig mocht hebben en geef de werktuigen op, die zij moeten medebrengen.”

De goudsmid kende den hertog, hij wist wel, dat elke tegenwerping nutteloos was en onderwierp zich dus. – „Het zal mij toch wel geoorloofd zijn mijn vrouw te doen verwittigen?” vroeg hij. – „O! gij moogt haar zelfs spreken, mijn waarde meester O’Reilly, uw gevangenschap zal niet streng zijn, wees gerust, en daar elke moeite een belooning waardig is, ziehier, behalve den prijs der twee haken, een biljet van duizend pistolen, om u het verdriet te doen vergeten, dat ik u veroorzaak.”

D’Artagnan kon zich van de verwondering niet herstellen, hem door den minister veroorzaakt, die zoo ruimschoots over millioenen gouds en menschen kon beschikken. De goudsmid schreef intusschen aan zijn vrouw, haar tegelijkertijd het briefje van duizend pistolen zendende, met het verzoek, hem daarvoor in de plaats te doen geworden zijn behendigsten werkman en een keuze van diamanten, van welke hij haar het gewicht en de namen opgaf, alsmede een lijst der werktuigen, die hij noodig had. Buckingham geleidde den goudsmid in de kamer, die voor hem was bestemd en welke, na verloop van een half uur, in een werkplaats was veranderd; vervolgens plaatste hij voor de deur een schildwacht, die niemand, wie dan ook, mocht binnenlaten, behalve zijn kamerdienaar Patrick.

Het is onnoodig hierbij te voegen, dat het aan den goudsmid O’Reilly en aan zijn knecht volstrekt was verboden uit te gaan, onder welk voorwendsel ook. Dit geregeld zijnde keerde de hertog tot d’Artagnan terug.

„Thans, mijn jonge vriend,” zeide hij tot hem, „thans behoort Engeland aan ons beiden: wat wilt gij, wat begeert gij?” – „Een bed,” antwoordde d’Artagnan, „dat is voor het oogenblik, ik beken het, datgene, waaraan ik het meest behoefte heb.” – Buckingham gaf aan d’Artagnan een kamer naast de zijne. Hij wilde den jongeling onder zijn bereik houden, niet omdat hij hem wantrouwde, maar ten einde iemand te hebben, met wien hij onafgebroken over de koningin kon spreken.

Een uur later werd in Londen het bevel afgekondigd, van uit welke haven ook geen schip, naar Frankrijk bestemd, te laten vertrekken, zelfs niet de paketboot met brieven. Iedereen zag hierin een oorlogsverklaring tusschen beide koninkrijken.

Twee dagen later, tegen elf uur, waren de twee diamanten haken gereed, en zoo nauwkeurig nagebootst en zoo volkomen gelijk, dat Buckingham de nieuwe uit de oude niet kon herkennen en dat zelfs de kundigsten in dat vak, zooals hij, er zich in vergist zouden hebben. Dadelijk liet hij d’Artagnan roepen.

„Ziedaar,” zeide hij, „de diamanten haken, welke gij komt halen; gij zijt nu getuige geweest, dat al wat menschelijke macht heeft kunnen doen, gedaan is geworden.” – „Wees gerust, mylord! ik zal zeggen, wat ik heb gezien; maar Uwe Genade geeft mij de diamanten zonder het kistje.” – „Het kistje zou u hinderlijk zijn; buitendien, het kistje is mij te kostbaarder geworden, omdat het mij alleen overblijft. Gij zult zeggen, dat ik het behoud.” – „Ik zal uw boodschap woordelijk overbrengen, mylord!” – „En thans,” hernam Buckingham, den jongeling strak aanziende, „hoe zal ik dit u ooit kunnen vergelden!”

D’Artagnan werd rood tot in het wit zijner oogen. Hij begreep, dat de hertog een middel zocht, om hem iets te doen aannemen en het denkbeeld, dat het bloed zijner vrienden en het zijne door Engelsch goud zou betaald worden, stiet hem geweldig tegen de borst.

„Verstaan wij elkander wel, mylord!” hernam hij, „en beschouwen wij van te voren de zaken uit het ware oogpunt, opdat er geen vergissing plaats hebbe. Ik ben in dienst van den koning en de koningin van Frankrijk en behoor bij de compagnie der gardes van den heer des Essarts, die, zoowel als zijn schoonbroeder, de heer de Tréville, aan Hunne Majesteiten zeer gehecht is. Ik heb dus alles voor de koningin en niets voor Uwe Genade gedaan. Wat meer is, misschien zou ik van dat alles niets hebben gedaan, indien ik niet in de gelegenheid ware geweest iemand welgevallig te zijn, die mijn dame is, zooals de koningin de uwe.” – „Ja,” zeide de hertog glimlachende, „en ik geloof zelfs die andere persoon te kennen; het is…” – „Mylord! ik heb haar niet genoemd,” viel de jongeling hem haastig in de rede. – „Dat is ook waar,” zeide de hertog. „Het is dus jegens haar, dat ik erkentelijk moet zijn voor uw toewijding.” – „Gij hebt het gezegd, mylord! want juist op dit oogenblik, dat er een oorlog op handen is, beken ik u, dat ik in Uwe Genade niets anders dan een Engelschman zie en bijgevolg een vijand, dien ik nog liever zou ontmoeten op het slagveld dan in het park van Windsor of in de gangen van het Louvre; hetgeen mij trouwens niet zal beletten, stiptelijk mijn zending te volbrengen; maar ik herhaal het aan Uwe Genade, dat zij mij persoonlijk niet den minsten dank schuldig is voor hetgeen ik in deze tweede samenkomst voor mij zelven doe, als voor hetgeen ik reeds voor haar gedaan heb in de eerste. Wij zeggen: trotsch als een Gaskonjer!” antwoordde d’Artagnan. „De Gaskonjers zijn de Schotten van Frankrijk!”

D’Artagnan groette den hertog en maakte zich gereed te vertrekken. – „Hoe nu, wilt gij op die wijze vertrekken? Waarheen en hoe?” – „Dat is waar ook.” – „Goddam! de Franschen denken aan niets.” – „Ik vergat, dat Engeland een eiland is en gij er de koning van zijt.” – „Ga naar de haven, vraag naar de brik de Sond, stel dezen brief den kapitein ter hand; hij zal u naar een kleine haven overbrengen, waar men u zeker niet zal wachten en waar gewoonlijk niets anders dan visschersvaartuigen inloopen.” – „Hoe heet die haven?” – „Saint-Valéry; maar wacht dan toch. Wanneer gij daar zult zijn aangekomen, moet gij een geringe herberg zonder naam of uithangbord, een echte matrozenkroeg, binnengaan; gij kunt u niet vergissen, daar is er slechts een.” – „En verder?” – „Zult gij naar den waard vragen en hem zeggen: forward! dat wil zeggen, voorwaarts: dat is zooveel als een herkenningsteeken. Hij zal u dan een gezadeld paard geven en u den weg wijzen, dien gij volgen moet; gij zult vier wisselplaatsen vinden. Indien gij op elke wisselplaats uw adres te Parijs wilt opgeven, dan zullen de vier paarden u derwaarts volgen: gij kent er reeds twee van, en gij schijnt die als een goed kenner gewaardeerd te hebben; het zijn die, welke wij bereden hebben; geloof mij, de andere zullen niet minder zijn. Die vier paarden zijn opgetuigd om ten oorlog te gaan. Hoe fier gij ook moogt zijn, zult gij toch niet weigeren, er een aan te nemen en aan uw vrienden de drie andere te doen aannemen; daarenboven, het is om er mede in het veld te gaan. Het doel heiligt de middelen, zooals gij Franschen immers zegt, niet waar?” – „Ja, mylord! ik neem het aan,” zeide d’Artagnan, „en als het Gode behaagt, zullen wij van uw geschenken een goed gebruik maken.” – „Geef mij nu de hand, jongeling! misschien ontmoeten wij elkander spoedig op het slagveld; maar intusschen scheiden wij als goede vrienden.” – „Ja, mylord! maar in de hoop spoedig vijanden te worden.” – „Wees gerust, ik beloof het u.” – „Ik reken op uw woord, mylord!” – D’Artagnan groette den hertog en begaf zich haastig naar de haven.

Tegenover den Tower van Londen vond hij het aangeduide schip; hij stelde den brief aan den kapitein ter hand, die hem door den gouverneur der haven voor gezien liet teekenen en daarop onmiddellijk onder zeil ging.

Vijftig vaartuigen lagen zeilklaar, maar moesten wachten. Een er van voorbij varende, meende d’Artagnan de vrouw van Meung te herkennen, dezelfde, die door den onbekenden edelman milady werd genoemd en die hij, d’Artagnan, zoo schoon had gevonden; maar tengevolge van den stroom der rivier en den goeden wind stevende het schip zoo snel voort, dat het in weinige oogenblikken uit het gezicht was.

Den volgenden ochtend te negen uur landde men te Saint-Valéry. D’Artagnan richtte zijn schreden onmiddellijk naar de aangeduide herberg en herkende ze aan de kreten, die er van uit opgingen: men sprak over den oorlog tusschen Engeland en Frankrijk als van iets, dat aanstaande en onvermijdelijk is, en de vroolijke matrozen hielden feest. D’Artagnan drong door de menigte heen, naderde den herbergier en uitte het woord forward! Op hetzelfde oogenblik gaf de herbergier hem een teeken te volgen, ging door een deur naar de plaats en bracht hem in den stal, waar een gezadeld paard hem wachtte, en vroeg hem of er nog iets van zijn dienst was.

„Ik moet den weg nog weten, dien ik moet volgen,” zeide d’Artagnan. – „Begeef u van hier naar Blangy, en van Blangy naar Neufchâtel. Treed te Neufchâtel de herberg de Vergulde Egge binnen, geef aan den herbergier het wachtwoord en gij zult, zooals hier, een gezadeld paard vinden.” – „Ben ik iets schuldig?” vroeg d’Artagnan. – „Alles is betaald en ruimschoots. Goede reis en dat God u geleide!” – „Amen!” antwoordde de jongeling, in galop zich verwijderende.

Vier uren later was hij te Neufchâtel. Hij volgde stiptelijk de ontvangen voorschriften. Te Neufchâtel vond hij, evenals te St. Valéry, een gezadeld paard, dat hem wachtte; hij wilde de pistolen uit de holsters van het zadel nemen, dat hij verliet, om die in de holsters van het paard te doen, dat hij nu ging bestijgen, maar die holsters waren met dezelfde soort pistolen voorzien. – „Wat is uw adres te Parijs?” – „Hotel des gardes, compagnie des Essarts.” – „Goed!” was het antwoord. – „Welken weg moet ik inslaan?” vroeg nu op zijn beurt d’Artagnan. – „Dien van Rouaan, maar gij moet de stad rechts laten liggen. Gij zult in het kleine dorpje Ecouis stil houden, daar is slechts een herberg, het Wapen van Frankrijk. Beoordeel ze niet naar het uiterlijke: in den stal zult gij een paard vinden, dat even goed zal zijn als dit.” – „Hetzelfde wachtwoord?” – „Volkomen hetzelfde.” – „Vaarwel baas!” – „Goede reis, edele heer! is er nog iets van uw dienst?” – D’Artagnan schudde met het hoofd van neen en vertrok in vollen galop.

Te Ecouis werd hetzelfde tooneel herhaald: hij vond een even beleefden herbergier en een versch en uitgerust paard. Hij liet zijn adres achter, zooals hij reeds had gedaan en vertrok in denzelfden galop naar Pontoise.

Te Pontoise wisselde hij voor de laatste maal van paard en te negen uur reed hij in vollen draf de binnenplaats van den heer de Tréville op. In twaalf uren tijds had hij bij de zestig mijlen afgelegd.

De heer de Tréville ontving hem alsof hij hem nog dienzelfden morgen gezien had; alleen drukte hij hem de hand wat sterker dan gewoonlijk. Hij berichtte hem, dat de kompagnie van den heer des Essarts de wacht had aan het Louvre en hij zich op zijn post kon begeven.

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
11 ağustos 2017
Hacim:
870 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3,8, 4 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre