Kitabı oku: «Moord met een hoger doel», sayfa 12

Yazı tipi:

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG

Avery wist niet waarheen. Haar favoriete plekje, de schietbaan, was alleen voor agenten en zij voelde zich niet langer een agent. Haar flat was donker en leeg, en ze wist dat als ze naar huis ging, ze in bed zou kruipen en er dagenlang zou in blijven.

Een lokale kroeg in de buurt was open.

Ze was de dag al goed begonnen.

“Een whisky,” zei ze, “een goede.”

“We hebben heel veel goede soorten,” antwoordde de barman.

Avery herkende hem niet. Ze ging alleen ’s avonds naar de kroeg. Vanaf nu niet meer, dacht ze onverschillig. Voortaan drink ik ook overdag.

“Lagavulin!” zei ze en ze sloeg op de bar.

Op dit uur zaten er maar twee andere mensen in de kroeg, locals, twee oude mannen die van drinken hun beroep hadden gemaakt.

“Geef mij er nog maar eentje,” zei Avery.

Na vier glazen voelde ze zich stomdronken. Vreemd genoeg deed dit gevoel haar denken aan het verleden. Nadat Howard Randall weer had gemoord na zijn vrijlating door Avery’s geniale pleidooi had ze weken aan een stuk zwaar gedronken. Het enige wat ze zich uit die tijd kon herinneren waren de eenzame nachten in haar donkere kamer, verschrikkelijke katers en de onophoudelijke stroom mediaberichten.

Ze staarde naar zichzelf, naar haar handen, naar haar kleren en naar de mannen aan de bar.

Kijk eens hoever je het hebt gebracht, dacht ze. Je bent zelfs geen smeris meer.

Niets.

In gedachten zag ze het gezicht van haar vader, lachend: “Jij denkt dat je heel wat bent,” had hij haar eens gezegd met een wapen tegen haar slaap. “Je bent helemaal niets. Ik heb jou gemaakt, en ik kan je weer kapotmaken.”

Avery strompelde naar huis.

Beelden van de moordenaar, autoroutes, haar vader en Howard Randall deden haar hoofd tollen en het laatste waar ze zich bewust van was voordat ze in slaap viel was haar eigen gesnik.

* * *

Avery bracht de rest van de dag door in bed, gordijnen gesloten. In de loop van de namiddag en de avond kwam ze af en toe uit bed om wat water of bier te drinken en om een kliekje uit de koelkast naar binnen te werken, waarna ze weer naar bed ging en meteen weer in slaap viel.

Zaterdagmorgen om tien uur ging de telefoon.

Rose, stond er op het schermpje.

Averay nam op, beroerd en slaperig. “Hoi.”

De stem aan de andere kant van de lijn klonk hard en onverbiddelijk. “Lag je te slapen? Heb ik je wakker gemaakt?”

“Nee, nee,” zei Avery, terwijl ze rechtop ging zitten en kwijl van haar kin wreef. “Ik ben wakker.”

“Je hebt mijn e-mail niet beantwoord.”

“Welke e-mail?”

“Ik had gereageerd op je bericht om samen te gaan lunchen. Gaan we nog?”

Het duurde een tijdje voordat Avery besefte waar ze het over had, maar opeens herinnerde ze zich dat ze Rose gemaild had in haar euforie toen ze dacht de moordenaar te pakken te hebben. Nu, met een kater, als verstotelinge op het werk en onzeker over haar baan, voelde ze zich helemaal niet in staat haar ellende te verbergen met leuke kleren of onder een laag make-up, en te doen alsof ze een liefhebbende moeder was voor haar dochter die eigenlijk al helemaal van haar vervreemd was.

“Ja,” zei ze. “Natuurlijk. Ik kijk ernaar uit om je te zien.”

“Weet je het zeker? Je klinkt verschrikkelijk.”

“Ja hoor, natuurlijk weet ik het zeker, schat. Twaalf uur, oké?”

“Tot straks.”

De verbinding werd verbroken.

Rose, dacht Avery met een zucht.

Ze waren vreemden voor elkaar. Avery had het nooit aan iemand verteld, maar de zorg voor Rose en proberen om een goede moeder te zijn was een nachtmerrie geweest voor haar. Vroeger leek het idee om moeder te worden zo mooi: een nieuw leven, het wonder van de geboorte, de mogelijkheid dat Rose haar relatie met Jack zou kunnen redden. Maar ze had het een vermoeiende en ondankbare taak gevonden, en het had alleen maar geleid tot nog meer ruzies met Jack. Ze greep elke kans die ze kon om Rose achter te laten bij een oppas of in de kinderopvang, of ze schoof de zorg door naar Jack. Haar werk was haar toevluchtsoord geworden.

Ik was zo’n slechte moeder, dacht ze.

Nee, zei ze bij zichzelf. Het was niet allemaal zo slecht.

Ze had echt van Rose gehouden.

Ze had ook heel wat mooie herinneringen. Soms verkleedden ze zich samen en dan hadden ze dolle pret. Avery had haar zelfs geleerd hoe ze op hoge hakken moest lopen. En er waren ook knuffels en tranen en lange filmavonden en bakken roomijs.

Dat alles leek nu echter zo ver weg.

Ze leefden al jaren gescheiden van elkaar.

Na Howard Randall had Jack de voogdij aangevraagd en gekregen. Hij had beweerd dat Avery ongeschikt was als moeder en haalde verschillende gebeurtenissen aan, inclusief foto’s van toen Rose zichzelf was gaan verminken en brieven en mails die ze haar moeder had gestuurd, maar die nooit beantwoord werden.

Wanneer heb ik haar voor het laatst gezien? vroeg Avery zich af.

Met Kerstmis, dacht ze. Nee, enkele maanden geleden. Je liep haar voorbij op straat. Je had haar zo lang niet meer gezien dat je haar bijna niet meer had herkend.

Nu wilde Avery een moeder zijn, een echte moeder. Zij wilde de persoon zijn die Rose belde om om raad te vragen. Ze wilde dat Rose bij haar kwam logeren en dat ze de avonden gezellig samen konden doorbrengen met roomijs.

Pijn stond Avery in de weg, die eindeloze pijn in haar hart en haar ziel om alles wat er in het verleden was gebeurd en om wat haar nog te doen stond om het als rechercheur weer goed te maken. Het was allemaal een reusachtig groot, duister monster dat moest gevoed worden.

Gerechtigheid bestaat niet.

Avery maakte zich klaar.

In een spijkerbroek, T-shirt en bruine blazer staarde ze naar zichzelf in de spiegel. Te veel make-up, dacht ze. Je ziet er vermoeid uit. Depressief. Met een kater.

Zelfs een stralende glimlach kon haar innerlijke strijd niet oplossen. “Ach wat,” zei ze.

Jake’s Place op Harrison Avenue was een donker restaurantje met bordeauxrode zitjes en hoekjes waar je anoniem van een goede maaltijd kon genieten. Verschillende keren had Avery er filmsterren en andere beroemdheden gezien. Rose had het restaurant voor de eerste keer uitgekozen toen de zaak over de voogdij nog liep, en hoewel Avery er zeker van was dat Rose die plek had uitgekozen om niet samen met haar moeder gezien te worden, was het een plaats geworden die hen samenhield en de enige plaats waar ze elkaar ontmoetten na elkaar maanden niet gezien te hebben.

Rose was er al en ze had een plaatsje uitgekozen in een nis ver bij de andere klanten vandaan. In veel opzichten leek Rose op Avery toen ze nog jong was: blauwe ogen, lichtbruin haar, het figuurtje van een supermodel en een uitstekende kledingsmaak. Ze droeg een bloesje met korte mouwen dat haar zongebruinde armen mooi liet uitkomen. In haar linker neusvleugel had ze kleine diamanten neuspiercing. Met een perfecte houding en een waakzame blik schonk ze haar moeder een koele glimlach, waarna ze meteen weer leeg en ondoorgrondelijk keek.

“Hoi,” zei Avery.

“Hoi,” was het bitse antwoord.

Avery leunde wat ongemakkelijk naar voren om haar een knuffel te geven, maar die bleef onbeantwoord.

“Leuke neuspiercing,” zei ze.

“Ik dacht dat je neuspiercings niet leuk vond.”

“Het staat jou wel leuk.”

“Ik was verrast door je mail,” zei Rose. “Je mailt me niet zo vaak.”

“Dat is niet waar.”

“Dat neem ik terug,” gaf Rose toe. “Je neemt alleen maar contact met me op wanneer alles goed met je gaat, maar volgens wat ik in de kranten heb gelezen en volgens wat ik zelf kan zien,” zei ze, terwijl ze Avery bedenkelijk aankeek, “is dat niet het geval.”

“Bedankt, zeg.”

Volgens Avery, die haar dochter maar enkele keren per jaar zag, leek Rose heel wat ouder en volwassener dan zestien. Ze had het altijd al goed gedaan op school en had een grote studietoelage gekregen voor Brandeis. Ze werkte zelfs als kinderoppas bij een familie in de buurt.

“Hoe gaat het met papa?” vroeg Avery.

De ober onderbrak het gesprek. “Hallo,” zei hij. “Ik ben Pete. Ik ben nieuw hier, dus heb wat geduld met me. Willen jullie iets drinken?”

“Gewoon water,” zei Rose.

“Voor mij ook.”

“Oké, hier hebben jullie de menukaarten. Ik kom zo bij jullie terug om de bestelling op te nemen.”

“Dank u,” zei Avery.

“Waarom vraag je altijd naar papa?” snauwde Rose toen ze weer alleen waren.

“Uit nieuwsgierigheid.”

“Nou, als je zo nieuwsgierig bent, waarom bel je hem dan niet zelf op?”

“Rose...”

“Sorry,” zei ze, “ik weet niet waarom ik dat zei. Weet je? Ik weet niet eens wat ik hier doe,” verzuchtte ze. “Om heel eerlijk te zijn, mam, weet ik eigenlijk niet waarom je wilde dat ik hierheen kwam.”

“Wat bedoel je daar nu weer mee?”

“Ik ben in therapie,” zei Rose.

“O ja? Dat is goed.”

“Mijn therapeute zegt dat ik veel ouderlijke problemen heb.”

“Zoals wat?”

“Zoals dat jij ons hebt verlaten.”

“Rose, ik heb nooit...”

“Wacht,” zei Rose fel, “alsjeblieft. Laat me uitpraten. Daarna mag jij iets zeggen, oké? Je ging weg. Je gaf papa de voogdij en je was weg. Heb je er enig idee van hoe mij dat heeft verwoest?”

“Ik kan me er iets bij voorstellen...”

“Nee, dat kun je niet. Voordat dit alles gebeurde was ik heel populair. Daarna, bijna van de ene op de andere dag, was ik het meisje met wie niemand nog iets te maken wilde hebben. Ik werd gepest. Ze noemden me een moordenaar omdat mijn moeder een moordenaar had vrijgepleit. En met jou kon ik er helemaal niet over praten, mijn eigen moeder. Ik had je toen nodig. Ik had je echt nodig, maar juist op dat ogenblik liet je me in de steek. Je weigerde met mij te praten, je weigerde over de zaak te praten. Besef je wel dat alles wat ik over jou wist, dat ik dat uit de kranten had?”

“Rose...”

“En natuurlijk was er ook geen geld meer,” lachte Rose en ze wapperde met haar hand. “We waren er berooid aan toe nadat je je baan had verloren. Daar heb je nooit aan gedacht, hè? Van beroemde advocaat werd je een gewone politieagent. Goed gedaan, mam.”

“Ik moest wel,” snauwde Avery terug.

“We hadden niets meer,” zei Rose. “Je kunt niet zomaar meteen weer een bloeiende carrière hebben halverwege je leven. We moesten verhuizen. Heb je er ooit bij stilgestaan hoe dit alles ons leven zou beïnvloeden?”

Avery leunde naar achteren. “Is dit waarom je bent gekomen? Om tegen me te schreeuwen?”

“Waarom wilde jíj dat ik kwam, mam?”

“Ik wilde dat we weer dichter naar elkaar toe groeiden, ik wilde zien hoe het met je gaat, ik wilde met je praten en het weer goed proberen te maken.”

“Nou, als ik dit alles niet verwerk, zal dat allemaal niet gebeuren en ik kan het nog niet verwerken. Helemaal nog niet.” Rose schudde haar hoofd en keek naar het plafond. “Weet je? Jarenlang dacht ik dat je een superster was. Een sterke persoonlijkheid, een belangrijke baan, we woonden in een groot huis en ik dacht: wauw, mijn mama is een heel sterke vrouw. Maar toen ging deze droom opeens stuk, en alles erbij: het huis, de baan en jijzelf, vooral jijzelf.”

“Mijn hele wereld stortte in elkaar,” zei Avery. “Ik was er kapot van.”

“Ik was je dochter,” zei Rose. “Ik was er ook nog. Je negeerde mij.”

“Ik ben er nu,” zwoor Avery. “Nu ben ik er.”

De ober kwam terug. “Oké, dames. Hebben jullie al beslist?”

Gelijktijdig snauwden Avery en Rose: “Nog niet!”

“Hola, oké... Geef me maar een seintje als jullie klaar zijn.”

Geen van beiden gaf antwoord.

De ober draaide zich om en vertrok.

Rose wreef in haar gezicht. “Het is te vroeg,” besefte ze. “Het spijt me, mam. Maar het is te vroeg. Je wilde weten waarom ik hierheen was gekomen? Ik dacht dat ik er klaar voor was. Maar ik ben het niet.” Ze schoof uit haar stoel en ging staan.

“Rose, alsjeblieft. Ga zitten. We zijn hier pas. Ik mis je. Ik wil met je praten.”

“Het gaat niet om jou, mam. Het ging nooit alleen maar om jou. Snap je dat dan niet?”

“Geef me nog een kans,” zei Avery. “Laten we het opnieuw proberen.”

Rose schudde haar hoofd. “Ik ben er nog niet klaar voor. Het spijt me. Ik dacht van wel, maar nee.”

Ze vertrok.

“Rose! Rose!”

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG

Toen Rose vertrokken was bleef Avery nog een tijdje alleen in het restaurant zitten. Ze bestelde eieren en toast, een kleine salade, een kop koffie en staarde voor zich uit. Ze dacht aan alles wat Rose had gezegd.

Mijn dochter haat me, dacht ze.

Nog nooit had ze zich zo down gevoeld, en ze wilde in een hoekje kruipen en alles achter zich laten.

In plaats daarvan betaalde ze de rekening en liep het restaurant uit.

Het zonlicht deed haar ineen krimpen.

Waarom kan het vandaag niet regenen? dacht ze.

Het leven buiten ging gewoon door, mensen haastten zich door de straten en auto’s raasden haar voorbij. Meer dood dan levend nam ze als een geest alles in zich op.

Dit is precies wat de moordenaar wil, dacht ze. Hij beheerst je gedachten. Hij lacht je uit. Net als Howard. Net als Howard.

Avery ging naar haar auto en reed doelloos rond.

Zonder dat ze zich ervan bewust was, reed ze in zuidelijke richting, naar de gevangenis. De lichamen van de drie meisjes bleven door haar hoofd spoken, net als de moordenaar, zijn minibusje, de routes die hij had genomen en een huis, een huis waar hij kon in wonen: klein, verscholen tussen bomen en met een onverzorgd gazon, want hij had immers andere dingen te doen dan het gras te maaien. Ze had de verdachten verkeerd ingeschat.

Ze moest een andere richting uit, ze moest helemaal opnieuw beginnen.

De parkeerplaats was nog steeds zoals ze het zich herinnerde. De gevangenis binnenstappen was net zoals de vorige keer: fluisterende bewakers die haar met de vinger wezen en ook de vrouw in het beveiligde kantoortje zeurde weer omdat ze geen afspraak had gemaakt.

“Hij zei dat hij wist dat je zou terugkomen,” spotte een bewaker. “Verliefd geworden, misschien? Blijkbaar hebben de kranten dan toch gelijk.”

Eigenlijk had ze geen reden om terug te komen. Ze geloofde zelf niet meer dat hij haar wilde of kon helpen, niet na haar stomme actie bij Art for Life. Hij speelde gewoon graag spelletjes, besefte ze. Maar Avery had wel zin in een spelletje. Ze had niets meer te verliezen, kon nergens meer terecht en op dit ogenblik beschouwde ze Howard Randall vreemd genoeg als de enige echte vriend die ze nog had.

Net als de vorige keer zat Howard in de vergaderruimte in de kelder, alleen had hij deze keer geen lach op zijn gezicht, maar keek hij haar bezorgd aan. “Je lijkt vandaag niet echt jezelf, Avery. Gaat het wel?”

Avery lachte.

Als ze een sigaret had gehad, had ze die nu opgestoken. Ze had niet meer gerookt sinds ze jong was geweest, maar zo voelde ze zich nu precies: roekeloos en onaantastbaar.

Ze ging zitten en zette haar ellebogen op tafel. “Je laatste tip was waardeloos,” zei ze. “Een kunstenaar? Bedoelde je John Lang?”

“Ik weet niet waar je het over hebt.”

“Onzin!” Agressief lachte ze hem toe. “Je hebt me voor schut gezet,” zei ze. “Mooi gespeeld. Wilde je eventjes herinneringen ophalen om me in tranen te zien uitbarsten?”

“Ik zie je helemaal niet graag verdrietig,” zei hij ernstig.

“Loop naar de hel!” schreeuwde ze. “Je speelt weer een spelletje. Je hebt me verteld dat hij een kunstenaar was. Je bracht me hem bijna op een presenteerblaadje.”

“Jouw moordenaar ís ook een kunstenaar,” zei hij. “Een echte kunstenaar.”

“Wat bedoel je daar nu weer mee?”

“Hij is heel trots op zijn werk. Hij moordt niet zomaar. Hij slacht die meisjes niet af. Hij moordt met een doel. Deze meisjes betekenen iets voor hem. Hij kent ze, persoonlijk, en in ruil voor het leven geeft hij ze onsterfelijkheid, in de vorm van kunst.”

“Hoe kun jij dit nou weten?”

Howard leunde naar voren. “Je hebt me nooit gevraagd hoe ík mijn slachtoffers uitkoos,” antwoordde hij, “of waarom ik hen op een bepaalde manier neerzette.”

Als Howards advocaat had Avery er alles aan gedaan om hem vrij te krijgen. Ze had geprobeerd te weten te komen hoe hij dacht en waarom hij zulke gruwelijke daden had begaan, zodat ze Howard kon loskoppelen van de moorden op basis van zijn persoonlijke geschiedenis.

“Het was een boodschap voor mensen die in het echte leven al dood waren,” zei ze. “Je koos de beste studentes uit en beschuldigde hen van een of andere misdaad tegen de mensheid, daarna sneed je ze in stukken en verspreidde de lichaamsdelen op de grond zodat het eruitzag alsof er meerdere mensen uit de onderwereld probeerden te ontsnappen.”

“Nee,” snauwde Howard. Hij leunde naar achteren. “Wat is het leven?” vroeg hij nadrukkelijk. “Wat is de betekenis ervan? Waarom zijn we hier?”

“Wat heeft dat ermee te maken?”

“Alles!” schreeuwde hij, en hij bonsde op de tafel.

Een bewaker keek door het kijkvenstertje. “Is alles oké?”

“Ja, Thomas,” zei Howard, “ik wind me alleen maar wat op.”

De bewaker verdween weer.

“Het leven is kort,” probeerde Howard uit te leggen, “en alles in het leven herhaalt zich voortdurend. We leven en telkens opnieuw sterft een deeltje van onszelf in dit universum. Hoe we nu leven, heeft invloed op al die keren die we herboren worden, op onze eigen energie en die van het leven. Ik koos mijn slachtoffers uit omdat ze fouten hadden, bepaalde fouten die ze in dit leven nooit meer goed konden maken. Dat is waarom ik hen moest helpen, zodat ze konden bloeien in hun volgende leven.”

“Is dat hoe jij je daden verantwoordt?”

“Deze wereld is alleen wat we er zelf van maken, Avery. Alles waar we van dromen kunnen we bereiken. Hoe verantwoord jij jóúw daden?”

“Ik probeer de fouten uit mijn verleden goed te maken, elke dag weer opnieuw.”

Hij zuchtte, schudde zijn hoofd en begon te blozen als een man die eindelijk de vrouw van zijn leven had ontmoet. “Je bent zo bijzonder,” zei hij, “zo heel bijzonder. Toen ik je voor het eerst ontmoette, wist ik het al meteen. Hard en slim en grappig, en toch heb je fouten, toch ben je gebroken door je verleden. Ik kan je hierbij helpen, Avery. Laat me je helpen. Het kan nog. Wil je dan niet gelukkig zijn, vrij?”

Ik wil mijn dochter terug, dacht ze.

“Ik wil de moordenaar vinden,” zei ze hardop.

Scherp als een havik schoot Howard naar voren. “Hoe voelde het toen je vader je moeder vermoordde?”

Avery verstijfde. Hoe weet hij dat? dacht ze. Het stond in alle kranten, zei ze tegen zichzelf. Iedereen kan die informatie vinden.

“Wil je het alweer over mijn verleden hebben?” vroeg ze. “Wil je me aan het huilen maken? Niet vandaag. Ik zit al diep genoeg. Dieper kan ik niet zakken.”

“Perfect,” zei hij. “Nu kun je verrijzen.”

De dag dat haar moeder werd vermoord stond haar scherp voor de geest. Het gebeurde achter het huis, na schooltijd. Ze kwam thuis en hoorde het schot. Ze was pas tien. Een schot, stilte, en nog een schot. Ze liep het bos in en zag haar vader gebogen over het lichaam staan, met het wapen nog in zijn hand. “Ga een schop halen,” had hij gezegd.

“Ik voelde niets,” zei ze tegen Howard. “Mijn moeder was een drankorgel en ze was er nooit voor mij. Ze liet me altijd duidelijk merken dat ik een ongelukje was geweest. Ik voelde helemaal niets toen ze stierf.”

“Wat voor soort moeder ben jij?”

Een barst. Avery voelde een barst in het lege, mistroostige pantser van haar bestaan. En hoewel ze zich leeg en uitgeput voelde, besefte ze dat ze nog steeds gekwetst kon worden.

“Ik wil het niet over Rose hebben.”

Een diepe rimpel verscheen tussen Howards wenkbrauwen. “Aha,” zei hij, “dat kan ik begrijpen.” Nadenkend keek hij omhoog en opeens richtte hij zich weer tot Avery. “De moordenaar kent deze meisjes,” zei hij. “Waar zit het verband?”

Avery schudde haar hoofd. “Over het derde meisje weten we nog niet veel,” zei ze. “De eerste twee zaten allebei op de universiteit en waren allebei lid van een studentenvereniging. De ene was een laatstejaarsstudente, de andere derdejaars, dus daar vinden we geen verband.”

“Nee,” fluisterde hij.

“Wat?”

“Nee,” zei hij weer, “je hebt het mis.”

“Wat heb ik mis?”

Teleurgesteld keek hij haar aan. “Ken je het verhaal van de jongen en de vlinder?” vroeg hij. “Als een rups begint te veranderen in een vlinder, gebruikt de vlinder zijn lichaam en vleugels om zichzelf uit de cocon te bevrijden. Dit is een moeilijke opgave die heel veel tijd vraagt, maar de vlinder vecht en werkt, hij ontwikkelt spieren en kracht, en als hij eindelijk uit de cocon komt, kan hij door zijn kracht vliegen en op zoek gaan naar voedsel om te overleven. Op een dag zag een jongen die rupsen als huisdieren hield een van zijn cocons schudden en bewegen. Hij had medelijden met het diertje en wilde het helpen, zodat het niet zoveel hoefde te lijden. Hij vroeg zijn moeder om de cocon een beetje open te snijden zodat de vlinder zichzelf makkelijker zou kunnen bevrijden. Maar deze simpele handeling, uit liefde voor het diertje, beroofde de vlinder van zijn kracht en toen hij veel te vroeg uit de cocon kwam, waren zijn lichaam en vleugels nog niet sterk genoeg om te jagen of te vliegen en ging hij al na enkele dagen dood.”

“Wat wil je hiermee zeggen?” vroeg Avery. “Ben ik dan de jongen of de vlinder?”

Howard gaf geen antwoord.

Hij boog zijn hoofd en zweeg. Avery vroeg het keer op keer opnieuw, begon te schreeuwen en bonsde op de tafel omdat ze een antwoord wilde.

Yaş sınırı:
16+
Litres'teki yayın tarihi:
10 ekim 2019
Hacim:
251 s. 2 illüstrasyon
ISBN:
9781632919557
İndirme biçimi:
Metin PDF
Ortalama puan 4,3, 3 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3,4, 10 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 2,5, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 4,5, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre