Sadece LitRes`te okuyun

Kitap dosya olarak indirilemez ancak uygulamamız üzerinden veya online olarak web sitemizden okunabilir.

Kitabı oku: «De Drie Musketiers dl. I en II», sayfa 33

Yazı tipi:

HOOFDSTUK X.
Het beleg van la Rochelle

Het beleg van la Rochelle was een der gewichtigste gebeurtenissen tijdens de regeering van Lodewijk XIII. De staatkundige inzichten van den kardinaal, bij het ondernemen der belegering, waren zeer uitgebreid. Van de door Hendrik IV aan de Hugenooten afgestane steden bleef slechts la Rochelle over. De kardinaal wilde dat laatste toevluchtsoord van het Calvinisme vernietigen. La Rochelle, dat door de verdelging der andere Calvinistische steden een nieuwe belangrijkheid verkregen had, was buitendien de laatste ingangspoort der Engelschen in Frankrijk, en door die poort voor Engeland, Frankrijks eeuwigen vijand, te sluiten, voltooide de kardinaal het werk, door Jeanne d’Arc en den hertog de Guise begonnen.

Ook Bassompierre, die tegelijk protestant en katholiek was: protestant uit overtuiging en katholiek als commandeur der Orde van den H. Geest; Bassompierre, Duitscher van geboorte, maar Franschman van harte, Bassompierre eindelijk, die een bijzonder commando bij de belegering van la Rochelle had, zeide, toen hij aan het hoofd van eenige andere edellieden, evenals hij protestant, een aanval deed: „Gij zult zien, heeren, dat wij dom genoeg zijn la Rochelle in te nemen.”

En Bassompierre had gelijk. De kanonnade van het eiland voorspelde hem de dragonnades der Cévennes; de inneming van la Rochelle was het voorspel van de herroeping van het Edict van Nantes. Maar bij dat algemeen overzicht van den gelijkmakenden en vereenvoudigenden minister, dat tot de geschiedenis behoort, is de kroniekschrijver wel verplicht de kleine oogmerken van den verliefden en ijverzuchtigen medeminnaar aan te stippen.

Richelieu, zooals algemeen is bekend, was op de koningin verliefd geweest; was die liefde bij hem slechts staatkunde, of wel een dier hartstochten, welke Anna van Oostenrijk diegenen wist in te boezemen, die haar omringden? Dat kunnen wij niet bepalen, maar men heeft in alle geval door de voorafgaande bijzonderheden dezer geschiedenis gezien, dat Buckingham op hem de overwinning had behaald, en in twee of drie omstandigheden en vooral bij gelegenheid der diamanten haken, dank zij de toewijding der drie musketiers en den moed van d’Artagnan, hem bitter had misleid. Richelieu had dus niet alleen belang Frankrijk van een vijand te bevrijden, maar zich ook op een medeminnaar te wreken. Overigens, de wraak moet groot en schitterend zijn, waardig een man, die al de krachten eens koninkrijks als een degen in zijn hand heeft.

Richelieu wist, dat door Engeland te bestrijden, hij over Buckingham zoude zegevieren; immers, door Engeland voor het oog van geheel Europa te vernederen, vernederde hij Buckingham in de oogen der koningin.

Van zijn kant werd Buckingham, tegelijk de eer van Engeland op den voorgrond stellende, door volkomen dezelfde belangen gedreven als de kardinaal; ook Buckingham streefde naar de vervulling eener persoonlijke wraak. Onder geen voorwendsel hoegenaamd had Buckingham als ambassadeur naar Frankrijk kunnen terugkeeren; nu wilde hij er als overwinnaar binnendringen. Hieruit volgde, dat de inzet van dit spel, hetwelk de twee machtige staten ten pleziere van twee verliefde mannen speelden, niets meer dan eenvoudig een blik van Anna van Oostenrijk was.

Het eerste voordeel was voor den hertog van Buckingham geweest; onverwachts in het gezicht van het eiland met negentig schepen en ongeveer twintig duizend man gekomen zijnde, had hij den graaf de Toiras overvallen, die op het eiland in naam des konings het bevel voerde, en na een bloedig gevecht had hij zijn ontscheping bewerkstelligd. Melden wij in het voorbijgaan, dat in dat gevecht de baron Chantal sneuvelde. De baron Chantal liet als wees een jong meisje van achttien maanden na. Dat meisje was later mevrouw de Sévigné. De graaf de Toiras trok zich met het garnizoen terug in de citadel St. Martijn en bemande een klein fort, dat men het fort de la Prée noemde, met een honderdtal soldaten. Die gebeurtenis deed den kardinaal zijn plan bespoedigen, en in afwachting dat de koning en hij het opperbevel der belegering van la Rochelle, waartoe besloten was, op zich zouden nemen, had hij reeds Monsieur doen vertrekken, om de eerste werkzaamheden te besturen, en naar het tooneel des oorlogs al de troepen gezonden, over welke hij had kunnen beschikken. Het was bij deze afdeeling, die de voorhoede uitmaakte, dat onze vriend d’Artagnan zich bevond.

De koning, zooals wij hebben gezegd, zou volgen, zoodra hij zijn parlement had gehouden. Van de zitting opstaande had hij de koorts gevoeld, doch niettemin willen vertrekken; intusschen verergerde zijn toestand en was hij genoodzaakt te Villeroy te blijven. En dewijl de musketiers bleven, waar de koning zich ophield, was hiervan het gevolg, dat d’Artagnan, die eenvoudig bij de garde behoorde, zich voor een oogenblik van zijn goede vrienden, Athos, Porthos en Aramis, vond gescheiden. Die scheiding, welke voor hem slechts een onaangenaamheid was, zou hem zeker grootelijks hebben verontrust, indien hij de onbekende gevaren had kunnen raden, welke hem omgaven. Hij kwam desniettemin behouden in het legerkamp voor la Rochelle aan.

Alles was in denzelfden toestand. De hertog van Buckingham en zijn Engelschen, meester van het eiland , gingen voort, maar zonder voordeel, de citadel St. Martijn en het fort la Prée te belegeren, en de vijandelijkheden met la Rochelle waren sedert twee of drie dagen begonnen, bij gelegenheid van het opwerpen van een fort in de nabijheid der stad, door den hertog d’Angoulême.

De gardes, onder bevel van den heer des Essarts, waren in het klooster der Minderbroeders gelegd. Maar zooals ons bekend is, had d’Artagnan, steeds vervuld met het denkbeeld om tot de musketiers over te gaan, weinig vriendschap met zijn krijgsmakkers onderhouden; hij vond zich dan ook alleen aan zijn denkbeelden overgegeven. Zijn beschouwingen waren van geen aangenamen aard. Sedert een jaar, dat hij te Parijs was gekomen, had hij zich met de openbare zaken bezig gehouden, terwijl zijn eigen zaken niet zeer waren vooruitgegaan, evenmin wat liefde als wat fortuin betrof. Immers de eenige vrouw, die hij waarlijk had bemind, was juffrouw Bonacieux, en zij was verdwenen, zonder dat het hem mocht gelukken te ontdekken, wat er van haar geworden was. En wat zijn fortuin betreft, had hij, een zoo nietig wezen, zich den kardinaal tot vijand gemaakt, den man, voor wien de aanzienlijksten van het koninkrijk, te beginnen met den koning, beefden. Die man had hem kunnen vernietigen, en toch had hij het niet gedaan. Voor een zoo vooruitzienden geest als d’Artagnan was die goede gezindheid hem als een licht, dat hem een betere toekomst deed zien. Vervolgens had hij zich nog een vijand gemaakt, wel minder te vreezen, dacht hij, maar die echter niet te verachten was. Die vijand was milady. Daar tegenover stond, dat hij de bescherming en de gunst der koningin genoot; maar de gunst der koningin was in die oogenblikken een reden te meer om vervolgd te worden, en haar bescherming, zooals men weet, beschermde zeer slecht, getuige hiervan Chalais en juffrouw Bonacieux. Wat hij eigenlijk bij dat alles gewonnen had, was de diamant van vijf of zes duizend franken, dien hij aan den vinger had; maar in de veronderstelling dat d’Artagnan dien diamant voor zijn eerzuchtige plannen wilde bewaren, om er zich den een of anderen dag als herkenningsteeken bij de koningin van te bedienen, had die intusschen voor het oogenblik even weinig waarde als de keisteenen, welke hij betrad.

Wij zeggen als de keisteenen, die hij betrad; want d’Artagnan maakte deze opmerking, terwijl hij een fraaien kleinen weg bewandelde, die van het legerkamp naar een naastbijgelegen dorp leidde. Maar die beschouwingen hadden hem verder gebracht dan hij dacht, de dag begon te tanen, toen hij in de laatste zonnestralen achter een heg den loop van een musket meende te zien blinken.

D’Artagnan bezat een vluggen blik en ging steeds spoedig tot een besluit over; hij begreep, dat het musket daar niet alleen was gekomen, en hij, die het droeg, zich niet achter een heg had verscholen met vredelievende bedoelingen. Hij besloot zich uit de voeten te maken, toen hij aan de andere zijde achter een rots den loop van een tweede musket bespeurde. Hij was ongetwijfeld in een hinderlaag gevallen. De jongeling wierp een blik op het eerste musket en zag met zekeren angst, dat het in de richting waar hij was nederdaalde; maar zoodra hij bemerkte, dat de opening van den loop onbeweeglijk bleef, wierp hij zich voorover op den grond. Tegelijkertijd ging het schot af, en hij hoorde het fluiten van den kogel, die hem over het hoofd vloog. Er was geen tijd te verliezen, d’Artagnan was in één sprong overeind, toen op hetzelfde oogenblik de kogel van het andere musket de keisteenen deed opspringen, juist op de plek waar hij zich met het gezicht ter aarde had geworpen.

D’Artagnan was niet een dier onzinnige dapperen, die een dwazen dood tegemoet gaan, opdat men van hen kunne zeggen, dat zij geen schrede achteruit zijn gegaan; bovendien was hier geen moed te toonen, d’Artagnan was in een moordkuil gevallen.

„Indien het derde schot afgaat, ben ik dood,” dacht hij. En onmiddellijk vlood hij, met de snelheid zijner wegens hun vlugheid beroemde landslieden, in de richting van het legerkamp, maar hoe snel zijn vlucht ook was, had hij, die het eerst zijn musket had afgeschoten, den tijd gehad het weder te laden en zoo juist te mikken, dat de kogel d’Artagnan’s hoed doorboorde en hem tien schreden ver deed wegvliegen. D’Artagnan, geen anderen hoed hebbende, raapte hem al loopende op, kwam hijgende en bleek te huis, zette zich zonder aan iemand iets te zeggen neder en begon na te denken.

Dat voorval kon drieërlei oorzaken hebben: de eerste, meest waarschijnlijke, kon een hinderlaag der vijanden uit la Rochelle zijn, aan wie het niet onaangenaam zou zijn geweest een der gardes Zijner Majesteit neer te schieten, daar zulks een vijand minder ware geweest en die vijand een goed gevulde beurs in zijn zak had kunnen hebben. D’Artagnan bekeek zijn hoed, beschouwde het door den kogel gemaakte gat en schudde het hoofd. De kogel was niet van een musket, het was die van een bus: de juistheid van het schot had hem reeds doen vermoeden, dat het door een bijzonder geweer gelost was geworden; bijgevolg kon het geen krijgsaanval geweest zijn, daar de kogel niet van het gewone kaliber was.

Het kon ook een herinnering aan den kardinaal zijn. Men weet, dat op hetzelfde oogenblik, toen die heilrijke zonnestraal hem den loop des geweers deed bemerken, hij zich verwonderde over de goede gezindheid van Zijne Eminentie jegens hem. Maar d’Artagnan schudde twijfelachtig het hoofd. Jegens lieden, voor welke hij slechts den arm behoefde uit te strekken, ging de kardinaal zelden tot dergelijke middelen over.

Het kon ook een wraakoefening van milady zijn geweest. Die veronderstelling was waarschijnlijker. Hij trachtte zich tevergeefs de gelaatstrekken of de kleeding der moordenaars te herinneren; zijn haastige vlucht had hem in de onmogelijkheid gesteld iets op te merken.

„Ach, mijn arme vrienden!” zuchtte d’Artagnan, „waar zijt gij? O! hoe ontbeer ik u!”

D’Artagnan bracht een zeer slechten nacht door. Drie of vier malen ontwaakte hij verschrikt, zich verbeeldende dat iemand zijn bed naderde om hem met een dolk te doorsteken. Intusschen daagde de ochtend, zonder dat de duisternis iets bijzonders had aangebracht. Doch d’Artagnan was verzekerd dat, wat was uitgesteld, daarom niet was opgegeven. Hij bleef den geheelen dag te huis; het slechte weer strekte hem voor zich zelven ter verontschuldiging.

Den daaropvolgenden dag werd te negen uur de ban geslagen. De hertog van Orleans inspecteerde de wachtposten. De gardes stelden zich in slagorde; en d’Artagnan nam in hun gelederen plaats. Monsieur ging het front voorbij; vervolgens naderden hem al de hoofdofficieren om hem te complimenteeren. De heer des Essarts, kapitein der gardes, naderde gelijk de overigen. Na verloop van een oogenblik meende d’Artagnan, dat de heer des Essarts hem wenkte; hij wachtte een nieuwen blik van zijn bevelhebber, en toen de wenk hernieuwd werd, trad hij uit de gelederen en naderde om de bevelen te ontvangen.

Monsieur,” zeide de heer des Essarts, „verlangt eenige vrijwilligers ter uitvoering eener gevaarlijke onderneming, maar die tot eer zal verstrekken aan diegenen, welke haar zullen vervuld hebben; ik heb u daarom een wenk gegeven, ten einde u gereed te houden.” – „Ik dank u, kapitein!” zeide d’Artagnan, die niets liever wenschte dan zich voor het oog van den luitenant-opperbevelhebber te onderscheiden.

Het was dan ook tengevolge van een uitval der bezetting van la Rochelle, die het bolwerk had hernomen van hetwelk het koninklijke leger zich twee dagen te voren meester maakte, dat tot het doen van een looze verkenning, om te zien op welke wijze dat bolwerk bewaard werd, moest worden overgegaan. Eenige oogenblikken daarna verhief Monsieur de stem en zeide: „Ik heb voor die onderneming drie of vier vrijwilligers noodig, aangevoerd door iemand, waarop men kan rekenen.” – „Wat den laatsten betreft, Uwe Excellentie! dezen heb ik bij de hand,” zeide de heer des Essarts, d’Artagnan aanwijzende; „en wat de vier of vijf vrijwilligers aangaat, Uwe Excellentie heeft slechts zijn bedoeling te doen kennen, en er zullen hem geen manschappen ontbreken.” – „Vier vrijwilligers om met mij den dood te trotseeren?” riep d’Artagnan, zijn degen omhoog stekende. Twee zijner krijgsmakkers traden onmiddellijk voor en twee soldaten voegden zich bij hen, zoodat het vereischte getal aanwezig was. D’Artagnan wees dan ook al die zich nog aanboden af, hen niet voorbij willende gaan, die de eersten waren geweest.

Men was niet zeker, of na de herneming van het bolwerk de belegerden het verlaten of er een bezetting in gelegd hadden; de plaats moest dus tamelijk van nabij onderzocht worden om zich van de zaak te verzekeren. D’Artagnan vertrok met zijn vier manschappen en volgde de loopgraaf; de twee gardes gingen naast hem, terwijl de twee soldaten volgden. Zij waren tot op ongeveer een honderdtal schreden het bolwerk genaderd, gedekt door de bemanteling, toen d’Artagnan, omziende, bemerkte, dat de twee soldaten verdwenen waren. Hij meende, dat zij uit vrees waren achtergebleven, en hij vervolgde zijn weg. Aan den hoek der loopgraaf bevond men zich op zestig schreden van het bolwerk. Men bespeurde niemand en het bolwerk scheen verlaten te zijn. De drie waaghalzen raadpleegden met elkander of zij nog verder zouden gaan, toen eensklaps een wolk van rook den reusachtigen steenhoop omringde en een twaalftal kogels rondom d’Artagnan en zijn makkers vlogen. Zij wisten nu wat zij wilden weten: het bolwerk werd bewaakt; een langer oponthoud op die gevaarlijke plek zou een nuttelooze onvoorzichtigheid zijn geweest.

D’Artagnan en de twee gardes keerden terug en begonnen een aftocht, die veel naar een vlucht geleek. Aan den hoek der loopgraaf gekomen, die hun tot verschansing zou strekken, viel een der gardes, door een kogel in de borst getroffen; de andere, wien niets deerde, zette zijn loop naar het legerkamp voort.

D’Artagnan wilde op die wijze zijn krijgsmakker niet verlaten en boog zich over hem om hem in het opstaan behulpzaam te zijn en hem naar het legerkamp terug te voeren; maar op dat oogenblik werden er twee schoten gelost; een kogel verbrijzelde het hoofd van den gekwetste, terwijl de andere tegen de rots vloog, na twee duim bezijden d’Artagnan te zijn voorbijgesnord. De jongeling wendde zich haastig om, want die aanval kon niet van het bolwerk komen, wijl hij door den hoek der loopgraaf gedekt was.

De twee soldaten, die hem verlaten hadden, kwamen hem voor den geest en herinnerden hem de twee moordenaars van twee dagen te voren; hij besloot dus nu te onderzoeken, waaraan hij zich te houden had, en liet zich op het lichaam van zijn makker vallen, alsof hij dood ware geweest. Hij zag toen onmiddellijk twee hoofden boven een verlaten verschansing uitkomen, die op dertig schreden afstands was. Het waren die van onze twee soldaten.

D’Artagnan had zich niet bedrogen; die mannen waren hem slechts gevolgd om hem te vermoorden, in de hoop dat de dood des jongelings op rekening van de vijanden zou worden gesteld. Daar het echter kon zijn, dat hij enkel gekwetst was, en derhalve hun misdaad kon openbaren, naderden zij om hem af te maken. Gelukkig werden zij door de list van d’Artagnan misleid en zij verzuimden hun geweren weer te laden.

Toen zij op tien schreden afstands van hem waren, stond d’Artagnan, die vallende gezorgd had zijn degen niet los te laten, eensklaps overeind en was in één sprong hen genaderd. De moordenaars begrepen dat, indien zij naar het legerkamp vloden zonder hun man te hebben gedood, zij door hem zouden worden aangeklaagd; daarom was hun eerste denkbeeld tot den vijand over te loopen. Een hunner nam het geweer bij den loop en bediende er zich van als een knots, d’Artagnan een geweldigen slag toebrengende; doch deze ontweek hem door op zijde te springen; maar tengevolge dezer beweging liet hij den bandiet een vrijen doorgang, die hiervan gebruik maakte om naar het bolwerk te vlieden.

Daar de belegerden van la Rochelle, die het bolwerk bewaakten, niet bekend waren met het oogmerk van hem, die naderde, gaven zij vuur, en hij viel door een kogel in de borst getroffen.

Intusschen had d’Artagnan zich tot den tweeden soldaat gewend en hem met den degen aangevallen. De strijd was van geen langen duur; de ellendeling had te zijner verdediging niets dan het afgeschoten vuurroer. De degen van den garde gleed langs den loop van het nutteloos geworden wapen en doorstak de dij van den moordenaar, die ter aarde viel.

D’Artagnan zette hem onmiddellijk de punt van het staal op de keel. – „Ach! dood mij niet!” riep de bandiet. „Genade, genade! mijn officier! en ik zal u alles zeggen.” – „Is uw geheim waard dat ik u het leven laat?” vroeg de jongeling. – „Ja, indien gij het leven van eenige waarde beschouwt voor iemand, die, zooals gij, twee en twintig jaar oud is, en die tot alles kan geraken, daar hij schoon en dapper is.” – „Ellendeling!” zeide d’Artagnan; „welaan, spreek; haast u! Wie heeft u den last gegeven mij te vermoorden?” – „Een vrouw, die ik niet ken, maar welke men milady noemt.” – „Maar indien gij die vrouw niet kent, hoe weet gij dan haar naam?” – „Mijn makker kent haar en noemt haar zoo; zij heeft met hem en niet met mij onderhandeld. Hij heeft bovendien in zijn zak een brief van die vrouw, welke voor u van het grootste belang moet zijn, naar hetgeen ik hem heb hooren zeggen.” – „Maar hoe komt gij dan deelgenoot te zijn in dien sluipmoord?” – „Hij heeft mij voorgeslagen gezamenlijk den slag te doen, en ik heb aangenomen.” – „En hoeveel heeft zij u voor die fraaie onderneming gegeven?” – „Honderd louis d’or.” – „Welzoo! dat is vrij wat,” zeide de jongeling glimlachende; „zij schat mij toch iets waard te zijn. Honderd louis d’or! dat is een goede som voor twee ellendelingen, zooals gij. Ik begrijp daarom, dat gij hebt aangenomen, en ik schenk u genade op één voorwaarde.” – „Welke?” vroeg de soldaat angstig, ziende dat alles nog niet geëindigd was. – „Dat is, mij den brief te halen, dien uw makker in zijn zak heeft.” – „Maar!” riep de bandiet, „dat is een ander middel om mij het leven te ontnemen. Hoe wilt gij, dat ik den brief krijg onder het vuur van het bolwerk?” – „Gij moet er echter toe besluiten hem te gaan halen, of ik zweer u, dat gij door mijn hand zult sterven.” – „Genade! mijnheer! barmhartigheid! in naam dier jonge vrouw, welke gij bemint, die gij misschien dood waant, doch die nog leeft!” riep de bandiet, knielende en zich met zijn hand ondersteunende; want hij begon met zijn bloed zijn krachten te verliezen. – „En hoe weet gij, dat ik een jonge vrouw bemin, en dat ik geloofde, dat die vrouw dood was?” vroeg d’Artagnan. – „Door dien brief, dien mijn makker in zijn zak heeft.” – „Gij ziet dus wel, dat ik dien brief moet hebben,” hernam d’Artagnan. „Derhalve geen langer uitstel, geen aarzeling meer, of, hoe groot mijn afkeer ook zij om ten tweeden male mijn degen in het bloed van een ellendeling als gij te doopen, ik zweer u op mijn woord van eerlijk man…” – En bij die woorden maakte d’Artagnan een zoo dreigend gebaar, dat de gekwetste opstond en, door angst gedreven, zijn moed verzamelende uitriep: „Wacht!.. wacht!.. ik zal gaan!.. ik zal gaan!..”

D’Artagnan nam het vuurroer van den soldaat, liet hem voorgaan en duwde hem naar zijn makker, door hem met zijn degen in de zijde te prikken.

Het was vreeselijk om te zien, hoe de rampzalige op den weg, langs welken hij ging, een lange streep bloed achterliet; bleek door den hem naderenden dood, trachtte hij zich, zonder gezien te worden, tot aan het lichaam van zijn medeplichtige te sleepen, die op twintig schreden afstands van daar lag. De vrees was zoo akelig op zijn aangezicht, waarlangs een koud zweet vloeide, uitgedrukt, dat d’Artagnan medelijden met hem had en hem met verachting beschouwde.

„Welaan!” zeide hij, „ik zal u het onderscheid toonen, dat er tusschen een moedige en een lafaard, zooals gij, bestaat. Blijf, ik zal gaan!” – En met snelle schreden, met een waakzaam oog de bewegingen des vijands gade slaande en van de gesteldheid van den weg voordeelig gebruik makende, naderde d’Artagnan den tweeden soldaat.

Er bleven hem twee middelen over om zijn doel te bereiken: hem te onderzoeken ter plaatse waar hij was, of hem weg te dragen en zich van zijn lichaam als van een schild te bedienen, om hem daarna in de loopgraaf te onderzoeken. D’Artagnan ging tot het tweede middel over en laadde den moordenaar op zijn schouder, op hetzelfde oogenblik dat de vijand vuur gaf. Een lichte schok, een laatste snik, het sidderen van den doodsstrijd, dat alles bewees aan d’Artagnan, dat hij, die hem had willen vermoorden, hem het leven had gered.

D’Artagnan trad weder de loopgraaf in en wierp het lijk naast den als den doode zoo bleeken gekwetste. Onmiddellijk deed hij onderzoek en vond een lederen brieventasch, een beurs, waarin blijkbaar een gedeelte der som was, die de bandiet had ontvangen, een dobbelkoker en dobbelsteenen; dat was alles, waaruit de erfenis van den gesneuvelde bestond. Hij liet den dobbelkoker en de dobbelsteenen liggen, waar zij gevallen waren, wierp de beurs den gekwetste toe en opende begeerig de brieventasch. Onder eenige niets beteekenende papieren vond hij den volgenden brief, welken hij met gevaar zijns levens had gehaald.

„Dewijl gij het spoor dezer vrouw hebt verloren en zij thans in zekerheid in dat klooster is, waarin gij haar nooit hadt moeten doen binnengaan, tracht nu ten minste den man niet te missen; zoo ja, dan weet gij dat ik lange armen heb, en dat u de honderd louis d’or, die gij van mij hebt ontvangen, duur te staan zullen komen.”

Geen onderteekening. Nochtans was het blijkbaar, dat de brief van milady was. Hij bewaarde dien bijgevolg als een bewijsstuk, en daar hij zich veilig achter den hoek der loopgraaf bevond, begon hij den gekwetste te ondervragen. Deze beleed, dat hij zich met zijn makker had verbonden een jonge vrouw te ontvoeren, die Parijs door de poort van la Villette moest verlaten; maar dewijl zij zich te lang in een herberg met drinken hadden opgehouden, was het rijtuig hen tien minuten vóór geweest.

„En wat zoudt gij met die vrouw gedaan hebben?” vroeg d’Artagnan in doodsangst. – „Wij moesten haar naar een hotel op het Koningsplein voeren,” antwoordde de gekwetste. – „Ja, ja,” mompelde d’Artagnan, „zoo is het wel, ten huize van milady zelve.”

Toen dacht de jongeling bevende aan de vreeselijke wraakzucht, welke die vrouw aanspoorde hem niet alleen, maar al degenen, die hem beminden, in het verderf te storten, en hoe goed zij met de hofzaken moest bekend zijn, daar zij alles had ontdekt. Zonder twijfel had zij deze mededeelingen aan den kardinaal te danken. Maar daarentegen begreep hij ook met een innig gevoel van blijdschap, dat het der koningin eindelijk was gelukt de gevangenis te ontdekken, waar de ongelukkige juffrouw Bonacieux haar toewijding boette, doch waaruit zij haar had bevrijd.

Toen werd de brief hem duidelijk, dien hij van de jonge vrouw had ontvangen, en ook haar voorbijrijden op den weg van Chaillot, dat veel van een geestverschijning had. – Van dat oogenblik af, zooals Athos had gezegd, was het mogelijk juffrouw Bonacieux weer te vinden, en een klooster was niet ondoordringbaar. Dat denkbeeld voltooide zijn stemming tot barmhartigheid, en hij wendde zich tot den gekwetste, die angstig al de veranderingen volgde, welke zich op zijn gelaat vertoonden.

„Welaan,” dacht hij, „ik wil hem op die wijze niet verlaten. Steun op mij en keeren wij naar het legerkamp terug.” – „Ja,” zeide de gewonde, die aan zooveel edelmoedigheid niet kon gelooven, „maar is het niet om mij te doen hangen?” – „Gij hebt mijn woord,” zeide hij, „en voor de tweede maal schenk ik u het leven.”

De gewonde liet zich op zijn knieën glijden en kuste opnieuw de voeten van zijn redder; maar d’Artagnan, die hoegenaamd geen reden meer had zoo dicht in de nabijheid des vijands te blijven, brak dadelijk die betuigingen van dankbaarheid af.

De garde, die bij het eerste vuur was teruggekeerd, had het sneuvelen zijner vier makkers aangekondigd; men was derhalve zeer verwonderd en tevens verheugd bij het regiment, toen men den jongeling springlevend zag terugkeeren. D’Artagnan verklaarde den degensteek het gevolg van een uitval, dien hij verzon. Hij verhaalde den dood van den anderen soldaat en de gevaren, die zij hadden geloopen. Het gevolg van dat verhaal was voor hem een wezenlijke zegepraal.

Geheel het leger sprak over deze onderneming gedurende een geheelen dag, en Monsieur liet hem van zijnentwege geluk wenschen. Overigens, daar elke goede daad haar belooning medebrengt, had de schoone daad van d’Artagnan het gevolg hem de rust weder te geven, die hij verloren had. Inderdaad, de jongeling meende nu gerust te kunnen zijn, dewijl van zijn twee vijanden de eene gedood, de andere aan zijn belangen was verbonden. Die gerustheid bewees, dat d’Artagnan milady volstrekt nog niet kende.

Yaş sınırı:
12+
Litres'teki yayın tarihi:
11 ağustos 2017
Hacim:
870 s. 1 illüstrasyon
Telif hakkı:
Public Domain
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3,8, 4 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre