Kitabı oku: «Moord met een hoger doel», sayfa 10

Yazı tipi:

HOOFDSTUK TWINTIG

Molly Green had een zware avond. Ze streek een lok blonde haren uit haar gezicht, wreef het zweet van haar voorhoofd en stroopte haar mouwen op. “Luke en Gidget!” schreeuwde ze. “Nu heb ik er echt genoeg van!”

Het huis waar ze als parttime oppas werkte was groot en leeg. Ze liep de enorme zitkamer op de eerste verdieping rond en zocht achter banken en stoelen. Met haar gezicht tegen de glazen schuifdeuren die naar de veranda leidden, tuurde ze in het donker en dacht: ik hoop maar dat ze niet naar buiten zijn geglipt.

Ze kon ze nergens vinden: niet in de keuken, niet in de kasten en niet in de badkamer op de benedenverdieping. Ook de kleine logeerkamer was leeg. “Ik meen het,” riep ze, “het is al lang bedtijd.”

Ze stampte de trap op met haar hoge hakken en gekleed in een zwart leren rokje met een mouwloos shirtje; kleding die ze speciaal had uitgekozen voor het feestje later die avond.

“Ik hoop maar dat jullie al in bed liggen.”

Natuurlijk lag zowel Luke als Gidget verstopt onder de lakens en ze schreeuwden het uit van plezier omdat ze haar weer eens te slim af waren geweest.

De kinderen deelden een kamer en hadden elk hun eigen bed. Het verschil tussen Gidgets kant van de kamer en die van Luke kon niet groter zijn. Haar kant was roze geschilderd, netjes en helemaal op orde, met speelgoed dat keurig op zijn plaats lag en kleren die netjes in de kast hingen. Lukes kant was donkerblauw geschilderd. Al zijn speelgoed lag verspreid op de vloer, zijn kleren lagen overal en op de muren waren vuile vlekken te zien en sporen van kleurpotloden.

“Nu snap ik het,” zei Molly. “Jullie laten me het hele huis rondrennen terwijl jullie net doen alsof jullie lekker liggen te slapen. Leuk geprobeerd, hoor.”

Ze gooiden de lakens van zich af en begonnen te zeuren om aandacht.

“Lees nog een verhaaltje, Molly.”

“Laat het licht branden op de gang,” zei Luke.

“Jullie ouders vermoorden me als ze zien dat jullie nog niet slapen wanneer ze terug zijn. Jullie moeten nu je bed in. Geen verhaaltjes meer. Ik laat het licht op de gang aan. Goed begrepen? Als ik een van jullie op de gang hoor of als jullie proberen me te laten schrikken, dan verklik ik jullie. En jullie weten allebei wat dat zal betekenen.”

“Nee, nee,” jammerde Gidget.

“Niet aan papa vertellen,” smeekte Luke.

“Oké, dan. Bedtijd. Slaap lekker.”

Weer deed ze de deur dicht, maar ze liet hem op een kiertje staan, zodat ze het licht op de gang konden zien.

Weer beneden dacht ze: argh... kinderen.

Ze wierp een blik in de spiegel in de zitkamer en zag dat ze er nog steeds fantastisch uitzag: haar groene oogschaduw zat nog perfect, lange wimpers, mooie lippenstift en twinkelende blauwe ogen.

Je ziet er hot uit, dacht ze opgewonden.

Twintig minuten later, terwijl Molly naar een opgenomen aflevering van The John Oliver Show aan het kijken was, deden meneer en mevrouw Hachette stilletjes de voordeur open.

Ze voerden even een beleefd gesprekje. Molly vertelde hoe de avond was verlopen. “Het avondeten was heerlijk. Ik heb verhaaltjes voorgelezen. Ze zijn in bad geweest. We hebben wat spelletjes gespeeld en dan zijn ze naar bed gegaan. Niets bijzonders.”

Zoals altijd vroegen de Hachettes of ze niet nog wat langer wilde blijven, iets wilde eten of wilde blijven slapen in de logeerkamer. Molly sloeg het aanbod af.

Het enige waar ze kon aan denken was het feest, een geweldige knalfuif georganiseerd door een van de grootste studentenverenigingen voor jongens van de Brandeis Universiteit. Drie jongens met wie ze ooit had geflirt, zouden er ook zijn. Niet een van hen was interessant genoeg om haar vriendje te zijn, maar ze hoopte dat ze er misschien wel iemand anders zou leren kennen.

Ze pakte haar tas en ging de deur uit.

Laat het feest maar beginnen, dacht ze lachend.

* * *

Hij zat al een tijdje buiten op haar te wachten, verscholen in zijn donkere minibusje. Het afgelopen uur had hij in stilte naar haar zitten kijken en zich voorbereid op het ideale moment. Hij had gezien dat ze door het huis op zoek was gegaan naar de kinderen en hen eindelijk in de slaapkamer had gevonden. Hij had ook de Hachettes het huis zien binnengaan.

Zijn minibusje stond geparkeerd in een van de stille straten van de met bomen beplante buurt, ten noordoosten van de Brandeis Universiteit, op enkele minuten rijden en twintig minuten lopen vanaf de campus. Molly, zo wist hij, zou lopend gaan. Ze zou de trap af lopen, linksaf Cabot Street in gaan en dan rechts afslaan naar Andrea Road. Daarna volgde ze, afhankelijk van waar ze moest zijn op de campus, meestal iedere keer een andere route.

Zoals hij had voorspeld, kwam Molly de trappen af en ging meteen linksaf.

Stilletjes stapte hij uit het minibusje en liep naar de achterkant, waar hij deed alsof hij iets uit de bagageruimte haalde. Met een klap gooide hij de klep dicht, zuchtte en stapte de straat op. Molly kwam recht op hem af. Hij deed zijn pet af en keek op.

In gedachten verzonken botste Molly bijna tegen hem aan. “O, sorry,” mompelde ze.

“Geeft niet,” antwoordde hij.

“Hoi!” riep ze uit. “Ik ken jou. Hoe gaat het?”

“Goed.” Hij lachte. “Ik heb wat problemen met mijn auto. Een ogenblikje.” Hij fronste zijn wenkbrauwen en wreef over zijn kin. “Ik dacht dat jij ergens op de Brandeis-campus woonde?”

“Ja, klopt,” gaf ze toe. “Maar ik werk hier. Zie je dat huis daar,” zei ze, terwijl ze zich omdraaide om het aan te wijzen. “Doordeweeks pas ik daar op de kinderen. Maar wees maar niet ongerust, ik...”

Op het ogenblik dat ze zich weer omdraaide, stak hij haar vlug met zijn naald.

“Hé! Au! Wat is...”

Molly viel en hij haastte zich om haar op te vangen. “Gaat het wel?” Hij deed alsof hij in paniek was. “Molly?” Met gespeelde ongerustheid tikte hij op haar wangen. “Molly, gaat het wel met je?”

Hij keek vlug om zich heen.

De straten waren donker en verlaten.

“Maak je maar geen zorgen,” fluisterde hij. “Ik zal wel voor je zorgen.”

HOOFDSTUK EENENTWINTIG

De glazen voordeur van de Art for Life-studio had aan weerszijden grote ramen. Avery kon een smalle ruimte zien die volgestouwd stond met verschillende soorten moderne kunst: beeldhouwwerken, schilderijen, tekeningen en collages. Aan het eind kwam de kamer uit in een grotere zaal, waar in een cirkel een paar schildersezels stonden, en ze nam aan dat dat de ruimte was de cursussen werden gegeven.

Haar telefoon ging. “Black,” antwoordde ze.

“Wat zoek je precies?” vroeg Finley. “Ik kreeg net een telefoontje van een van Tabitha’s vrienden. Het slachtoffer volgde een cursus in die studio.”

“Dat wist ik al. Heb je al die kunst niet zien hangen toen je haar kamer doorzocht?”

“Welke kunst?”

“In haar kamer.”

“Dat was geen kunst,” merkte Finley op. “Dat was troep. Ik dacht dat ze dat ergens op een rommelmarkt had gekocht. Luister, Black. Begin nou niet te zeuren. Ik heb je net een interessante aanwijzing gegeven.”

“Ik ben er al,” zei ze. “De studio is gesloten.”

“Ik zit in de kroeg,” antwoordde hij. “Mijn dienst zit er al twee uur op. Ik zou je graag vragen hierheen te komen, maar ik denk dat ze hier geen lesbiennes binnen laten.”

“Ik ben niet lesbisch,” zei ze.

“Echt niet? Zo zie je er anders wel uit.”

“Je bent een walgelijke kerel, Finley, wist je dat?”

“Nee, nee,” zei hij, “ik ben een goede kerel. Het is mijn opvoeding. Die was een puinhoop. Volgende keer beter. Beloofd. Je bent wel oké, zelfs al ben je lesbisch. Echt waar. Ik ben er voor je. Ik zie je morgen. Ga me nu bezuipen.”

Avery voelde de adrenaline door haar aderen stromen en ze wist dat ze zich niet zou kunnen ontspannen of zou kunnen slapen. Ze ging naar huis om in de stilte van haar flat wat meer te weten te komen over Art for Life. Op weg naar huis haalde ze Chinees.

Haar flat was in duisternis gehuld. Alleen naast de bank brandde een lamp. Terwijl ze aan de tafel in haar woonkamer zat te eten, werkte ze door.

Art for Life bestond al vijf jaar. De eigenaar was een zekere Wilson Kyle, hij was kunstenaar geweest en een zakenman, en hij bezat een restaurant naast de studio en twee gebouwen in de buurt. Ze zocht in de database van de politie, maar vond niets over Kyle.

Er werkten twee mensen in de studio: een fulltime verkoper die John Lang heette en een parttime medewerkster die alleen in het weekend werkte. Op woensdag- en donderdagavond gaf Kyle zelf les en om de twee weken leidde Lang de kunstcursussen.

Lang had een strafblad.

Hij stond bekend als zedendelinquent. Zeven jaar geleden waren er twee incidenten geweest. Een incident was met een jongen bij wie hij ging oppassen, een ander incident was gebeurd bij een meisje uit de buurt. De ouders van beide kinderen hadden verklaard dat hun kinderen waren aangerand. Eerst pleitte Lang onschuldig, maar veranderde daarna zijn verklaring om een rechtszaak en een eventuele celstraf te vermijden. Hij kreeg vijf jaar voorwaardelijk, verplichte begeleiding gedurende een jaar en een stigma dat hem zijn leven lang zou blijven achtervolgen.

Volgens de politiegegevens kwamen zijn lengte en gewicht overeen met de kenmerken van de moordenaar.

Avery leunde naar achteren. Het was bijna middernacht. Ze was klaarwakker en stond al klaar om bij John Lang op de deur te gaan bonzen. Dit kon hem zijn, dacht ze.

Overtuigd van de mogelijkheid dat dit de man was die ze zochten, wilde Avery dit goede nieuws met iemand delen. Vreemd genoeg was Ray Henley de eerste persoon die bij haar opkwam, maar de gedachte aan een ongemakkelijk, nachtelijk telefoontje met iemand die ze pas had ontmoet joeg haar schrik aan. Finley wakker bellen was al helemaal geen goed idee en de hoofdinspecteur had haar uitdrukkelijk gezegd hem nooit thuis te storen.

Even dacht ze eraan haar dochter te bellen. De laatste keer dat ze elkaar hadden gesproken, was een paar maanden geleden geweest en het gesprek was niet goed afgelopen. Dus stuurde Avery haar een mailtje. “Hoi,” schreef ze, “ik heb veel aan je gedacht de laatste tijd. Zou je graag eens persoonlijk spreken. Wat denk je van lunch dit weekend. Zaterdag misschien? Hetzelfde restaurantje als altijd? Rond twaalf uur? Laat maar weten. Ik hou van je. Mama.”

Ze had nog steeds zin om met iemand te praten en belde het ziekenhuis.

De telefoon ging een hele tijd over en eindelijk nam een slaperige stem op.

“Hallo?”

“Ramirez,” zei ze, “hoe gaat het?”

“Verdorie, Black. Hoe laat is het?”

“Bijna één uur.”

“Ik hoop dat je een goede reden hebt,” mompelde hij. “Ik was net lekker aan het dromen. Ik zat in een boot, op een helderblauwe oceaan, een zeemeermin kwam naar me toe gezwommen en we begonnen te vrijen.”

“Wauw,” zei ze, maar was helemaal niet in de stemming om naar zijn hitsige dromen te luisteren. “Ik heb een fantastisch aanknopingspunt,” zei ze. “Art for Life. Een kerel die daar werkt, zijn naam is John Lang. Hij heeft een strafblad. Beide meisjes volgden er les. Hij kan de kerel zijn die we zoeken.”

“Ik dacht dat Finley de zaak al had opgelost,” lachte Ramirez. “Hij beweert dat hij gisteren een heuse seriemoordenaar heeft neergeknald.”

“Finley weet niet eens het verschil tussen een seriemoordenaar en een moordserie.”

Ramirez lachte. “Hij is gek, hè? Ik heb het verhaal gehoord over die oude man met die dode lichamen in zijn kelder. Gore boel. Sommige mensen zul je nooit begrijpen.”

“Hoe voel je je eigenlijk?”

“Beter, beter. Eigenlijk wil ik hier zo snel mogelijk weg en weer aan het werk.”

“Dat weet ik, maar je hebt rust nodig.”

“Ja, ja, en eigenlijk is het hier zo slecht nog niet. Ik heb een kamer alleen, comfortabel bed, betaald verlof, lekker eten. Jíj bent degene om wie ik me zorgen maak. Ik bedoel, Finley...? Je hebt het zwaar, denk ik.”

“Ach, ik red het wel. Als hij die bekrompenheid en dat racisme achterwege laat en ook nog eens zijn grote mond houdt, dan valt hij best wel mee. Ik zou alleen willen dat ik hem kon verstaan.”

Ramirez schoot in een lach, maar hield opeens op. “Au, man dat doet pijn!” kreunde hij. “Ik moet voorzichtig zijn. Die hechtingen doen echt pijn. Ja, hij is er me eentje, die Finley,” zei hij. “Een Ier uit het zuiden. Vroeger was hij een D-Boy. Wist je dat? Ze hebben hem bijna afgemaakt toen hij naar de andere kant overliep. Heb je zijn tattoos al gezien? Zijn hele lichaam zit ermee onder.”

“Nee, ik heb de tattoos over zijn hele lichaam nog niet gezien.”

Ramirez snoof. “Nou, Avery, bedankt voor je telefoontje. Ik ben moe, dus ik ga ophangen. Veel geluk met je nieuwe aanwijzingen. Ik hoop het voor je.”

Avery nam een biertje en ging naar haar balkon. De maan verlichtte de hemel en de wolken dreven snel voorbij.

Ze nam een grote slok.

Ik heb je te pakken, dacht ze.

HOOFDSTUK TWEEËNTWINIG

Die avond nam Avery twee slaappillen en zette haar wekker om zeven uur. Art for Life ging pas om negen uur open, maar ze wilde goed voorbereid zijn.

Om kwart voor zeven werd Avery al wakker, nog wat suf, maar helemaal klaar om de dag te beginnen. Ze trok dezelfde outfit aan als elke dag en verwisselde enkel de kleuren: een bruine broek en een blauw bloesje. Blauw straalt rust uit, dacht ze. Ik wil dat iedereen rustig blijft vandaag. Ze maakte haar portofoon vast aan haar riem. Haar wapen stak ze in de holster en ze gespte haar badge vast.

Ze wierp een blik in de spiegel.

Veel mensen vonden haar nog steeds knap, maar Avery zelf zag alle foutjes in haar gezicht: rimpels die ze een tijdje geleden nog niet had gehad, de vermoeide blik in haar ogen, haar haren die er door het vele blonderen bijzonder ongezond uitzagen.

Avery trok een pruilend gezicht, draaide in het rond, tuitte haar lippen en lachte.

Dat is het meisje van vroeger, dacht ze.

Zo vroeg in de morgen was het nog niet druk in Cambridge Street. Avery stopte voor een koffie en een bagel en parkeerde daarna haar auto aan de overkant van de straat, enkele deuren van de studio vandaan. Het wachten vond ze het vervelendste aan de klus, maar Avery was er volledig op voorbereid.

Tot haar verbazing zag ze John Lang al om halfacht in haar achteruitkijkspiegel verschijnen.

Hij was groot en slank en paste daarmee niet in het profiel van de moordenaar, maar hij was haar enige aanknopingspunt en er was een verband. En toch deed zijn manier van lopen haar aan de moordenaar denken: hij stapte elegant, maar toch stevig door. Toen hij bij de studio aankwam opende hij de deur.

Avery stapte uit haar auto. “Neem me niet kwalijk,” riep ze van de overkant van de straat. “Kan ik u even spreken?”

Lang had een onaangenaam gezicht, dunner wordend blond haar en hij droeg een bril. Hij keek Avery een ogenblik fronsend aan en ging de studio in.

“Hé,” riep Avery, “politie.” Ze zwaaide met haar badge.

John Lang was verbaasd en ongerust. Argwanend keek hij door het raam. Aan de overkant van de straat keken twee mensen met een beker koffie in de hand toe hoe Avery naar de studio draafde. Gelaten en met een ongeruste blik opende Lang de deur. “De winkel is nog gesloten,” zei hij.

“Ik kom niet voor kunst.”

“Wat kan ik dan voor u doen, mevrouw?”

“Ik wil het graag hebben over Cindy Jenkins en Tabitha Mitchell.”

Hij keek haar verbaasd aan. “Die namen zeggen mij helemaal niets.”

“Weet u dat zeker? Beide meisjes volgden een cursus in deze studio en nu zijn ze allebei dood. Misschien wilt u uw mening herzien? Mag ik binnenkomen?”

Lang stond een hele tijd in de studio naar zijn computer te staren en keek toen weer naar de straat. “Ja,” zei hij, “maar niet te lang, want ik heb het bijzonder druk.”

Het was koel in de studio, waarschijnlijk was de airconditioning zo geprogrammeerd dat deze al vroeg opstartte. Lang wierp zijn tas op zijn bureau, ging op zijn bureaustoel zitten en draaide zich om naar Avery. Hij vroeg haar niet om te gaan zitten. Enkele comfortabele stoelen stonden in de kamer verspreid, maar Avery bleef staan.

“Cindy Jenkins en Tabitha Mitchell,” zei ze.

“Ik heb u al gezegd dat ik die niet ken.”

“Ze volgden hier een cursus.”

“Er zijn wel meer mensen die hier een cursus komen volgen. Wanneer was dat ongeveer?”

“Waarom zoekt u het niet op in uw computer?”

Hij bloosde. “Die gegevens worden regelmatig gewist,” zei hij.

“Is dat zo? Slaan jullie de namen en adressen van de klanten dan niet op zodat jullie flyers en mailings kunnen sturen? Dat kan ik moeilijk geloven.”

“We houden de namen en de adressen wel bij,” zei hij, “maar de documenten die ze bij hun aankomst invullen niet. Ik weet dus helemaal niet meer wanneer ze hier een cursus hebben gevolgd.”

“U liegt,” zei ze.

“Word ik ergens van verdacht?” vroeg hij.

“Hebt u een misdaad gepleegd?”

“Absoluut niet!”

Avery was niet overtuigd. Door de manier waarop hij sprak, zijn ontwijkende blik en het feit dat hij de computer niet wilde opstarten groeide haar wantrouwen. “Hoe lang werkt u hier al?” vroeg ze.

“Vijf jaar.”

“Wie heeft u aangenomen?”

“Wilson Kyle.”

“Weet Wilson Kyle dat u een zedendelinquent bent?”

Lang begon weer te blozen en zijn ogen vulden zich met tranen. Hij ging rechtop in zijn stoel zitten en keek haar boos aan. “Ja,” zei hij, “dat weet hij.”

“Waar was u zaterdagnacht? En woensdagnacht?”

“Thuis. Ik kijk elke avond naar films.”

“Kan iemand dat bevestigen?”

Lang stond op het punt in tranen uit te barsten en trilde van woede. “Hoe durft u,” siste hij. “Wat probeert u eigenlijk te zeggen? Ik heb geboet voor mijn verleden. Ik heb in de gevangenis gezeten, ik ben in behandeling geweest, ik doe gemeenschapsdienst en ik ben getekend voor de rest van mijn leven: zedendelinquent. Ik ben een beter persoon nu,” zwoor hij. Hij ontspande zich en de tranen rolden over zijn wangen. “Ik ben veranderd. Ik wil alleen maar dat mensen zoals u me met rust laten.”

Hij hield iets verborgen. Avery kon het voelen. “Hebt u Cindy Jenkins en Tabitha Mitchell vermoord?”

“Nee!”

“Start de computer op.”

Met een verwrongen gezicht schudde hij zijn hoofd en Avery wist nu zeker dat hij iets verborgen hield. “Als u nu weigert in te loggen en mij de zoekgeschiedenis niet laat zien, kom ik in de namiddag terug met een arrestatiebevel.”

“Wat is hier in hemelsnaam aan de hand?” brulde iemand.

Een grote, extravagante man stond in de deuropening. Zijn perfect geknipte golvende, grijze haren waren naar achteren gekamd en hij had een kort, grijs sikje. Hij droeg een kleine, opvallende, zwarte bril en zijn groene ogen keken haar woedend aan. Een rode zomertrui hing losjes over zijn witte T-shirt. Hij droeg een jeans en zwarte Crocs.

Lang verborg zijn gezicht in zijn handen en stortte onmiddellijk in. “Het spijt me! Het spijt me!”

Avery haalde haar badge tevoorschijn. “En u bent?”

“Wilson Kyle. Ik ben de eigenaar van deze studio.”

“Ik ben Avery Black. Politie Boston, afdeling Moordzaken. Ik heb redenen om aan te nemen dat meneer Lang mogelijk betrokken is bij twee moorden.”

Vol ongeloof trok Wilson zijn wenkbrauwen op. “John Lang?” vroeg hij. “Bedoel je hem? De man die daar zo bang voor u zit? Denkt u echt dat hij een moord zou kunnen plegen?”

“Twee meisjes, die aan verschillende universiteiten studeerden,” zei ze, terwijl ze nauwlettend elke beweging van John Lang in de gaten hield, “werden tentoongesteld: een in het park en een op de begraafplaats.”

“Ik heb iets gelezen over die zaak,” bevestigde Kyle. Hij legde zijn grote hand op Johns schouder. “John?” vroeg hij voorzichtig. “Weet jij hier meer van?”

“Ik weet hier niets van!” huilde John. “Heb ik nog niet genoeg meegemaakt?”

“Welk verband ziet u tussen hem en deze moorden?”

“Die twee meisjes volgden hier allebei een cursus. Hij heeft een strafblad. Hij heeft geen alibi voor de nachten waarin deze meisjes werden ontvoerd en hij weigert me te laten zien wat er in de computer staat,” zei ze.

“Hebt u een huiszoekingsbevel?”

“Nog niet, maar ik kan er zo een krijgen.”

Wilson Kyle knielde met zijn immense lichaam naast John neer en met ongelooflijk veel geduld en medeleven probeerde hij John in de ogen te kijken. “John,” zei hij, “het is in orde. De politie probeert een misdaad op te lossen. Wat staat er in de computer dat je haar niet wilt laten zien? Je kunt het me eerlijk vertellen.”

“Ik moest wel kijken!” snikte hij.

“Het is oké, John,” zei hij, terwijl hij zich vooroverboog en hem toefluisterde: “Ik zal je niet veroordelen.” Hij wreef over Johns rug, hielp hem en startte de computer op. “Wachtwoord?” vroeg hij.

John haalde snikkend zijn neus op. Hij schudde zijn hoofd en nauwelijks hoorbaar fluisterde hij een antwoord.

Wilson Kyle typte zijn wachtwoord in.

“Alstublieft, agent Black,” zei hij. “Kijk zelf maar. Kom, John,” voegde hij eraan toe, “laten we daar gaan zitten terwijl we wachten. Het komt allemaal in orde. Dat beloof ik je. Deze agent wil er alleen maar zeker van zijn dat je niets met deze moorden te maken hebt. Je bent geen moordenaar, hè, mijn jongen? Natuurlijk niet, John. Natuurlijk niet.”

Avery ging aan het bureau zitten. Een eerste blik op de zoekgeschiedenis leverde niets op. Kunstsites, Scrabble en verschillende kunstenaars en hun werken. Ze bekeek de zoekgeschiedenis van elke dag in detail. Op dinsdag, vroeg in de morgen, ontdekte ze een aantal pornosites.

Ze keek op.

John zat met gebogen hoofd op een stoel, zijn gezicht in beide handen verborgen. Wilson Kyle stond achter hem en staarde Avery aan. Hij zag eruit als een machtige heerser die moest toekijken naar iets wat hem helemaal niet beviel en hem steeds woedender maakte.

Avery concentreerde zich weer op de computer en klikte enkele links aan. Beelden van jonge kinderen kwamen tevoorschijn, naakt of halfnaakt. Hun leeftijden varieerden van zes tot twaalf jaar. Geschokt door wat ze te zien had gekregen, klikte ze nog enkele andere sites open en probeerde een rationele verklaring te vinden waarom ze zou moeten negeren wat ze zojuist had gezien. Gebaseerd op zijn voorliefde voor jonge kinderen kon ze zich moeilijk voorstellen dat hij de moorden had gepleegd.

“Weet u waar hij zaterdagavond was?” vroeg ze.

“Ja, dat weet ik,” zei Wilson. “John was thuis naar een film aan het kijken, Night of the Hunter. Ik weet dat zo zeker omdat ik hem deze film had aangeraden en hij mij daarna, ik denk rond een uur of tien, opbelde om te vertellen wat hij ervan vond. Ik was er niet, maar ik ben zeker dat u dit telefoontje kan terugvinden als u ook zijn telefoon checkt.”

“Kunt u mij zeggen waar ú deze week was?” vroeg ze aan Wilson.

Wilson lachte luid. “Weet u wel wie ik ben, agent Black? Nee, ik denk het niet. Begrijp me niet verkeerd. Ik ben helemaal niet beroemd of heb geen belangrijke vrienden, maar ik ben bijzonder geïnteresseerd in de plaatselijke gemeenschap en als ik niet bij vrienden ben, kunt u mij meestal vinden op een liefdadigheidsbijeenkomst in de stad. Dus om uw vraag te beantwoorden: ja, ik kan perfect verantwoorden waar ik een hele maand was, maar ik vrees, als u dit in detail wil weten, dat ik daarvoor een verzoekschrift zal moeten eisen.”

Je had het mis, dacht Avery. Dit is niet de kerel die je zoekt. Ze had zowel John als Wilson door. John was ziek en Wilson was een opgeblazen, zelfingenomen eikel. Maar geen van beiden was een seriemoordenaar. Ze waren te zwak, allebei.

Ze zuchtte. Ze was haar tijd aan het verprutsen.

Ze had dit al eens meegemaakt: alleen, geen duidelijke aanknopingspunten, de weg kwijt en de regels van haar beroep aan het overtreden. Maar dit keer was het persoonlijk. Dit keer ging het om een seriemoordenaar. De laatste keer dat Avery met een seriemoordenaar te maken had gehad, had ze hem vrijgepleit en hij had weer gemoord. Het was alsof die oude zaak opnieuw tot leven was gekomen en als ze hem deze keer op een of andere manier kon pakken, zou ze weer vrij zijn.

“Jullie horen nog van mij,” zei Avery, en ze vertrok.

“Mevrouw Black,” riep Wilson nog.

“Ja.”

“Ik spreek John wel aan over de pornosites die u zojuist hebt ontdekt, daar mag u zeker van zijn. Maar ik vraag me wel af of u weet waaróm hij deze sites heeft bezocht. En hebt u er enig idee van waarom hij jaren geleden die kinderen heeft aangerand? Nou, dat zal ik u vertellen, zodat u dit voorval kunt plaatsen, voordat u zelfingenomen en vol vooroordelen een ander huis of kantoor binnenvalt om er mensen te beschuldigen. Als kind werd John zowel door zijn vader als door zijn moeder regelmatig verkracht, ziet u.”

John zat stilletjes te snikken.

Wilson hield als een beschermengel zijn handen op John zijn schouders.

“Ik ga ervan uit dat u niet weet wat er gebeurt met kinderen die zijn verkracht, mevrouw Black. Ze leren dat dergelijk gedrag normaal is en dat het van hen wordt verwacht. En naarmate ze ouder worden, winden jonge kinderen hen op omdat ze geleerd hebben om opgewonden te zijn. Het is een ziekelijke en beangstigende vicieuze cirkel waar ze bijna niet uit komen, maar John heeft echt heel hard zijn best gedaan. Heel hard. Het zou jammer zijn,” zei hij, “mocht deze vreselijke misstap al zijn vooruitgang tenietdoen, vooral nu hij er zo hard aan heeft gewerkt om de fouten uit zijn verleden recht te zetten. Mocht u vertrouwd zijn met de menselijke natuur, dan zou u dit kunnen begrijpen.”

“Hartelijk dank voor de wijze les,” zei Avery.

“O ja, en nog iets,” zei Wilson, terwijl hij wit van woede naar haar toe liep. “U had het recht niet om hier ongevraagd binnen te komen en zomaar zonder toestemming iemand te ondervragen. Zodra u buiten bent, bel ik uw baas of wie dan ook op en ik zal hen vragen u te ontslaan of u op zijn minst te schorsen voor deze ernstige schending van de wet en uw gebrek aan enig menselijk fatsoen.”

* * *

In een waas stapte Avery de studio uit. Een paar uur geleden was ze er nog van overtuigd geweest dat ze de dader te pakken had, maar nu was ze er bijna zeker van dat John Lang helemaal niets met de zaak te maken had en dat haar wat te wachten stond als Wilson Kyle het politiebureau zou bellen.

Ze schaamde zich voor wat ze net had gedaan, stapte in haar auto en reed weg.

Howard Randalls woorden spookten door haar hoofd: de moordenaar is een kunstenaar, niet iemand die zomaar meisjes van de straat plukt...

Ik heb je raad gevolgd. Ik vond een verband.

Weer hoorde ze Randalls stem.

Hij moet ze ergens vandaan halen...

Waar, dacht ze. Waar vindt hij ze? Er moet een ander verband zijn, iets wat ik over het hoofd zie.

Er moet iets anders zijn, een ander verband.

Ze moest terug naar het bureau, maar besefte dat ze daar al helemaal geen antwoorden zou vinden. De aanwijzingen zouden haar antwoorden moeten geven. Ze besliste Jones te gaan helpen met zijn onderzoek naar de routes die uit Cambridge leidden. Thompson had de verklaringen van Graves al gecheckt. Het alibi van de arrogante laatstejaarsstudent klopte: drie van zijn vrienden hadden bevestigd dat zij zaterdagavond bij hem thuis waren geweest.

Ze stopte voor nog een kop koffie en ontbijt.

Haar telefoon ging. “Black,” zei ze.

De stem aan de andere kant van de lijn klonk grimmig en ontevreden. “Met Connelly.”

Avery huiverde. Had Wilson Kyle al gebeld? Hadden ze eindelijk een doorbraak in de zaak?

“Zeg het maar,” zei ze.

“Waar ben je in hemelsnaam mee bezig?” fluisterde Connelly.

“Hoe bedoel je?”

“Dit gaat te ver, Black. We komen over als een stelletje idioten. De baas is woest. En ik ook, ik had het moeten weten dat je niet geschikt was voor deze klus.”

“Waar heb je het over?” zei ze. “Bel je me alleen maar op om me te treiteren?”

“Weet je het dan nog niet?” vroeg hij.

Na een ogenblik stilte zei Connelly: “We hebben net een telefoontje gekregen van de politie van Belmont. Op het speelplein in Stony Brook Park hebben ze een lichaam gevonden. Lijkt erop dat het onze man is.”

Yaş sınırı:
16+
Litres'teki yayın tarihi:
10 ekim 2019
Hacim:
251 s. 2 illüstrasyon
ISBN:
9781632919557
İndirme biçimi:
Metin PDF
Ortalama puan 4,3, 3 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3,4, 10 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 2,5, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 4,5, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre