Kitabı oku: «Moord met een hoger doel», sayfa 8

Yazı tipi:

HOOFDSTUK VIJFTIEN

Avery sprong in haar auto en zette een zwaailicht op het dak. Het rode licht begon rond te draaien. Haar portofoon, een nieuw model dat zo licht en dun was als een smartphone, gooide ze op de passagiersstoel. In plaats daarvan zette ze de autozender aan en stelde hem in op de frequentie waarop ze Finley kon bereiken.

Ze startte de auto, draaide achteruit, trapte het gaspedaal in en reed zo snel ze kon naar Walnut Avenue. Het was een wirwar van paadjes op de begraafplaats. Door de bomen heen kon ze in de verte de achterkant van een politiewagen zien. Ze week van het pad af en reed over het gazon. Shit, dacht ze. Hierdoor krijg ik moeilijkheden. Ze probeerde de grafstenen te ontwijken. Ze kwam weer op de verharde weg en volgde een aantal politiewagens.

Avery zette buiten de begraafplaats de achtervolging in naar Mount Aubern Street. Ze kon nog net twee wagens ontwijken. Achter zich hoorde ze een botsing. De rij rood en blauwe zwaailichten reed in de richting van Belmont Street.

Avery nam de microfoon van de autozender. “Finley,” zei ze, “waar ben je?”

“Ach man,” zei Finley, “jullie liggen een heel eind achter. We zijn al veel verder dan iedereen. Dit is fantastisch. We gaan hem krijgen, de klootzak.”

“Waar ben je?” schreeuwde ze.

“Op Belmont, net voorbij Oxford. Nee, wacht, hij draait Marlboro Street in.”

Avery keek op haar snelheidsmeter. Honderd, honderdtwintig. Belmont was een weg met gescheiden rijbanen. Aan haar kant ervan kon ze makkelijk langzaam verkeer rechts voorbijrijden. Godzijdank hadden alle politiewagens het verkeer al omgeleid. Ze had de laatste auto ingehaald.

“Op Unity Avenue zijn we linksaf gegaan,” zei Finley.

De rij politiewagens ging rechtsaf Marlboro Street in en reden onmiddellijk weer naar links.

“We zijn gestopt. We zijn gestopt,” riep Finley uit. “Ik ben nu uitgestapt. De Mustang staat op het gazon van een klein bruin huis, aan de linkerkant. We zijn nu op weg naar het huis.”

“Ga het huis niet in!” riep Avery. “Hoor je me? Ga niet naar binnen!”

Het werd stil op haar radio.

“Shit,” riep ze uit.

Alle politiewagens hadden halt gehouden bij een vrijstaand bruin huis met twee verdiepingen. Voor het huis lag een gazon zonder bomen. De Mustang had het portaal van het huis bijna geraakt. Naast de Mustang stond een politiewagen en Avery veronderstelde dat dit de auto was waarin Finley had gezeten.

Avery stapte uit en trok haar Glock uit haar schouderholster. Ook andere agenten trokken hun wapen. Niemand leek te begrijpen wat er aan de hand was.

“Is dit onze kerel?” vroeg Henley.

“Geen idee,” zei een agent.

Binnen hoorden ze geroep.

Er werden schoten gelost.

“Jullie twee!” schreeuwde Henley zijn mannen toe. “Ga naar de achterkant van het huis. Zorg ervoor dat Sullivan gedekt blijft. Temple, jij dekt mij.” Gebukt liep hij de trappen naar het huis op en ging naar binnen.

Avery maakte aanstalten om achter hem aan te gaan.

“Wacht even, wacht!” schreeuwde een agent.

Met zijn armen in de lucht als teken van overwinning kwam Finley met zijn wapen in de hand het huis uit. “Ziezo,” zei hij. “Het is afgelopen met onze seriemoordenaar.”

“Finley, wat is er gebeurd?” schreeuwde Avery.

“Ik heb hem te pakken gekregen,” verklaarde hij zonder enig gevoel van berouw of fatsoen. “Ik heb die klootzak neergeschoten. Hij trok een wapen en ik schoot hem neer. Heb een agent het leven gered en die eikel neergeschoten. Zo doen we dat in het zuiden,” verklaarde hij, terwijl hij een teken maakte met zijn handen dat Avery meteen herkende als het teken van de South Boston D-Street Boys.

“Rustig aan,” zei ze. “Hoe weet je zo zeker dat hij de man is die we zoeken?”

Finley draaide zijn hoofd in de richting van het huis en sperde zijn ogen wijd open. “Zeker,” zei hij. “Hij is zeker de man die we zoeken. We vonden hem in de kelder. Een hoop gore shit daar. Je gelooft je eigen ogen niet.”

Henley kwam het huis uit. “Sullivan,” zei hij, “laat een ambulance komen, nu, en ga binnen in die kelder kijken. Dickers is neergeschoten. Hij heeft hulp nodig. Travers,” zei hij, “ik wil dat deze plaats wordt afgesloten. Niemand erin. Niemand eruit. Begrepen? We willen niet dat deze plaats nog verder wordt besmet. Marley! Eruit,” schreeuwde hij.

“Ik wil zien wat daarbinnen is,” zei Avery.

“Ga maar,” gebaarde Henry, “zij mag naar binnen, Travers. Zij allebei,” zei hij, waarmee hij Finley bedoelde. “Niemand anders.” Hij wendde zich tot Finley en zei: “Ik heb een verklaring van jou nodig, jongeman.”

“Geen probleem,” zei Finley. “Helden vertellen graag hun verhaal.”

“Vertel me alles, en langzaam,” snauwde Avery.

Finley, nog steeds vol adrenaline, reageerde scherp. “Ik heb gedaan wat je me gevraagd hebt,” zei hij snel en met zijn typische accent. “Ik was de namen op de grafstenen aan het noteren. Het waren graven van meisjes, misschien een jaar of achttien, twintig. Ik ben niet zo goed in rekenen. Ze waren gestorven tijdens de Tweede Wereldoorlog. En opeens zag ik die oude man die alles van een afstand aan het bekijken was. Hij zag er verdacht uit, weet je wel. Ik liet het een andere agent weten, want ik ben een teamspeler hè, en we gingen samen op weg om een praatje te maken met hem. Toen we halverwege waren, rende hij ervandoor naar zijn auto. Ik wist niet dat oude kerels zo vlug konden lopen. Hij sprong in zijn auto en ging er als de bliksem vandoor. Wacht maar tot je ziet wat we gevonden hebben. Heb de zaak helemaal in mijn eentje opgelost,” zei hij, terwijl hij zichzelf op de borst sloeg. “Wees maar niet ongerust, hoor. Ik zal jou niet vergeten in mijn verslag,” voegde hij eraan toe. “Wie is er nu een luiwammes?” schreeuwde hij naar de hemel.

Het enige wat Avery van het hele verhaal had begrepen was “grafzerken... meisjes... gestorven tijdens de Tweede Wereldoorlog...” en ze besefte dat ze moest proberen alles hierover te weten te komen.

Met haar wapen in de hand ging Avery door de voordeur.

Binnen hing een oude, muffe geur alsof er al lange tijd niemand meer had gewoond. De tapijten waren bedekt met wit stof. Een trap leidde naar de tweede verdieping. Boven hoorde Avery voetstappen en iemand riep: “Veilig.”

“Deze kant op,” zei Finley.

Hij leidde haar langs de trap. Links bevond zich de keuken. Rechts was er deur die naar de kelder leidde. Rond de deur hing een sterke geur: rottende lichamen en geurende oliën. Olie, dacht Avery. Misschien is dit inderdaad onze moordenaar.

Krakende treden leidden naar een grote, donkere kelder met een stenen vloer. De sterke geur deed Avery bijna kokhalzen: dode lichamen in staat van ontbinding, vermengd met zoete geuren om de stank te verdoezelen. Aan de balken en tussen het isolatiemateriaal hingen talloze luchtverfrissers. Tegen bijna elke muur stonden dozen gestapeld, honderden en honderden dozen. Op de enige vrije plaats in de kelder stond een lange tafel met opgedroogd, geronnen bloed. Op de tafel lagen allerhande snij-instrumenten.

Helemaal aan de andere kant van de kelder stond een groezelig bed.

Op dat bed lag een lichaam, onderhand helemaal blauw en in staat van ontbinding. De benen lagen gespreid en waren vastgebonden aan de spijlen van het bed, net als de handen. Het was een meisje, jong, en Avery kreeg de indruk dat ze al jaren geleden moest zijn gestorven.

Er waren overal vreemde seksattributen in de kamer: stoelen waarop iemand kon worden vastgebonden, kettingen aan het plafond en een schommel. Een van de dozen achteraan stond open. Avery keek in de doos en ving een glimp op van enkele vrouwelijke lichaamsdelen.

Ze kneep haar neus dicht tegen de stank. “Jezus.”

“Wat heb ik je gezegd?” zei Finley. “Verdomd gore boel, niet?”

Een dode man lag aan het voeteinde van het houten bed. Hij was ongeveer een meter negentig, oud, mager en had lange, grijze haren. Misschien een jaar of zestig, dacht Avery. Hij had een wapen in zijn hand.

De neergeschoten agent zat tegen een muur aangeleund en werd door zijn vriend geholpen. Gelukkig had hij een kogelwerend vest gedragen, maar enkele splinters hadden zijn nek en gezicht geraakt.

“Mijn vrouw vermoordt me,” zei de agent.

“Nee joh,” antwoordde de andere agent, “je bent een held.”

De kelder was smerig, met overal stofvlokken. De instrumenten op de tafel en de tafel zelf, en zelfs de seksattributen zagen eruit alsof ze nooit grondig waren schoongemaakt. De dozen die achteraan opeengestapeld stonden zaten vol vieze vlekken en vielen bijna om.

“Het hele huis moet grondig doorzocht worden,” zei Avery. “Finley, ga naar de garage en kijk of je het blauwe minibusje ziet staan. Zoek ook naar vermommingen, planten, naalden, alles wat met onze zaak te maken kan hebben.”

“Ik ga al,” zei hij en hij liep de trap weer op.

De rest van het huis was oud en gaf de indruk dat het niet werd bewoond. Geen dieren of planten. Het was netter dan de kelder, maar toch lag overal een dikke laag stof. Verder waren er in het huis geen perverse toestanden meer te vinden. Aan de muur hingen replica’s van schilderijen van artiesten zoals Bruegel en Monet. Het leek erop dat de verdachte het grootste deel van zijn tijd op de tweede verdieping doorbracht. Avery vond er zijn persoonlijke spullen en kleding.

Ze ging weer naar buiten. De buurt was tot leven gekomen. Overal waren zwaailichten te zien en heel wat mensen stonden nieuwsgierig te kijken naar wat er zich afspeelde in het afgesloten deel van de straat.

Hijgend kwam Finley terug. “De garage is leeg, enkel hier en daar wat spullen,” zei hij.

Gebaseerd op de beelden van de bewakingscamera’s en op haar eerdere ervaringen had Avery voor zichzelf al een beeld gevormd van de moordenaar. Ze stelde zich een sterke, elegante jongeman voor, goed opgeleid en antisociaal, een man die van kunst hield en veel afwist van medicinale brouwsels. De manier waarop hij zijn slachtoffers tentoonstelde deed haar denken aan de schilderijen van Parrish of aan de werken van Alphonse Mucha. Ook de drugs die hij gebruikte waren als het ware kunst op zich, samengesteld uit een aantal zeldzame, verboden planten en bloemen. Hij was ook bijzonder detailgericht en hygiënisch. De kleren van de slachtoffers had hij gewassen en hun gezicht had hij schoongemaakt.

Dit huis?

De dode man in de kelder?

George Fine?

Het waren allemaal puzzelstukjes, maar ze leken niet tot dezelfde puzzel te behoren. Elke puzzel had zijn eigen stukjes en alle stukjes lagen verspreid.

HOOFDSTUK ZESTIEN

Toen ze uit de lift kwamen stond het hele politiebureau Avery en Finley op te wachten. Finley genoot van alle aandacht. Hij maakte een buiging, riep naar zijn vrienden en bleef maar schreeuwen: “Ik ben de man, toch? Zie je nu hoe wij in het zuiden deze zaken oplossen?”

“Prima gedaan.”

Er werd geklapt.

“Je hebt die klootzak te grazen genomen.”

Helemaal alleen in een donker kantoortje schonk Avery geen aandacht aan alle drukte. De kreten waren voor haar niet meer dan wat achtergrondgeluiden. Verschillende beelden spookten door haar hoofd: George Fine, Winston Graves en de oude dode man in zijn gore, afschuwelijke horrorkelder.

O’Malley kwam zijn kantoor uit om Avery persoonlijk te feliciteren. “Vertel me eens,” zei hij. “Hoe is het gegaan?”

“Die kerel heet Larry Kapalnapick. Hij laadt vrachtwagens in bij Home Depot,” zei Avery. “Het lijkt erop dat alle lichamen in de kelder al een hele tijd dood waren.”

“Zieke lijkenopgraver!” kwam Finley ertussen.

“Hij deed dit waarschijnlijk al jaren,” zei Avery. “De politie van Watertown schat dat er lichaamsdelen liggen van minstens twintig verschillende mensen. Hij graaft hoogstwaarschijnlijk een lijk op, speelt er wat mee en snijdt het dan in stukken om in zijn kelder te bewaren. Henleys eenheid brengt op dit ogenblik alles naar het lab voor verder onderzoek.”

“Klootzak,” siste O’Malley.

Finley lachte. “Die klootzak had overal in zijn kelder luchtverfrissers hangen.”

“Enig nieuws over ons slachtoffer?”

“Vanuit het huis zijn we weer naar de plaats delict gereden. De lijkschouwer was er, samen met de forensische dienst. Randy beweert dat het dezelfde dader moet geweest zijn als bij Cindy Jenkins, dezelfde werkwijze en uit de geur is af te leiden dat ze dezelfde verdovende middelen heeft gekregen. Ze zal het nog verder onderzoeken.”

“Dus, Fine was het zeker niet?”

“Nee, dat is onmogelijk,” zei ze. “Hij zat al sinds de vorige avond vast. Hij is ergens schuldig aan, maar zeker niet aan deze moorden. Uit voorzorg heb ik Thompson en Jones opdracht gegeven om het huisje in Quincy Bay te gaan onderzoeken. Daarna zal Jones verder uitzoeken waar het minibusje naartoe gereden kan zijn en Thompson moet proberen alles te weten te komen over Winston Graves.”

“Graves? De vriend van Jenkins?”

“We zijn er nog lang niet,” gaf Avery toe. “Ondertussen neem Finley de zaak van Tabitha Mitchell over. Hij kan beginnen bij vrienden en familie.”

“Finley?”

“Hij heeft zijn best gedaan vandaag.”

Ze richtte zich tot Finley en zei: “Probeer verder te denken dan enkel Tabitha Mitchell. We hebben een verband nodig tussen haar en Cindy Jenkins. Kindertijd. Vakken die ze volgden op school. Favoriete eten. Naschoolse activiteiten. Vrienden en familie. Alles.”

Met een vurige blik klopte Finley op zijn hart. “Ik bijt me erin vast,” zei hij.

De hoofdinspecteur knikte naar Avery. “Wat ga jij doen?”

Avery dacht aan het blauwe minibusje dat vanuit Boston in westelijke richting was gereden. Ze ging ervan uit dat de moordenaar ergens voorbij Boston moest wonen: Cambridge, Watertown of Belmont. Samen goed voor zo’n tweehonderdduizend inwoners. Een oceaan vol gezichten dus.

“Ik moet nadenken,” zei ze.

* * *

Avery richtte haar Glock 27 op een schietschijf in de verte. Een oranje veiligheidsbril beschermde haar ogen en ze had oordopjes in. Ze zag het gezicht van Howard Randall voor zich, als invulling voor de nieuwe tot nu toe nog gezichtsloze moordenaar. Ze schoot.

Bang! Bang! Bang!

Drie schoten bijna in het midden van de schietschijf.

Veranderen van omgeving deed haar meestal goed: door eventjes na te denken en alles tot zich te laten doordringen ging ze alles vaak anders zien.

Maar dit keer stootte ze op een blinde muur. Geen aanwijzingen. Geen overeenkomsten. Enkel een muur die haar verhinderde de waarheid te weten te komen. Avery had nooit geloofd dat ze op zo’n muur kon stuiten. Muren waren voor anderen, voor andere advocaten, voor andere agenten die simpelweg geen muren konden slopen om de waarheid te ontdekken.

Wat zie ik over het hoofd?

Bang! Bang! Bang!

Haar kogels weken af naar rechts. Toen ze net met deze oefening was begonnen, had ze elke keer raak geschoten. Nu zaten de kogels er steeds naast. Net als ik, dacht ze. Mis. Ernaast. Waar moet ik het zoeken?

Nee, dacht ze en herpakte zich.

Adem in... Adem uit...

Bang! Bang! Bang!

Recht in de roos.

Howard Randall, dacht ze.

Opeens wist ze het: dat is het. Een nieuw perspectief.

Stom, dacht ze. Idioot. Connelly wordt gek. De media zou erbovenop springen. De media stikt er maar in. Zou hij het doen? Natuurlijk zou hij het doen, ze wist het opeens zeker. Hij ging de cel in voor jou. Hij is ziekelijk geobsedeerd door jou. Hij volgt de zaak waarschijnlijk al op de voet.

Nee, zwoor ze. Ik doe het niet. Ik wil het allemaal niet nog eens meemaken.

Ze laadde haar wapen en schoot opnieuw.

Bang! Bang! Bang!

Elk schot zat ernaast.

* * *

In het duister van het politiekantoor zat Avery na middernacht nog over haar bureau gebogen. Foto’s lagen voor haar uitgespreid: Cindy Jenkins, Tabitha Mitchell, Lederman Park, de begraafplaats, het steegje en screenshots van de moordenaar en van het minibusje.

Wat zie ik over het hoofd?

Nauwkeurig bestudeerde ze de foto’s.

Finley had al enkele getuigenissen. Tot nu toe leek het erop dat Tabitha op een openbare plaats werd ontvoerd, net als Cindy, hoogstwaarschijnlijk op enkele meters van de kroeg waar ze elke dinsdagavond zat. Maar er was geen sprake van een stalker of een vriendje die ze konden ondervragen. Volgens getuigenissen was Tabitha al een tijdje single. Tabitha was lid van een studentenvereniging, Sigma Kappa, maar dat was dan ook de enige link met Cindy Jenkins. Tabitha was een derdejaarsstudente economie. Cindy was een laatstejaarsstudente boekhouding.

Studentenverenigingen.

Zou dát de link kunnen zijn?

Ze nam zich voor alle bijeenkomsten van nationale studentenverenigingen te checken.

De film die in het Omni Theatre had gespeeld ging over drie vrouwen. De grafsteen wees drie vrouwen aan. Zou dit kunnen betekenen dat hij altijd in drievoud moordt? Ze vergeleek de film en de meisjes uit de Tweede Wereldoorlog en probeerde aanwijzingen te vinden.

Ze onderzocht verschillende routes rond Cambridge en Watertown en probeerde zich voor te stellen waar de moordenaar zou kunnen wonen en waarom hij juist deze routes had gekozen. Finley hield zich nu bezig met de lijst van donkerblauwe Chryslers. Ze hadden al tweeduizend eigenaars gevonden die in de laatste vijf jaar zo’n auto hadden gekocht. Maar stel dat hij die zes jaar geleden had gekocht, dacht ze. Of zeven?

Howard Randall beheerste nog steeds haar gedachten. Zijn stem begon zelfs door haar hoofd te spoken: “Kom gerust naar me toe, Avery. Ik zal niet bijten. Stel me je vragen. Laat me jou helpen. Ik heb je altijd al willen helpen.”

Ze sloeg tegen haar hoofd.

“Ga wég!”

Toch bleef zijn gezicht verschijnen en hij lachte.

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

Om halfacht ’s morgens zat Avery in haar auto en reed in de richting van het huis van Constance en Donald Prince.

Ze woonden in Somerville, net ten noordoosten van Cambridge, in een klein geel met wit huis in een rustige straat. Rond de tuin stond een witte houten omheining. Het huis had twee terrassen: een op de begane grond en een op de eerste verdieping. Op deze laatste stonden een paar stoelen en een tafel zodat ze er in de vroege ochtendzon konden genieten van hun ontbijt. Alles zag er perfect uit: de bomen langs de stoep, de zon die opkwam en de vogels zongen aan de hemel.

Avery kon zich enkel het geschreeuw herinneren, het eindeloze geschreeuw, toen ze voor de eerste en enige keer de familie Prince had bezocht, en het gehuil en de borden die tegen de muren werden gegooid, alsof beiden haar wanhopig probeerden weg te jagen.

Constance en Donald Prince waren de ouders van Jenna Prince, de laatste Harvard-studente die professor Howard Randall had vermoord, nu bijna vier jaar geleden. De moord was gepleegd nadat de geweldige strafpleiter Avery Black het onmogelijke had gedaan en professor Randall vrijgesproken had gekregen van de moord op twee andere Harvard-studentes, ondanks het feit dat alle aanwijzingen in zijn richting wezen.

Avery dacht aan die korte tijd tussen haar overwinning en de moord op Jenna Prince. Toen de jury de vrijlating had beslist, was het feesten begonnen. Eindeloze nachten had ze feestend doorgebracht, ze had de duurste flessen wijn gekraakt en het bed gedeeld met talloze vreemde gezichten. In een van die nachten had ze zelfs haar ex opgebeld om te vragen of ze het nog een keer samen zouden proberen. Ze had nooit zijn antwoord afgewacht. Ze had enkel gelachen om haar vraag en gezworen nooit meer naar zo’n mislukkeling terug te keren. Toen ze er nu aan terugdacht, zelfs na al die jaren, schaamde ze zich nog steeds kapot.

Haar overwinning was van korte duur geweest.

Enkele dagen later las ze in de kranten de pijnlijke waarheid: Vrijgelaten Harvard-moordenaar slaat weer toe. Net zoals bij zijn vorige slachtoffers had hij de lichaamsdelen van Jenna Prince nauwkeurig verspreid over verschillende plaatsen op Harvard. Het enige verschil was dat Howard Randall zich die keer onmiddellijk als dader bekend had gemaakt. Meteen nadat het lichaam op Harvard was ontdekt, was hij opgedoken, hij had zijn armen in de lucht gehouden als teken dat hij zich overgaf en had helemaal onder het bloed gezeten. “Deze is voor jou, Avery Black,” had hij aan de reporters verklaard. “Dit is de prijs die je voor vrijheid betaalt.”

En haar overtuiging dat ze een keurige en eerbare persoon was? Dat ze eindelijk gedaan had wat ze had moeten doen, een onschuldig man vrijlaten?

Weg.

Alles waarin ze ooit had geloofd werd hiermee vernietigd. Haar echtgenoot had de waarheid over haar overdreven zelfvertrouwen en enorme ego al een hele tijd geleden ontdekt. Maar haar dochter? Voor haar was het een schokkende openbaring geweest. “Ging het alleen maar om het geld?” had Rose haar gevraagd. “Je hebt een seriemoordenaar vrijgepleit. Hoeveel andere moordenaars heb je laten gaan zodat je dit soort schoenen kon kopen?”

Avery keek naar het beige interieur van haar BMW. Het leer zag er verbleekt en oud uit. Het zwarte dashboard was eruit gehaald en vervangen door een radiosysteem, een politiescanner en een computer voor als ze surveillancedienst had. De auto die ze op het hoogtepunt van haar roem en arrogantie had gekocht, deed haar nu alleen maar denken aan haar decadente verleden en haar testament voor de toekomst.

“Je bent niet voor niets gestorven,” zwoor ze in nagedachtenis van Jenna Prince. “Dat beloof ik je.”

De weg naar het huis leek eindeloos lang. Ze hoorde haar voetstappen op het grind, vogels, auto’s in de verte en alle geluiden maakten haar bewuster van zichzelf en wat ze ging doen. “Ik haat jou,” had Constance haar al die jaren geleden toe gespuwd. “Je bent de duivel. Je bent nog erger dan de duivel.” “Ga onmiddellijk ons huis uit!” had Donald haar toegeschreeuwd. “Jij hebt onze dochter vermoord. Wat wil je nog meer? Vergiffenis? Wie kan er ooit zo’n zieke en slechte persoon als jij vergeven?”

Avery liep de trappen op.

Een telefoontje vooraf zou nog ongepaster geweest zijn dan dit onverwachte bezoek. Ze wilde dat ze haar gezicht zagen, haar wanhoop. En ze had hen nodig.

Ze drukte op de bel.

Een vrouwelijk stem van middelbare leeftijd riep: “Wie is daar?”

Voetstappen kwamen dichterbij.

De deur ging open.

Constance Prince zag er bleek uit, ze had een onnatuurlijke zongebruinde teint en kortgeknipte geblondeerde haren. Ze kwam alleen nog maar het huis uit om boodschappen te doen en om Mahjong te spelen met haar vriendinnen, maar ze was toch zwaar opgemaakt: blush, eyeliner en felrode lippenstift. Rond haar mond en ogen had ze diepe rimpels. Ze droeg een lichte trui en een rode broek. Gouden armbanden rinkelden om haar polsen en in haar oren had ze gouden oorbellen.

Ze knipperde een paar keer met haar ogen, waarna ze Avery strak aanstaarde. De gastvrijheid die ze had uitgestraald, smolt als sneeuw voor de zon. Haar adem stokte en geschrokken zette ze een stap terug.

Een andere stem riep: “Wie is daar, schat?”

Zonder een woord te spreken probeerde Constance de deur te sluiten.

“Alstublieft,” zei Avery, “ik wil u alleen maar iets vragen. Daarna ga ik er meteen weer vandoor.”

Door de smalle deuropening kon ze een klein stukje van Constance’ gezicht zien. Ze hield haar hoofd gebogen en bewoog zich niet.

“Alstublieft,” smeekte Avery. “Ik wil iets te weten komen, maar ik heb uw toestemming hiervoor nodig.”

“Wat wil je?” fluisterde Constance.

Avery keek onderzoekend naar het stoepje en de straat en draaide zich daarna weer in de richting van de deur. “Hebt u de kranten gelezen?”

“Ja.”

“Er is een nieuwe moordenaar op pad. Hij lijkt op de vorige,” zei Avery zonder de naam Howard Randall te noemen. “Hij is slim en moeilijk te pakken te krijgen. Vandaag werd er weer een lichaam gevonden. Dit zijn er dus twee tot nu toe, maar we hebben redenen om aan te nemen dat hij drie meisjes wil vermoorden. Er zal dus waarschijnlijk gauw een derde slachtoffer vallen. Ik ben nu politieagente,” voegde ze eraan toe. “Ik ben niet langer de persoon die ik toen was. Ik probeer het goed te maken, ik probeer ánders te zijn.”

De deur ging helemaal open.

Donald Prince had de plaats van zijn vrouw ingenomen. Hij zag er ouder uit, was behoorlijk zwaar en zag er ongezond uit. Zijn haar was kortgeknipt en grijs, hij had een rood gezicht en hij keek haar geschokt en met een woedende blik aan. Hij ging gekleed in een vuil T-shirt, een short en groene klompen. Aan een van zijn handen had hij een handschoen met tuinaarde eraan.

“Wat wil je, verdomme?” zei hij. “Waarom ben je hier?” Hij keek de straat in. “Je bent hier niet welkom. Heb je onze familie nog niet genoeg verdriet bezorgd?”

“Ik ben gekomen om uw toestemming te vragen,” zei ze.

“Toestemming?” spuwde hij uit en even leek het alsof hij begon te lachen. “Jij krijgt helemaal nergens onze toestemming voor. We willen je uit ons leven! Jij hebt onze dochter vermoord. Begrijp je dat dan niet?”

“Ik heb uw dochter niet vermoord.”

Hij sperde zijn ogen wijd open. “Denk je dat dat een excuus is voor wat je hebt gedaan?”

“Ik heb fouten gemaakt,” zei ze, “en daar moet ik mee leven, elke dag. Maar ik ben veranderd. Ik ben nu politieagent. Ik probeer mijn fouten goed te maken en ze niet zomaar op vrije voeten te laten.”

“Nou, heel fijn voor je,” antwoordde hij agressief. “Maar een beetje te laat voor ons, hè?” Hij probeerde de deur te sluiten.

“Wacht,” zei Avery. Ze hield haar handpalm tegen de deur. “We hebben weer een moordenaar. Net als Howard Randall. Hier in de buurt. Hij zal nog een keer toeslaan. Ik ben er zeker van. En heel gauw. Ik heb geen enkele aanwijzing en ben ten einde raad. Ik heb nieuwe inzichten nodig. Ik moet Howard gaan bezoeken en te weten komen of hij me kan helpen. Ik wil hiervoor uw toestemming.”

Binnen hoorde ze gelach.

De deur ging open.

Donald leunde naar achteren en zag er ondoordringbaar uit. “Je wilt mijn toestemming?” zei hij. “Om met de moordenaar van mijn dochter te gaan praten, zodat je een andere moordenaar kunt pakken?”

“Precies,” zei ze.

“Ja, hoor,” zei hij met een valse lach. “Veel succes.”

Alle vertrouwelijkheid verdween uit zijn gezicht en met een donkere, moordende blik keek hij Avery aan. “Het kan me niet schelen wie je nu bent. Begrijp je dat? Kom nog eenmaal in onze buurt. Praat nog eenmaal met mijn vrouw.” Zijn ogen brandden van woede en hij fluisterde: “En ik vermoord je. Dat zweer ik. En dat, dát zal gerechtigheid zijn. Echte gerechtigheid.”

Yaş sınırı:
16+
Litres'teki yayın tarihi:
10 ekim 2019
Hacim:
251 s. 2 illüstrasyon
ISBN:
9781632919557
İndirme biçimi:
Metin PDF
Ortalama puan 4,3, 3 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin PDF
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3,4, 10 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 5, 1 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 2,5, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 4,5, 2 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 0, 0 oylamaya göre
Metin
Ortalama puan 3, 2 oylamaya göre